| |
| |
| |
Treurspel in Iran
door Dr A. Thomas
We are not bound by collective selfishness.
barbara ward
DAT de revolutionnaire golf, die geheel Azië overspoelt, vroeg of laat ook Iran zou bereiken en aldaar bijzonder veel schade zou aanrichten, was sedert lang duidelijk voor eenieder behalve, zoals nog wel voorkomt, voor hen die bij het handhaven der bestaande toestanden en verhoudingen belang meenden te hebben.
Die toestanden en verhoudingen zijn feodaal in de droevigste betekenis van het woord. Bovenaan de maatschappelijke ladder staan de grootgrondbezitters. De ‘leidende klasse’ is verder samengesteld uit een paar honderdduizend staatsbeambten, kooplieden, professoren en bedienaars van de Islam-eredienst (‘mullah's’). De massa der bevolking bestaat uit boeren. Hun aantal wordt geschat op ongeveer 15 millioen. Zij ‘leven’, sedert eeuwen, in hutten, zonder licht noch lucht. Ze voeden zich met brood, uien, een beetje suiker en thee. Hun werktuigen zijn primitief. Zelden bezitten ze vee. De landeigenaar eist voor zich 60 à 80% op van wat ze met hun handen aan de aarde ontworstelen en op hun rug wegvoeren. Millioenen leven nog gegroepeerd in stammen. Vijf en negentig procent van de bevolking is ongeletterd. Het gemiddeld inkomen van een Perzische familie is $70 per jaar.
In Azië is 'n dergelijke toestand natuurlijk geen zeldzaamheid. Het verklaart overigens de niet meer te beteugelen gevoelens van opstandigheid tegen de ondraaglijke ellende, van hoop op een degelijker bestaan en ook van haat tegen den vreemde die het land van zijn rijkdommen berooft, en - wat erger is - het voortdurend vernedert door het als koloniaal gebied of als invloedsfeer te beschouwen en te behandelen.
Zoals vele andere Aziatische staten is Iran potentieel rijk. Zijn bodem bevat behalve olie in onbekende hoeveelheid, kolen, ijzer, koper, lood, zilver, halfedelstenen (o.m. turquoises), kwik, zwavel, antimoon, nikkel, kalium en magnesium. De landbouw wacht slechts op een passende uitrusting. De textiel- en met name de tapijtindustrie kan aanzienlijk worden ontwikkeld.
Zoals vele andere Aziatische staten is Perzië trots op zijn oude cultuur die opklimt tot de 6e eeuw vóór Christus.
| |
| |
Zoals de meeste Aziatische vorsten, waren de Sjah's die Iran regeerden - de huidige Sjah heeft meer zin voor realiteiten - zich hun waardigheid ten zeerste bewust. Zij lieten zich ‘Koning der Koningen’ betitelen, ‘geweldig en onvergelijkelijk’ noemen en lieten zich beschouwen als ‘Heersers van af de rand van de maan tot in de diepte der wateren’.
Des te pijnlijker wordt de ellende en de vernedering aangevoeld. Des te heviger laait het nationalisme op dat het symbool wordt van de drang naar sociale, stoffelijke en politieke ontvoogding en dat de strijd aanbindt tegen elke vorm van vreemde overheersing.
Terwijl elders in Azië deze strijd meestal op een zeer breed front gevoerd wordt, is hij in Iran vrijwel uitsluitend geconcentreerd op het spectaculair symbool van de economische en politieke buitenlandse tyrannie: de Anglo-Iranian Oil Company. Tot vóór korte tijd bezat de A.I.O.C. de voornaamste natuurlijke rijkdom van Iran - de olie - alsook de grootste en modernste olieraffinaderij ter wereld, gelegen te Abadan aan de Perzische Golf.
* * *
Een waas van geheimzinnigheid heeft steeds de Anglo-Iranian (voorheen Anglo-Persian) Oil Company omgeven.
De geschiedenis van haar ontstaan is een ware politieroman. De held is William Knox d'Arcy, Nieuw-Zeelander, Brits onderdaan, prospecteur. Hij leidde een bewogen bestaan. Na een tijd lang de gevangene te zijn geweest van primitieve Australische volksstammen, ontdekte hij de goudmijnen van Mount Morgan. Zijn aldus verworven fortuin besteedde hij lange tijd vruchteloos aan boringen in de Perzische woestijnen. Zijn taai geduld en zijn onwrikbaar geloof in het bestaan van aanzienlijke olievelden werd ten slotte toch - na uitputting van alle eigen middelen en kredietmogelijkheden - beloond.
Nadat hij, voor 200.000 pond sterling, van de Perzische Regering voor 66 jaar het uitsluitend recht verkregen had om in het gehele Rijk, behalve in de Noordelijke provincies, petroleum en aanverwante producten op te sporen, in bezit te nemen, te exploiteren, te bewerken, voor verkoop geschikt te maken, te vervoeren en te verkopen - en zulks voor hemzelf, voor zijn nakomelingen, vrienden en erfgenamen - ontdekt hij inderdaad rijke petroleumvelden benoorden de Perzische Golf.
Dan wordt een ware jacht om d'Arcy's concessie ingezet. Men biedt hem 6 millioen Pond aan, maar hij weigert zijn rechten aan zakenlui te verkopen. Zoekend naar rust, vlucht hij naar Canada. Op het schip ontmoet hij een missionaris die uit Afrika terugkeert en vertrouwt dezen
| |
| |
het relaas van zijn wedervaren en ontgoochelingen toe. De missionaris weet hem er toe te bewegen zijn concessie in dienst van de Kerk te stellen, en d'Arcy draagt zijn rechten over aan zijn nieuwe vriend... die niemand anders is dan Rosenblum, alias Sidney Reilly, een der handigste en stoutste agenten van de Intelligence Service. Hij had zijn rol goed gespeeld.
Op 14 April 1909 wordt de Anglo-Persian Oil Company gesticht met een kapitaal van 2 millioen Pond Sterling. Zij neemt de rechten van d'Arcy's concessie over. In 1914 verneemt men uit de mond van Churchill, eerste Lord der Britse Admiraliteit, dat deze laatste ‘en een andere Regeringsinstelling’ (de Intelligence Service) 56% van dit kapitaal bezitten.
* * *
Sedertdien beleeft het Perzische oliegebied een fabelachtige ontwikkeling. Een pipe-line systeem van 2.700 km wordt aangelegd. Een tankervloot van 2.400.000 ton zorgt voor het vervoer.
De olieproductie van Iran bedroeg in 1950: 31,8 millioen ton, d.i. 6% van de wereldproductie en 36% van die van het Midden-Oosten.
De raffinaderij van Abadan - the biggest in the world - verwerkt 25 millioen ton ruwe olie per jaar.
* * *
Op 15 Maart 1951, nu, stemde de Madjlis (Kamer der Volksvertegenwoordigers van Iran) een wet inhoudende de nationalisatie van de olie-industrie en einde April werd besloten tot onmiddellijke onteigening van de A.I.O.C. Er volgt een protest van de Britse Regering die de zaak bij het Internationaal Hof van Justitie aanhangig maakt. Het Hof dringt aan, in afwachting van een latere uitspraak, op matiging en het nemen van behoudende maatregelen. Weigering van Iran de bevoegdheid van het Hof te erkennen. Tussenkomst van Averell Harriman, persoonlijke gezant van President Truman, bijgestaan door Walter Levy, oliespecialist, om de standpunten van beide partijen te verzoenen. Pogingen van Lord Privy Seal Richard Stokes - Engelands beste onderhandelaar - om een bevredigende oplossing te vinden, waarbij het principe der onteigening door Engeland wordt erkend. Mislukking van deze pogingen, die stuiten op wantrouwen en tot op de spits gedreven nationalistische gevoelens. Beroep van Engeland op de Veiligheidsraad, zonder enig tastbaar resultaat. Totnogtoe vruchteloos gebleven pogingen om de onderhandelingen weer op gang te brengen.
Intussen werden de Britse employés en de staf van de A.I.O.C. door de Iraanse Regering geëxpulseerd en werd de raffinaderij te Abadan
| |
| |
in Perzische handen overgenomen. Deze episode vormt een der meest vernederende bladzijden in de geschiedenis van het Britse Rijk.
* * *
De nationalisatie van de Iraanse olie-industrie hing sedert lange jaren in de lucht. De eerste geschillen tussen de A.P.O.C. en Perzië rezen al in 1916. Het ging gewoonlijk over de dividenden (royalties) die niet altijd regelmatig aan de Perzische Regering werden uitbetaald en waarvan de basis herhaaldelijk werd betwist. In de laatste jaren werkte vooral het voorbeeld van Venezuela, waar een 50/50 formule (gelijk aandeel in winsten en verliezen) werd toegepast, aanstekelijk op de Iraanse opinie. De A.I.O.C., steunend op juridische argumenten, weigerde op een dergelijk voorstel van de gematigde eerste Minister Ali Razmara, in te gaan. Toen zij, uit vrees voor de dreigende nationalisering, op dit punt eindelijk toch toegaf, was het te laat. Razmara werd door terroristen neergeschoten vooraleer hij het aanbod aan de Madjlis kon voorleggen.
Een bejaarde demagoog, Dr. Mohamed Mossadeq, fanatiek voorstander van de nationalisering der olie-industrie, werd tot eerste minister benoemd. Van toen af stond de overwinning der nationalisten vast.
Mossadeq staat aan het hoofd van de betrekkelijk jonge, doch zeer actieve Nationale-Front-Partij. Hij geniet de steun van de machtige grootgrondbezitters, die in de strijd tegen de vreemden een zeer gewenste afleidingsmanoeuvre zien: zij vrezen immers bovenal inwendige sociale hervormingen die hun bevoorrechte positie in gevaar zouden brengen.
De nationalisering was echter niet alleen de overwinning van het Nationale Front. Zij was ook te danken aan de ‘Fidayan Islam’, een terroristische organisatie van fanatieken, onder leiding van een jonge ascetische mullah, Navab Safari, die naar het schijnt 5000 leden telt, en de heilige oorlog voert tegen al wat niet Mohammedaans is. Razmara viel deze organisatie ten offer. De aanslag op de Sjah in 1949 was eveneens haar werk: zij heeft het de Sjah niet vergeven de invloed van de mullah's te hebben gefnuikt.
De machtige combinatie van sociaal conservatisme, van extremistisch nationalisme en van religieus fanatisme, heeft de nationalisering van de olie-industrie in Iran afgedwongen.
Deze opzet werd bovendien nog gesteund door de Communistische Toedeh-partij die slechts 15.000 leden telt, doch de meest gedisciplineerde Iraanse partij is en o.m. de jongere ‘intelligentia’ tot zich trekt.
* * *
| |
| |
Het prijsgeven van de olievelden en van de raffinaderij van Abadan betekent een enorm verlies voor Groot-Brittannië. De winst van de A.I.O.C. werd in 1947 gesteld op 18, in 1948 op 24 en in 1949 op 18 millioen Pond-Sterling. De totale winst wordt evenwel, voor 1949, op 135 millioen geschat waarvan ruim 100 millioen aan ‘diverse regeringen’ toekwam (The Times, 17 Maart 1951).
Het in Iran geïnvesteerde kapitaal wordt geschat op 360 millioen Pond Sterling.
Doch voor Iran zelf is de nationalisering der olie-industrie een tweesnijdend zwaard.
Sedert haar ontstaan heeft de A.I.O.C. aan de Perzische Regering meer dan 113 millioen Pond-Sterling aan ‘royalties’ betaald. Zij leverde ongeveer 30% van de totale staatsinkomsten. Haar onrechtstreekse bijdrage tot de schatkist kan daarenboven op 20% worden geraamd.
Van de buitenlandse betaalmiddelen waarover Iran beschikt komen 80% voort uit de bedrijvigheid van de A.I.O.C.
Juist de overheersende plaats die deze in het nationale leven innam boezemde Iran haat en vrees in. Want men kan niet zeggen, dat de maatschappij haar sociale zending verwaarloosde: zij heeft grote moderne ziekenhuizen gebouwd met 850 bedden. De 65.000 werklieden en employés, bij haar werkzaam, genoten geneeskundige hulp (100 dokters, 90 verpleegsters). Zij richtte 30 scholen op die 20.000 leerlingen tellen. Woongelegenheid werd aan duizenden door haar zorgen verschaft. Sportterreinen werden in de voornaamste centra aangelegd. Voor vermaak (cinema's en clubs) werd eveneens gezorgd. Het levenspeil van de beambten der maatschappij is - Iraanse maatstaven in acht genomen - ongemeen hoog. Toch vond juist onder die beambten de Toedeh aanhangers. De macht en de welvaart van de A.I.O.C. werd op de duur ondraaglijk.
Maar de vraag voor Iran is nu: hoe de olie weer aan 't vloeien te krijgen, hoe ze te verkopen en te vervoeren?
Algemeen is de indruk, dat Iran niet over het technisch en commercieel personeel, noch over de nodige transportmiddelen beschikt om zonder overgang de exploitatie, en de verkoop van de olie te verzekeren.
Hierin schuilt een groot gevaar: de sociale en politieke toestanden in Iran kunnen - nu de levensader voorlopig is afgesneden - zodanig evolueren, dat een machtsgreep van de Toedeh-partij onvermijdelijk wordt. In dit geval gaat Iran - ondanks zijn werkelijke, herhaaldelijk bewezen afkeer voor de U.S.S.R. - China achterna.
Wat dit in de huidige omstandigheden zou betekenen is al te duidelijk. Het verklaart overigens de haast onbegrijpelijk gematigde hou- | |
| |
ding door Groot-Brittannië in het conflict met de Perzische Regering - grotendeels onder druk van de U.S.A. - aangenomen.
* * *
Iran is de strategische sleutel van het Midden-Oosten: het grenst aan de Sovjet-Unie; het ligt aan de flank van Turkije, het is ver van de militaire krachtcentra van het Westen verwijderd. Het vormt de lang gedroomde toegang van Aziatisch Rusland tot de warme wateren van het Zuiden. Het kan met relatief geringe middelen grote hoeveelheden landbouwproducten leveren. Zijn bodem is rijk aan mineralen. Het levert 20% van de oliebehoeften van West-Europa, 50% van die van Azië. Abadan levert grote hoeveelheden benzine aan de geallieerde luchtmacht die in Korea opereert.
Voor het Westen is Iran bovendien een kostbare basis van waaruit, in geval van nood, de Sovjet-industrie in Centraal Azië kan worden getroffen. Het vormt het sluitstuk van het Midden-Oosters ‘cordon sanitaire’.
* * *
Hoe is het mogelijk, dat de Westerse mogendheden, t.a.v. het vitaal strategisch belang van dit kleine land, het zo ver hebben laten komen, dat het zich nu op de rand van de afgrond bevindt?
Kon dan niets worden gedaan om dit te voorkomen? Werd er dan geen enkele poging aangewend? Toch wel. Maar het valt niet te loochenen: het Westen heeft schuld. Veel werd door de A.I.O.C. gedaan voor haar personeel. Aanzienlijke bedragen werden aan Iran betaald. Doch weinig begrip werd getoond voor de grote sociale en politieke noden van dit land. Te lang hebben de Britten zich blind gestaard op juridische en commerciële oplossingen van een probleem, dat in werkelijkheid een politiek probleem was. De U.S.A. van hun kant hebben het politiek probleem gezien, maar financieel-technische overwegingen weerhielden hen de nodige bijdrage te leveren toen een uiteindelijke poging van Iran zelf uitging om chaos en wanorde te voorkomen en het levenspeil der bevolking te verbeteren.
Het gebeurde in 1947. Verwijzend naar de Teheran-verklaring (December 1943) waarin o.m. gezegd werd, dat aan de economische problemen die in Iran oprijzen, na de vijandelijkheden volle aandacht zou worden geschonken, verzochten de Iraanse overheden de Internationale Bank voor Reconstructie en Ontwikkeling om een lening van 250 millioen dollar met het oog op de uitvoering van een ontwikkelingsplan, waarvan de kosten op 650 millioen dollar werden geschat.
Bij de behandeling van deze aanvraag volgde de Bank de klassieke
| |
| |
en beproefde methodes. Waren er waarborgen? Hoe zou de terugbetaling geschieden? Amerikaanse specialisten zorgden - tegen betaling - voor een nauwkeurige technische studie. Een ambitieus programma werd uitgestippeld... doch het bleek, dat het niet kon worden uitgevoerd zonder aanzienlijke verhoging der ‘oil-royalties’. De Bank oordeelde, dat Iran geen goed risico was. Haar rol ging niet verder.
In de zomer van 1950 bood de U.S.A., op herhaald aandringen van de Amerikaanse ambassade te Teheran, een lening aan van 25 millioen dollar die door de Export Import Bank voor de ontwikkeling van de landbouw zou worden toegestaan. Het aanbod, te klein vergeleken met de noden van het land, bleef zonder gevolg.
Hadden de U.S.A. en Groot-Brittannië twee jaar geleiden voorzien wat nu gebeurd is - hoe onvermijdelijk dit alles thans ook mag schijnen - dan zouden ze waarschijnlijk een andere gedragslijn hebben gevolgd.
* * *
Dit wil niet zeggen, dat de taak gemakkelijk zou geweest zijn. Zoals China, is ook Iran een land dat zeer moeilijk te helpen is.
Buitenlandse hulp stuit op wanorde en corruptie in het staatsbeheer, op financiële chaos, op onbillijke belastingstelsels die drukken op de hongerige massa en die de rijkbedeelden spaart, op ongelijke politieke vertegenwoordiging. Zij stuit vooral op de onwil van de bezittende klasse, die in feite de macht in handen heeft en alles in het werk stelt - inbegrepen de monumentale afleidingsmanoeuvre der nationalisering van de olie-industrie - om sociale hervorming en industrialisering van het land te voorkomen, en zulks ondanks de pogingen door de klaarziende Sjah zelf met dit doel ondernomen. Daarom is het gevaar groot, dat Iran verder zal wegzinken in een hopeloze verwarring. Dit kan slechts ten goede komen aan de enige grootmogendheid die de verwarring steeds heeft weten uit te buiten. Zij heeft het tot nog toe overbodig geacht openlijk tussen beiden te komen in een conflict en in een gang van zaken die, zonder enig toedoen van harentwege, voor haar geen gunstiger verloop kon hebben.
Wat Iran nodig heeft is een leider wiens sterke persoonlijkheid tegen de huidige moeilijkheden is opgewassen - zal de Sjah die persoonlijkheid zijn? - en rond wie de weinige vooruitstrevende krachten zich kunnen scharen. Die krachten dienen bezield te zijn met zelfvertrouwen en met de wil om de nodige politieke, sociale en economische hervormingen door te voeren zonder welke het lot van hun land bezegeld is; zij mogen noch de huidige oligarchie, noch het fanatisme van de Islam vrezen.
| |
| |
Op eigen middelen aangewezen zouden zij nochtans onmachtig zijn.
Iran behoeft daarenboven de edelmoedigheid van het Westen. Het Westen heeft in Azië, en met name in Iran, gezondigd door collectief egoïsme. Daar ligt zijn schuld; daarin schuilt tevens zijn zwakte; daarop rust de hoop van het communisme. Deze hoop kan alleen nog worden teleurgesteld door een technisch wellicht onverantwoorde, doch des te meer vruchtbare hulp aan de minder begunstigde volkeren, die wél hun natuurlijke rijkdommen ter beschikking stelden van het Westen, maar aan de vruchten van hun bodem en van hun arbeid niet voldoende deel hadden.
Edelmoedigheid gaat het begrip van het communisme te boven en stelt zijn verwachting teleur. Volgens de fatale wetten van het historisch materialisme moet de kapitalistische samenleving ineenstorten, moet het Westen een egoïstische en imperialistische politiek voeren, moet het Westen de arbeidersmassa en de zwakke volkeren uitbuiten, moet het Westen uit economische nood aggressie-oorlogen voeren.
Iedere Westerse politiek die hiervan de negatie is, ieder Marshallplan, iedere economische, technische of financiële hulp aan onontwikkelde gebieden, die niet vooral zichzelf zoekt, iedere sociale of materiële vooruitgang, iedere daad van billijkheid of van verzoening is een logenstraffing van de communistische doctrine der historische fataliteit en tevens een bevestiging van de scheppende, van de soms paradoxale maar ook van de triomferende vrijheid van handelen van het Westen, zijn kostbaar erfgoed en zijn morele superioriteit.
|
|