| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
ALS praten alleen iets kon bijdragen tot verbetering der internationale verhoudingen, zou de maand November een belangrijke bijdrage tot consolidering van de wereldvrede kunnen boeken. Te Parijs was de vrede, te Rome de oorlog en te Straatsburg de integratie van Europa het onderwerp van discussies. In het Palais Chaillot vergaderden de V.N. Daar kwamen de Westelijke Grote Drie, niet zonder propagandistische doeleinden, met een vredesprogram voor de dag, dat, uit de verte ingeleid door Truman, en ter plaatse door Dean Acheson voorgesteld, de eendracht met Oost-Europa zou nastreven. Het program zou in drie etappes kunnen worden uitgevoerd. Eerst een telling van de wapens, met inbegrip van de atoomwapens, vervolgens een overeenkomst omtrent de soorten en de hoeveelheden wapens aan elk land toegestaan en tenslotte een snelle uitvoering van hetgeen overeengekomen zou zijn. Werd dit program aanvaard, dan zou de kostbare wedloop naar de oppermacht en tevens naar de economische chaos zijn zin verloren hebben. Het voorstel viel bij de Sovjet-gedelegeerde, Visjinski, niet in goede aarde. In bewoordingen, die zelfs het Kremlin te bar vond, - had hij niet de hele nacht bij het nalezen van dit project moeten lachen? - ridiculiseerde hij dit plan om zelf een voorstel te doen, dat hij, enige dagen later, op bevel van Moskou, aanzienlijk verzachtte. Vóór 1 Februari 1952 zou een commissie een overeenkomst opstellen, waarbij het gebruik van de atoombom verboden werd. Binnen 1 jaar na ondertekening van dit verdrag moeten de ‘Grote Vijf’ hun strijdkrachten met een derde verminderen. Alle landen zijn verplicht inlichtingen omtrent hun bewapening te verschaffen en een contrôle-orgaan, verantwoordelijk aan de V.R. zal toezien op de naleving van de overeenkomst. De Assembleé besloot beide plannen aan de Politieke Commissie ter bestudering toe te vertrouwen, met dien
verstande, dat het Westers voorstel als eerste punt op de agenda werd geplaatst en het Sovjet-voorstel eerst op de vijfde plaats. Wellicht ware het verstandiger geweest beide plannen tegelijk te behandelen, temeer, omdat Dean Acheson een tegemoetkomende houding had aangenomen en het sommige kleine staten mogelijk leek beide voorstellen tot een compromis te combineren. Visjinski liet zich echter zo maar niet terugdringen en maakte een twaalftal amendementen op het westers voorstel aanhangig, die in wezen met het oorspronkelijke Sovjet-plan overeenstemden. Toen drong het bij menig gedelegeerde door, dat de, al of niet geämendeerde, voorgestelde resoluties, indien zij aanvaard werden, slechts zouden dienen om de archieven te overladen met bergen papier, indien niet eerst een oplossing gevonden werd voor de fundamentele vraagstukken, welke thans de wereldvrede bedreigen. Daarom stelde Irak, gesteund door Pakistan en Syrië voor, dat een speciale bijeenkomst der ‘Grote Vier’ zou belegd worden om te komen tot een gezamenlijk vredesprogram. Alhoewel de Amerikaan
| |
| |
Jessup meende, dat dit voorstel in wezen gelijk was aan dat, waarop eertijds de drie westelijke mogendheden ongeveer 14 weken lang hadden aangedrongen op de Parijse conferentie van plaatsvervangers, wilde hij hiertegen geen bezwaar maken, indien de meerderheid van de politieke commissie voorstander van deze bijeenkomst was. Hij zou daarover ruggespraak met zijn regering houden. Desgelijks liet zich ook de Britse afgevaardigde uit.
Vanzelfsprekend hadden de westelijke mogendheden geen bezwaar. Het wachten was nu op het Sovjet-antwoord, dat enkele dagen later Visjinski, onder een stortvloed van verwijten, overbracht. Ook dit was instemmend en Visjinski verklaarde, dat hij ‘goede verwachtingen koesterde aangaande het succes der besprekingen’. Er werd derhalve een subcommissie der ‘Grote Vier’ ingesteld, die zal zoeken naar de mogelijkheid tot verzoening ten opzichte van de ontwapening. Om vroeger opgedane teleurstellingen te voorkomen werd deze commissie, op voorstel van Noorwegen, aan de tijdslimiet van 10 dagen gebonden om haar verslag uit te brengen.
Tot de 68 punten, waarover de verschillende commissies der V.N. haar gedachten laten gaan, behoort niet de klacht, door Egypte ingediend over het machtsmisbruik van Frankrijk in Marokko. Op verzoek van deze mogendheid is de klacht niet in behandeling genomen. Wel staat die van Yougoslavië over bedreigingen van de Komintern-landen op de agenda, evenals die van de Sovjet, die Amerika beschuldigt zich met agressieve propaganda te mengen in de binnenlandse aangelegenheden van Rusland. De Amerikaanse gedelegeerde steunde van harte dit voorstel, omdat een openlijk debat veel misverstanden uit de weg kan ruimen. Als daarbij ook de vijfde colonne en de communistische boven- en ondergrondse activiteit, vanuit Moskou gedirigeerd, ter sprake komt, slaat de brutale overmoed van het Kremlin een beschamend figuur, voorzover het nog schaamtegevoel heeft. Op voorstel van Frankrijk heeft de Beheerschapscommissie met overweldigende meerderheid besloten de V.R. aan te bevelen Italië te steunen voor toelating tot de V.N. Op grond van het feit, dat Italië als beheerder van Somaliland het volledig lidmaatschap toekomt.
De Conferentie te Rome van de 12 generale staven der leden van de N.A.T.O. was, na de beraadslagingen te Ottawa, meer bedoeld als een voorlopige uitwisseling van gedachten dan als een vastlegging van besluiten. In Januari 1952 hoopt men te Lissabon het gesprek voort te zetten. Generaal Eisenhower drong aan op een spoedige vorming van een Europees leger, waarbij West-Duitsland niet mag ontbreken: ‘Zonder West-Duitsland zou ons verdedigingsstelsel niets anders kunnen opleveren dan een onbesliste toestand aan de Rijn’. Tegenover de 4 millioen, verdeeld over 175 divisies, der Kominformlanden met hun 30.000 tanks en 20.000 vliegtuigen bestaat in het Westen nog een grote achterstand. Na afloop der geheime beraadslagingen werd een resolutie bekend gemaakt, waardoor de leden der N.A.T.O. zich verbinden, althans in beginsel, om tegen het midden van 1952 een volledig geoefend en uitgerust leger van 40 divisies op de been te hebben. In dit leger zouden geleidelijk Duitse eenheden worden ingevoegd tot in 1954
| |
| |
een totaal van 12 Duitse divisies zal zijn bereikt. Een ‘Europees leger’ moet een ‘Europese instantie’ boven zich hebben en minister Schuman ontwikkelde voor deze politieke bovenbouw een plan, waartegen o.a. de Beneluxlanden, vrezend voor enig verlies van hun souvereiniteit, bezwaar maakten. Ook in ander opzicht werd geen eensgezindheid bereikt. Dat een Amerikaanse admiraal opperbevelhebber zou worden over de verbonden vlootstrijdkrachten in de Atlantische Oceaan is een vernedering, die de Britten die zich met dat in de Middellandse Zee zouden moeten vergenoegen, niet willen slikken. Een Europees leger moet uniform uitgerust zijn en het Amerikaanse geweertype, dat in Canada aangemaakt wordt, is van beter kaliber dan het Engelse. Nochtans weigert Engeland dit te aanvaarden, omdat zijn oorlogsindustrie schade zou lijden. Churchill, die in Januari een bezoek brengt aan de V. St., zal deze houding aan Truman verklaarbaar maken.
Hebben Parijs en Rome enig, zij het pover, resultaat opgeleverd, te Straatsburg is het bij gepraat gebleven. Uiteraard hebben de besluiten daar genomen geen wetgevende kracht. Wel is gebleken, dat ook Churchill, eens de toonaangever van Europese integratie, verantwoordelijk minister geworden zich van deze beweging gedistancieerd heeft. In tegenwoordigheid van 14 teleurgestelde Amerikaanse Congresleden werd gedurende 5 dagen gedebatteerd over de totstandkoming van de Europeese eenheid. Voor hen was het een ontgoocheling te moeten constateren, dat Europa, belemmerd door zoveel historische tradities en afzonderlijke belangensferen, niet kon bereiken wat de V. Staten in korte tijd was gelukt. De Scandinavische staten en Groot-Brittannië weigerden hun medewerking. De Britse onthouding werd gemotiveerd met een verwijzing naar de landsdefensie, naar de gebondenheid aan de Commonwealth en het pond sterlinggebied, die alle drie van het vasteland afwijkende eisen stelden. De Britse minister van binnenlandse zaken, sir David Maxwell Fyfe, moedigde de pogingen tot continentale eenheid wel aan, maar voorzitter Spaak verklaarde, dat een continentale statenbond zonder deze mogendheden het gevaar in zich droeg tot verwijdering tussen deze landen te leiden.
Niettegenstaande de ingrijpende saneringsvoorstellen van de Franse minister van Financiën, René Mayer, heeft het kabinet-Pleven zich staande kunnen houden. Mayer wenste vermindering van Amerikaanse invoer, verhoging van de belastingen met omstreeks 200 milliard francs, waaronder die op de benzine vooral van de Boerenpartij, een der steunpilaren der regering, tegenstand ondervond. Pleven liet zich hierdoor niet afschrikken en stelde de motie van vertrouwen, die door de Assembleé met 246 tegen 228 stemmen aanvaard werd. Het was een overwinning met de hakken over de sloot en alleen te danken aan de vrees voor de Gaullisten. Toch stemden nog een derde van de Boerenpartij, tezamen met de Gaullisten en de communisten, tegen, terwijl de socialisten, 106 in getal, die over hun grief tegen de kleine tegemoetkoming aan het bizonder onderwijs niet heen kunnen, maar van de andere kant voor de Gaulle bevreesd zijn, zich van stemming onthielden.
Na langdurige voorbesprekingen met de Hoge Commissarissen der drie bezettende mogendheden in West-Duitsland, werd de Kanselier,
| |
| |
Adenauer, naar Parijs genodigd om tot een definitief accoord te komen. Hoffelijker ontvangen dan hij verwacht had, bereikte hij een afspraak, waarbij de souvereiniteit van Duitsland werd vastgelegd, met voorbehoud van enkele rechten, die de drie mogendheden, met het oog op de internationale betekenis van Duitsland, voorlopig zich wensten voor te behouden. Zij hebben betrekking op de geallieerde strijdmacht, die Duitsland blijft beveiligen, op Berlijn en op vraagstukken, die Duitsland als geheel betreffen. Hieronder zou eigenlijk ook de grensregeling van het Poolse Oder-Neisse-gebied vallen, maar - en dit is voor Adenauer een tegenvaller - de geallieerden willen hun vingers niet branden aan dit netelige punt en zijn van mening, dat Duitsland hierover in vrijheid met zijn vroegere vijanden moet onderhandelen.
Heeft Mossadeq te New-York wel het succes behaald, dat de V.R. zijn zaak naar het Internationale Hof te Den Haag heeft teruggezonden ter onderzoek of dit Hof daarin wel competent is, zijn verder langdurig verblijf in de V. St. om er geld los te krijgen is op een mislukking uitgelopen. Truman zou zijn aanvraag in ‘ernstige overweging’ nemen! Dat neemt niet weg, dat zijn terugkeer een zegetocht is geweest. Zijn ontvangst in Egypte werd een anti-Britse betoging. Hij hernieuwde er een oud vriendschaps- en handelsverdrag van 1928, dat de basis moet vormen, als alles goed gaat, voor het sluiten van overeenkomsten met de Arabische staten van het Nabije Oosten. In Teheran verwierf hij zowel van de Majlis als van de Senaat een motie van vertrouwen met het besluit, dat zo spoedig mogelijk verkiezingen zullen worden gehouden. Omtrent de stabiliteit dezer Arabische staten make men zich echter geen illusies. Syrië beleefde 29 Nov. zijn vierde staatsgreep in minder dan 3 jaar tijds. Daags er voor was een nieuwe regering opgetreden, die door het leger werd afgezet. Als oorzaak van deze inmenging werd aangegeven, dat het ministerie der volkspartij afkerig was van het voorstel der Grote Drie en van Turkije om deel te nemen aan de militaire alliantie ter verdediging van het Nabije Oosten, een voorstel dat door Egypte reeds was af geslagen. In Thailand heeft tegelijkertijd een militaire staatsgreep plaats gehad, die echter in generlei verband staat met de internationale politiek. Het leger wil slechts de grondwet van 1832 weer invoeren, waardoor de regering meer macht zal krijgen.
De wapenstilstandscommissie in Korea had drie punten ter bespreking: een demarcatielijn, regeling van de contrôle op de naleving van de wapenstilstand en uitwisseling der krijgsgevangenen. Na eindeloze onderhandelingen is 23 November te Pan Moen Jon overeenstemming bereikt over een lijn van 232 km, die de as vormt van een 4 km brede gedemilitairiseerde zone met als duur dertig dagen, binnen welke tijd de volledige wapenstilstand gesloten moet zijn. Het laat zich aanzien, dat deze tijdslimiet overschreden zal worden. Want na de chicanes over de demarcatie, is thans een nieuw spel begonnen over de bevoegdheden van de contrôle-commissie. Moeilijker nog zal het thema der krijgsgevangenen worden. Bij de U.N.O.-troepen worden vermist bijna 11.000 manschappen en ruim 88.000 Zuid-Koreanen. Kolonel Hanley heeft - en dit bericht is nooit tegengesproken - meegedeeld, dat
| |
| |
hiervan ruim 6000 man in koelen bloede door de Chinezen vermoord zijn, benevens nog 7000 Zuid-Koreanen. Van hun kant hebben de geallieerden bijna 150.000 Noord-Koreanen en ca. 20.000 Chinezen in hun macht gekregen. Velen van deze hebben de wens geuit niet meer terug te keren. Hoe kan dit probleem in zo korte tijd geregeld worden?
In Tsjechoslowakije is de zuivering nog niet voltooid. Een der voormannen der communistische partij, Rudolf Slansky, die de functie van algemeen secretaris uitoefende, is onder beschuldiging van spionnage gearresteerd.
De dictator van Yougo-Slavië, Tito heeft van de V. St. een hoeveelheid wapenen en munitie verkregen, waarop echter een Amerikaans contrôle-orgaan te Bukarest het oog zal houden. In de Balkan weet men nooit precies waar de voorraden aan besteed worden. Wellicht als tegenprestatie zal Tito Mgr Stepinac vrijlaten. Hij behoeft niet, zoals eertijds geëist werd, het land te verlaten, doch mag zich ambteloos in een vergeten dorp vestigen.
| |
Nederland
In de Tweede Kamer ging aan de algemene beschouwingen over de begroting van enkele departementen vooraf een langdurig en diepgaand debat over de wet op het ‘Toezicht op het Credietwezen’. Vooral bij monde van de vrijzinnig-democratische leider, Mr Oud, werden bezwaren gemaakt tegen het staatssocialisme, waarvan het ontwerp-Lieftinck getuigde. Er werd twijfel uitgesproken of dit noodprogram, door de minister van financiën bedoeld tot 1956, maar door het amendement-Jansen tot drie jaar teruggebracht, niet permanent zou blijven, zoals zovele ‘tijdelijke’ wetten. Ontkend werd dat dit ontwerp iets te maken had met het ook door de vrijzinnig-democratische partij in Maart ondertekende regeringsprogram. Daartegenover toonde de leider van de K.V.P.-Kamerfractie, Mr Romme, - niet voor eenieder even overtuigend - aan, dat hij aan de gedachte van dit ontwerp met vier kettingen was verbonden. Deze kettingen waren het regeringsprogram, waarmee hijzelf bemoeienis had gehad, de Bankwet van 1948, waaraan hij zijn goedkeuring had gehecht, het programma van de K.V.P. en de herinnering aan de R.K. Staatspartij. Nadat nog de minister van financiën met zijn welbekende uitvoerigheid urenlang de Kamer had doodgepraat, haalde hij zijn wetsontwerp binnen met 55 tegen 31 stemmen. Deze meerderheid werd gevormd door de K.V.P., de P.v.d.A. en.... de communisten.
De algemene beschouwingen gingen voor een goed deel langs de regering heen. De verkiezingen van 1952 wierpen hun schaduw vooruit en het werd een onderling debat over het komend ministerie, waarvoor zich, blijkens hun zinspelingen, nóch Drees, nóch Lieftinck disponibel zullen stellen, of het op een smalle of een brede basis zou staan. Oud gaf de hoop niet op van een ‘derde macht’ en Welter verlangde in deze noodtoestand naar een kabinet, dat, bevrijd van politieke twistvragen, de vragen van onze tijd van geval tot geval moge oplossen. ‘Nu zit de K.V.P. op het sleperspaard van de P.v.d.A. en het fiere
| |
| |
K.V.P.-ros staat op stal’. De heer Oud was van hetzelfde gevoelen: ‘U laat uw echt katholieke paard op stal staan en gaat uit rijden op een geleend paard bij de heer Donker’. Waarop Romme antwoordde, dat Oud een raspaard had, dat, na de oplossing van de kabinetscrisis, ‘in de wei dartelt en hekken en omheiningen stuk trapt’.
Twee te berde gebrachte wensen werden door de regering aanvaard. De eerste was de motie-Andriessen, waarbij aangedrongen werd op de bouw van 50.000 woningen en de tweede was de instelling van een nationale gezinsraad - een reeds eerder gekoesterde wens van Romme - waarin de regering zou zijn vertegenwoordigd en het advies van de S.E.R. zou vragen hoe voor de middengroepen het nodige solaas zou kunnen worden verkregen.
Juist toen de begroting van Binnenlandse Zaken aan de beurt zou komen, kwam het bericht, dat minister J.H. van Maarseveen plotseling was overleden. In 1946 in het kabinet-Beel opgetreden als minister van Justitie verwisselde hij onder het kabinet-Drees dit departement voor dat van Binnenlandse Zaken en toen minister E. Sassen aftrad, nam hij van hem over de portefeuille van Overzeese Gebieden. Hij bracht niet zonder ‘deviaties’, volgens zijn tegenstanders, de Unie tot stand en hernam bij de reconstructie van het kabinet in dit voorjaar Binnenlandse Zaken. Hoe men ook over zijn Indisch beleid moge oordelen, aan zijn bekwaamheid en integriteit valt niet te twijfelen. De regering, het land en het katholieke volksdeel verliezen in hem een hoog te waarderen kracht. Tot zijn opvolger ad interim werd benoemd Mr F.G. Teulings, vice-premier en minister zonder portefeuille. Bij de verdediging van de begroting van Binnenlandse Zaken gaf deze toe, dat de publicatie van de Tsjechische spionnage te sensationeel was geschied. Hetgeen niet wegnam, dat deze affaire bloedige ernst was. Uit de beste bron waren hem bewijzen overgelegd, waaruit onomstotelijk blijkt, dat de actie der C.P.N. gefinancierd wordt met fondsen uit het buitenland, en dat handelsvertegenwoordigers, die naar Praag reizen, het gevaar lopen gechanteerd te worden ten nadele van hun vaderland. De B.V.D. was derhalve zijn geld (5,4 millioen) wel waard. Ter sprake kwam, naast vele andere punten van minder belang, het onrecht de F. 221-ers (nl. zij, die al te haastig en onbillijk weggezuiverd zijn) aangedaan. Vele leden drongen aan op herziening en rechtsherstel der slachtoffers. De minister was van mening, dat men het verleden maar moest laten rusten, anders was de verwarring niet te overkomen. Dit rechtsbeginsel bracht geen bevrediging en daarop voegde de minister aan zijn woorden toe, dat revisie zou worden toegestaan alleen in die gevallen, waarin nova te voorschijn zouden komen.
Omtrent Nieuw-Guinea, dat nog steeds niet ‘teruggegeven’ is, blijft Indonesië zeer gevoelig. Haar regering maakte bezwaar, dat Nieuw-Guinea in de te wijzigen Nederlandse Grondwet zal vermeld worden en beweerde, dat Irian vanaf 27 Dec. 1950 haar toekomt, omdat er vóór die datum geen overeenstemming was bereikt. Bovendien heeft zij zich beklaagd over diefstallen door Nederlanders gepleegd, van geologische documenten en kaarten betrekking hebbend op de bodemrijkdom van Irian. Een Indonesische delegatie is intussen reisvaardig en het is nog
| |
| |
niet duidelijk welk advies uit de Tweede Kamer: alles toegeven, niets toegeven of een compromis sluiten, de Nederlandse regering zal volgen. 1-12-'51
K.J.D.
| |
België
De door de regering gevoerde sociaal-economische politiek alsmede de beslissingen die zij nam als gevolg van de aanvang October aangekondigde sociale agitatie, hebben in de Kamer aanleiding gegeven tot grootscheeps opgezette interpellaties van de oppositie op 6 en 8 November.
Deze interpellaties boden aan de eerste-minister de gelegenheid om een omstandige uiteenzetting te geven van de uitslagen van zijn politiek. Andermaal werd hier bewezen dat het Parlement de beste tribune is om de aanvallen die in pers of andere openbare vergaderingen tegen een regering worden gericht, tot hun ware verhoudingen te herleiden. Zeker was deze kritiek in menig opzicht gegrond, maar op geen enkel ogenblik raakte zij de essentie zelf van de door de regering gevoerde politiek.
Dhr Pholien betoogde andermaal dat het door hem gestelde doel was ‘aan onze bevolking de hoogst mogelijke levensstandaard te verzekeren die verenigbaar is met een maximale bewapeningsinspanning in het kader van het evenwicht van onze binnenlandse en internationale economie’.
Het feit van die maximale bewapeningsinspanning werd door niemand betwist. Integendeel was de oppositie van mening dat door het invoeren van de 24 maandendienst de regering aan het land een te zware last had opgelegd, buiten verhouding overigens met de aangegane internationale verplichting.
Hoofdzakelijk liep de kritiek van de socialistische woordvoerders van Acker en Spaak over de stijging van de levensduurte, die naar zij beweerden de levensstandaard van de grote massa had aangetast. Wel werden lonen, wedden en sociale uitkeringen aan het indexcijfer der kleinhandelsprijzen aangepast, maar dit indexcijfer, zo beweerden zij, weerspiegelt op zeer onvolmaakte wijze de levensduurte. Zeer overtuigend was het betoog niet. Ernstiger was de kritiek op de wijze waarop de regering, op 20 October, voldoening had gegeven aan de eisen der vakbonden. Indien, zoals de eerste-minister het voorstelde, de meeste eisen der vakbonden redelijk waren, zodat de regering, nog vóór de socialistische dreiging met staking, er op in kon gaan, kan men de vraag stellen waarom zij zo lang had gewacht. Vooral de liberale woordvoerders Liebaert en Rey laakten zeer streng de hierbij door de regering gevolgde procedure. Kort tevoren, toen de meeste ministers met verlof gingen, had de regering nog verklaard dat geen wolken meer de politieke hemel vertroebelden, en nu, op 20 October, geeft zij met één slag voldoening aan de eisen van het socialistisch vakverbond en meteen aan die waarvoor het christelijk vakverbond sinds Maart in de bres was getreden. Daardoor had zij toch zeker de indruk gewekt te zijn gezwicht voor de druk en de bedreigingen van socialistische zijde.
| |
| |
Deze bezwaren werden echter niet gedeeld door de socialisten en zelfs niet door een paar liberalen zoals dhr Van Glabbeke, die als voorzitter van de liberale vakbonden een standpunt verdedigde dat radicaal in strijd was met dat van de meeste zijner partijgenoten. Ook deze tegenstellingen in de schoot van de liberaal-socialistische oppositie, waarmede de voorzitter van de C.V.P.-Kamerfractie zeer humoristisch de draak stak, ontzenuwden de door haar aangevoerde kritiek. Eenparig werd door de C.V.P.-meerderheid aan dhr Pholien vertrouwen geschonken, hetgeen evenwel de indruk niet weg nam dat de regering inderdaad gebrek aan vooruitzicht en zwakheid had getoond en op overhaastige wijze bij de eerste stakingsbedreiging verbrand had wat ze een paar maanden tevoren had aanbeden. In christelijk-syndicale kringen kon men het moeilijk vergeven dat de door het S.C.V. gestelde eisen eerst voldoening kregen toen het S.B.V.V. in beweging kwam. Bij middenstanders en landbouwers werd de mening gevestigd dat de ‘almachtige’ vakbonden van de regering alles konden verkrijgen zodra zij met staking dreigden. De bevestigingen van de regering omtrent 's lands voorspoed en de handhaving van de levensstandaard van de grote massa konden die mening slechts versterken.
In deze omstandigheden werd in C.V.P.-kringen de vraag gesteld of het niet wenselijk was de sedert Augustus 1950 aan 't bewind zijnde regering om te vormen of te versterken. Toen op 8 November het Congres van de C.V.P. te Gent plaats had, was op deze vraag nog geen antwoord gegeven.
* * *
De voortdurende belangstelling van een groot deel der openbare mening blijft gevestigd op de werkzaamheden van het Ministerie van Justitie. En terecht. Met de jaren wordt in bredere kringen ingezien welke schromelijke vergissingen, welke inbreuken op de meest elementaire en traditionele regels van ons recht in de roes van een ongenadige repressie werden bedreven.
Het is de plicht van iedere regering, welke dan ook, het herstel na te streven van de gemaakte fouten en van de ernstige gevolgen die er uit voortvloeiden.
In de mate waarin dit herstel binnen de bevoegdheid ligt van de uitvoerende macht, werd door de tegenwoordige regering een dergelijke politiek nagestreefd.
De huidige Minister van Justitie, dhr Moeyersoen, was de eerste die in het vraagstuk van gratie voor ter dood veroordeelden een beslissend standpunt innam: geen enkel doodvonnis zal nog worden uitgevoerd. Ook degenen die veroordeeld werden wegens gemeenrechtelijke misdaden zonder enige ideologische inslag, zien hun straf omgezet. In dergelijke gevallen wordt het gratiebesluit gemotiveerd door de overweging, dat onze christelijke en democratische principes zich verzetten tegen het uitvoeren van de doodstraf wanneer een zekere tijd na de veroordeling is verlopen. In deze laatste gevallen kan echter geen enkele verdere gratiemaatregel in uitzicht worden gesteld, tenzij wanneer de omzetting geschiedt op grond van overwegingen voortspruitend uit omstandigheden van het misdrijf of van de veroordeling.
| |
| |
Ook inzake de voorwaardelijke invrijheidstellingen waartoe de minister kan overgaan, werd een brede politiek gevolgd. In Augustus 1950 waren nog ongeveer 4.200 veroordeelden wegens misdrijven tegen de veiligheid van de Staat in de gevangenis. Op dit ogenblik is het getal tot beneden de 1.500 gedaald. Bij deze invrijheidstellingen werd in ruime mate rekening gehouden met de persoonlijke, sociale en familiale toestand van de betrokkenen. Tevens werd mild begrip getoond voor de louter politieke misdrijven.
Deze invrijheidstellingen hebben meer en meer de noodzakelijkheid doen aanvoelen van het weer opnemen der vrijgelatenen in de maatschappij. Men mag zeggen dat op dit ogenblik deze inschakeling, dit herstel in het burgerlijk leven, wel een van de dringendste zorgen moet zijn van de regering. Allerlei gevolgen aan de straf verbonden, hetzij door het vonnis, hetzij door de wetgever, hebben velen in een toestand gebracht waardoor ze voor altijd niet slechts tot burgerlijke onmondigheid maar ook tot ellende zijn gedoemd.
Vooral de toepassing van artikel 123 sexies van het strafwetboek, waardoor de veroordeelden van vrijwel elke sociale functie worden uitgesloten, heeft ontelbare onbillijke toestanden geschapen. Voor een paar jaren werden reeds in een wetsvoorstel, door volksvertegenwoordiger L. Roppe ingediend, zekere verzachtende wijzigingen voorgesteld, w.o. deze dat aan een bredere categorie veroordeelden de mogelijkheid zou worden opengesteld om herstel in hun rechten aan te vragen. Voor de tweede maal is dit voorstel thans bij de Kamer aanhangig gemaakt, nadat het, op 21 Februari 1951, door de Senaat werd gewijzigd en aangenomen.
Anderzijds heeft ook de Minister van Justitie op 8 Maart 1951 bij het Bureau van de Senaat een ontwerp ingediend houdende herziening van artikel 123 sexies.
Dit ontwerp heeft een principiële inslag; het beoogt de vervallenverklaring van rechten te beperken tot de rechten, die alleen betrekking hebben op het openbaar en politiek leven. Laten we hopen dat de Senaat dit ontwerp vrij spoedig in behandeling zal nemen, evenals trouwens ook het door senator De Winter ingediend voorstel, dat beoogt de definitieve terugkeer tot de traditionele rechtsbeginselen met al de gevolgen vandien.
A. Vanhaverbeke
|
|