Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 327]
| |
Indrukken en suggesties uit de Diaspora
| |
[pagina 328]
| |
spreekt! In de laatste oorlog is deze netelige kwestie weer naar voren gekomen en nog niet opgelost. De Denen voeren een geweldige propaganda om het volk, dat voor een gedeelte Deens spreekt, nog meer te ‘verdeensen’: kinderen krijgen kosteloos vervoer, voedsel en kleding, als zij maar naar de Deense school komen, waarvoor ze dan door de andere Duitsers smalend ‘Spekdänen’ worden genoemd. Met de hervorming werd het hele land bij decreet van de Deense koning protestants gemaakt naar het bekende principe van toen: cuius regio, illius et religio! Dat schijnt ook erg rustig en haast ongemerkt gebeurd te zijn, zonder beeldenstorm, noch vernieling van heiligdommen en kerkelijke schatten. Daar de Deense koning echter niet alle contact met het katholieke Europa wilde verbreken, hield hij Nordstrand, een der Friese eilanden, voor handelsbetrekkingen vrij. Daar mocht men vrijelijk elke godsdienst aanhangen. Men vindt er nu nog de meest bonte verzameling van secten. Daar zijn ook steeds katholieken gebleven, en Jezuieten hebben er lange tijd de pastoralia uitgeoefend. Van daaruit is steeds een zeer discrete, maar toch altijd werkzame katholieke invloed op het ganse vasteland blijven uitstralen. Daar de Pruisische administratie gewoon was katholieke ambtenaren en officieren te sturen naar protestantse streken, en omgekeerd, ontstond met het Pruisisch beheer een nieuwe en belangrijke aanwas van katholieken. Toen werden ook de eerste nieuwe katholieke kerken gebouwd, kleine, hardrode neo-gothische gebouwen in de afschuwelijke smaak van toen. Dit neemt niet weg, dat de katholieken in deze noordelijke gebieden steeds een onbelangrijke en nooit ‘einheimische’ minderheid vormden. 't Bleef echte diaspora. Doordat na 1946 ongeveer 10 millioen vluchtelingen uit het Oosten over de Britse en Amerikaanse zônes verspreid werden - de Fransen hadden de grenzen van hun zône gesloten - werd de grotendeels landelijke bevolking van Schleswig-Holstein verdubbeld. In Januari 1948 telde men 1.147.400 ‘Ostvertriebenen’, d.i. 42.6% van de ganse bevolking. Vele gelovige boeren en arbeiders uit door en door katholieke landen als Silezië en sommige streken van Pruisen en Pommeren, kwamen zo midden in protestantse gemeenten terecht. Zij werden samen met de andere vluchtelingen ondergebracht in vroegere kazernes, in oude kampen voor vreemde arbeiders of verspreid over de dorpen. Zoals wij hierboven even opmerkten, schijnt de reformatie in de XVIde eeuw in deze streken niet zo hevig gewoed te hebben als in andere delen van Duitsland, waar ook nu nog de oude haat tegen Rome bitter is en hard. De kerken aldaar hebben geen beeldenstorm gekend. Zo bezit de St Petridom uit Schleswig nog een wonderbaar retabel in half relief van 1521, het beroemde Bordesholmer altaar van meester Hans Bruggeman, alsook een groot en machtig St Christoffelbeeld van dezelfde beeldhouwer. Wat er ook van zij, het protestantisme is er in brede lagen van de bevolking, op enkele uitzonderingen na zoals in de streek tussen Flensburg en Schleswig, onder de liberale invloed van hun ‘pastoren’ tot een praktisch heidendom vervallen. De traditie-evangelischen vooral blijven weliswaar trouw aan een zeker anti-rooms affect, dat de laatste tijd enigszins werd verscherpt door de dogmaverklaring van Maria Hemelvaart, en door het feit dat in de Bundes- | |
[pagina 329]
| |
regierung de C.D.U., waar veel katholieken in zitten, zoveel te zeggen heeft en onlangs nog een katholiek tot gouverneur aanstelde over het land. Deze vijandigheid is echter nooit zo scherp als in andere streken van Duitsland, in Hannover b.v. Het bestaat vooral in een aangeboren afkeer voor de katholiek, die behoort tot een Kerk, welke volgens het oude onverwoestbare protestantse vooroordeel een 120 millioen ongeletterden telt, zoals ik onlangs las in een Schots propagandaboekje. Wij mochten nochtans ook in Schleswig-Holstein treffende voorbeelden vinden van de huidige protestantse heropleving met een dieper besef van het sacramentele en kerkelijke leven, een hernieuwd geloof in de voornaamste dogma's van het Christendom, en meteen een grotere eerbied voor het katholicisme. De gelovige protestanten, wie het echt om Christus en Zijn genade gaat, weten zeer goed, dat zij in Rome de beste medestrijder vinden tegen het moderne heidendom en het dreigende communisme. Dat hebben velen onder hen ervaren in de concentratiekampen, waar zij samen met katholieke priesters en leken geleden hebben voor het geloof in broederlijke trouw en wederzijdse waardering. Een der meest markante figuren van deze wederopleving is wel de nu wereldbekende proost van Kiel, Hans Asmussen. Onversaagd strijder voor de vrijheid en het geloof van zijn Kerk, samen met M. Niemöller en Karl Barth in de dagen van de nazigezinde Duitse Christenen van Bisschop L. Müller, kwam hij zelf terecht in de gevangenis, waar hij vele katholieken leerde kennen. Zo was hij de persoonlijke vriend geworden van de bekende bisschop van Munster, Prins von Galen. Nu heeft hij beslist de Barthiaanse richting verlaten. Samen met zijn hoogbegaafde vrouw werkt hij aan de hernieuwing van de Evangelische Kerk van Duitsland, en werd hij zelfs genoemd het ‘katholieke geweten’ van het Duitse protestantisme. Zijn laatste boeken over de Lutherse Kerk, over de sacramenten, zijn commentaar op de encycliek ‘Mediator Dei’ van Pius XII, en vooral zijn laatste werkje over ‘Maria, Mutter Gottes’, hebben hem tot een teken van tegenspraak gemaakt in eigen KerkGa naar voetnoot1). Onlangs werd hij aangevallen op een synode in Bremen, en zijn geschriften worden thans door een commissie van theologen uit zijn Kerk onderzocht onder de leiding van zijn bisschop in Kiel. De vraag naar zijn Lutherse orthodoxie is steeds hangende. Verscheidene ‘pastoren’ en leken ondersteunen zijn zienswijze, of althans zijn actie. Hij zelf is een buitengewoon begaafd en beminnelijk man, met een ascetisch voorkomen, op het ogenblik nogal vermoeid en overspannen onder de druk van zijn vele bezigheden als proost van Kiel en theoloog. Zijn voornaamste zorgen gelden de vele vernielde kerken en de ‘pastoren’, die nog geen passend onderdak hebben gevonden - hij zelf woont naast zijn totaal ineengestorte kerk in een pas herstelde woning - maar 's avonds na zes uur wijdt hij zich volledig aan de theologische studie en het schrijven van zijn kleine, maar merkwaardige boekjes. | |
[pagina 330]
| |
Een andere evangelische pastor, die zich ook met hart en ziel wijdt aan zijn gemeente, is Friedrich Heyer van de St Michaeliskirche in Schleswig. Buiten de gewone zielzorg, die hem heel wat werk geeft, is hij tevens nog voorzitter van een Evangelische Akademie - er zijn er zo 12 in Duitsland -, een soort organisatie, die veel lijkt op een retraitehuis en tevens op een centrum voor K.A. Protestantse leken komen er geregeld samen om er met hun geestelijke leiders hun beroepsleven en de problemen van de dag te herzien van uit het Evangelie. Enkele dagen voor ons bezoek had hij juist succesvolle liturgische dagen mogen leiden, waarbij de meest bekende kunstenaars, architecten en musici uit verschillende streken zich waren komen bezinnen op het wezen van de echte religieuze kunst, die in levend contact blijft met de eredienst en het geloof van de gemeente. Zo was ook in de loop van het jaar de herbewapening besproken samen met oud-officieren, en het vluchtelingenvraagstuk, waarbij politici en sociale werkers waren uitgenodigd. In September hadden zelfs belangrijke Oosterse dagen plaats samen met uitgeweken Russische orthodoxen. Pastor Heyer immers kent goed Russisch, en is voortdurend met orthodoxen in contact. Ook zijn relaties met de katholieke pastoor en kapelaan van Schleswig zijn erg vriendschappelijk. Hij kent de katholieke literatuur goed, en is een overtuigd liturgist. Onlangs is hij begonnen met een hernieuwing van het eucharistisch leven in zijn gemeente, waarbij hij weer naar de oude liturgie is teruggekeerd. Hij leest zelf, wat hij noemt een ‘Deutsche Messe’, die althans in haar uiterlijke vormen en de zang onze katholieke mis van zeer nabij volgt. Dit roept natuurlijk heel wat problemen op. Dat voelt hij ook zelf wel. Hij gelooft hierin getrouw te zijn aan de zuiverste Lutherse traditie, vóór deze misvormd werd door controversen, en uitgehold door de Aufkläring en het liberalisme. Wat er ook van zij, het bewijst ons, dat Gods genade midden in de verwarring en de vernieling voortwerkt. Zo hoorde ik ook, dat men elders bij deze Lutheranen de biechtpraktijk weer trachtte in te voeren, en dat men zelfs een vrouwelijke religieuze gemeenschap met geloften had gesticht. Voor de eenvoudige evangelische gelovigen schijnen mij deze hervormingen soms toch wel verwarrend te werken, althans bij de weinigen, die nog naar de kerk komen. Doch ook bij de katholieken komen nieuwe vragen op. Wij waren een tijdlang werkzaam in een vluchtelingenkamp op het meest noordelijk gelegen Friese eiland Sylt. In Hörnum aan de zuidelijke spits van dit boogvormige eiland gelegen, een belangrijke watervliegtuigbasis gedurende de oorlog, waren ongeveer 2000 vluchtelingen, vooral uit Danzig, Pommeren, Oost-Pruisen en Helgoland ondergebracht. Onder hen waren slechts 150 katholieken. Onze groep bezocht alle families, die wij bereiken konden, en zo konden wij ook constateren, hoe evangelische mensen, die practisch nooit met katholieken in intiem contact waren gekomen, reageerden op deze nieuwe ervaring. Wat hen vooral trof was, dat wij zo blij waren. Vooral bij de katholieke Pfarrer vonden zij dat vreemd, daar hun ‘pastoren’ meestal nogal plechtig doen, boekenmensen als zij zijn, en meer academici dan herders van hun volk. Zou het ook niet zijn, dat over hen en hun volk, voor zover zij niet meer echt in Christus geloven, hangt, wat Chesterton | |
[pagina 331]
| |
noemt, ‘that ancient sorrow that is in the heart of all heathen things’? Een ander punt, wat hen ten zeerste bevreemdt, is het priesterlijk caelibaat en het religieuze leven. Van het leven van zusters weten zij alleen wat de moderne film hen er over leert, en wij zelf mochten bij de originele vondsten en interpretaties van Hollywood ervaren, dat we nog heel wat te leren hebben, zij het dan niet altijd over zusters. Maar dat iemand priester werd en nooit trouwde, moest wel verklaard worden doordat hij vroeger een ongelukkige wees was geweest, of onmogelijke ouders had gehad, ofwel geen broers of zusters had gekend in zijn jeugd. Althans moest hij een ervaring hebben opgedaan met het zwakke doch schone geslacht, die hem definitief tot een vrouwenhater had gemaakt. Toen ik hun openhartig bekende, dat mij althans geen van deze ongelukken was overkomen, werd het mysterie nog groter. De besten onder hen hebben immers een grote achting voor het huwelijk, en anderen hebben er wellicht geen achting voor, maar kunnen er niet buiten. In zo'n milieu leven de katholieken. Men begrijpt al onmiddellijk, dat de meesten alles doen, wat in hun macht is, om elders, in een meer katholieke streek, werk en verblijf te vinden. Zo waren in Hörnum reeds 900 mensen ‘umgesiedelt’, zoals zij zeggen, waarbij vele katholieken. Dat is echter niet altijd mogelijk, en daarom organiseert zich de Kerk in deze verre diaspora, zo goed en zo kwaad als het gaat, om haar kinderen te helpen in hun nood. Deze nood is groot. In de meeste kampen en dorpen is geen katholieke kerk of kapel, noch een eigen vergaderzaal, wat toch onmisbaar is om de katholieken uit hun vereenzaming te redden en in regelmatig contact te brengen met geloofsgenoten. Dit is uiterst belangrijk, vooral voor de jongeren, willen zij niet ten onder gaan aan een verlammend minderwaardigheidscomplex of aan de verderfelijke kanker van het gemengde huwelijk. Daarom stelt men zich al met het minste tevreden. In Hörnum werd een tijdlang de Zondagsmis gezongen in een Fröbelklas met banken en stoelen, waaraan de meeste gelovigen inmiddels waren ontgroeid. Later behielp men zich met een bioscoopzaal tot men eindelijk met Amerikaans geld enkele kamers in een kazerneblok kon inrichten tot een behoorlijke kapel. De meeste katholieken echter moeten de H. Mis bijwonen in een protestantse kerk, die hen meestal wel bereidwillig wordt afgestaan, maar toch op minder gunstige en steeds beperkte tijden. Doch wat is zo'n kerk voor gelovigen, die komen uit het Oosten, waar ook de eredienst iets heeft van de Slavische zin voor pracht en vormen. Voor de jongeren is het daarenboven onmogelijk in zo'n kerk zich vertrouwd te maken met de katholieke geest van gebed en liturgie. Geen wijwatervaten, geen biechtstoelen, geen communiebanken, geen heiligenbeelden, geen kruisweg, zodat de jongens en meisjes, die bij gelegenheid van hun Eerste Communie in de naastbijgelegen katholieke kerk worden verzameld, niet eens weten wat zij doen moeten. Zij hebben nog nooit geknield. Zij zijn niet thuis in hun eigen kerk. En tenslotte begrijpen sommigen niet altijd, waarom men slechts op een bepaalde tijd in deze protestantse kerken mag komen; op andere tijden zingt en bidt men er toch even vroom. Moge ik hier een opmerking citeren, die ik van vele priesters hoorde, als ik hun sprak over de grote kapelwagens van de Oostpriesterhulp. | |
[pagina 332]
| |
Dat is elders wellicht erg nuttig, zeiden zij dikwijls, maar hoe gelukkig zouden wij zijn, als wij slechts een propere, stevig houten barak mochten ontvangen, waar wij ons thuis voelen en kunnen bidden zoals het behoort. Deze wens is trouwens al vervuld, en weer zijn ons de katholieke Nederlanders hierin vóór. Op 9 September werd in Freiensteinau een mooie stenen kapel ingewijd van O.L. Vrouw van de Vrede voor 800 katholieken van de streek. Daartoe hadden het R.K. Huisvestingscomité van Den Bosch en al de R.K. studentenorganisaties van de Nederlandse universiteiten het leeuwenaandeel bijgedragen. Het leven in zo'n diasporapastorie is wel heel anders dan in onze landen. Vooreerst voelt men er een meer intense studieatmospheer dan bij ons. De priesters ervaren voortdurend de behoefte aan een grondige en uitgebreide kennis van hun godsdienst. Niet alleen komen vele mensen, ook protestanten, om katholieke lectuur vragen, maar zij worden als belegerd door jong en oud, die hun allerlei vragen stellen over godsdienst en moraal. Daar in de scholen geen godsdienstles wordt gegeven, ligt heel de verantwoordelijkheid voor het catechismusonderricht op hun schouders. In Schleswig mocht ik een kindermis bijwonen met aangepaste preek over de heiligenverering, waarbij de helft wel uit volwassenen bestond, die kwamen luisteren naar de zeer gevatte uiteenzetting van de kapelaan, die door vraag en antwoord de kinderen geboeid hield gedurende een klein halfuur. Maar buiten hun kleine stadsparochie hebben de meeste priesters nog de zorg voor heel wat gelovigen, meestal vluchtelingen, verspreid over dorpen en kampen, waar zij ook onderricht moeten geven en steun en leiding verschaffen. Zo komt het dat zij Zondags dikwijls van dorp tot dorp moeten rijden om te preken, biecht te horen, catechismus te geven, zieken te bezoeken en daarenboven op één dag tot vijf missen te lezen. Al deze priesters hebben dus heel veel werk. Verscheidenen onder hen zijn zelf vluchtelingen, en hebben ook zelf alles verloren. Daarom zijn zij juist zo gelukkig, als zij hulp en sympathie ervaren mogen uit andere katholieke landen. In Schleswig had de jonge kapelaan, een vluchteling uit Silezië, juist een pakket ontvangen via Oostpriesterhulp van de 5de klas van het college te Turnhout. Dit bracht ons gesprek natuurlijk onmiddellijk op dreef. Heel nieuw is ook in de diaspora het feit, dat, zoals de kapelaan het schertsend uitdrukte, de vrouw nu ook in de kerkelijke hiërarchie is binnengedrongen. Vele parochies bezitten een soort vrouwelijke kapelaan, een ‘Seelsorgehelferin’. Dat zijn ongehuwde vrouwen, die buiten elk kloosterlijk verband om, vanuit een centrale St Bonifanitius-organisatie, speciaal gevormd worden voor de diaspora, en door die centrale ook uitgezonden en bekostigd worden. Zij studeren drie jaar theologie, en worden met alle zorg en degelijkheid op hun delicate en veelzijdige taak voorbereid. In de parochies kunnen zij alle werkzaamheden van het kostersambt waarnemen. Maar zij rijden vooral uit met motor of fiets om overal catechismus te geven. De leiding van de vrouwelijke K.A. wordt haar speciaal toevertrouwd. Meestal verzorgen zij ook bij kerkelijke diensten die functies die aan de leken zijn toevertrouwd. Dit laatste brengt mij er toe nog iets te zeggen over het liturgisch | |
[pagina 333]
| |
leven in de diaspora. Twee dingen sloegen mijn Duitse bekenden eenvoudig met verbazing, wanneer ik hen over België sprak: vooreerst dat een Belg geen ‘Führerschein’ nodig heeft om te mogen autorijden, en vervolgens dat men in de kerk praktisch alles nog in het Latijn doet. Dit laatste kwam vooral ter sprake in een korte voordracht, die ik in Schleswig hield voor katholieke leraren en leraressen. Hoezeer ik ook trachtte te betogen, dat wij nog geloven aan een charismatische kracht van het Latijn, dat wij een oud katholiek volk zijn en niet graag van gewoonten veranderen, dat wij daarenboven erg individualistisch zijn aangelegd en er absoluut op staan met rust gelaten te worden als wij in de kerk bidden, of... althans dromen, niets hielp! Toen ik hun zei, dat het voor ons in Vlaanderen praktisch al even lastig was in de kerk de volkstaal te gebruiken als televisie in te richten, begonnen zij eindelijk iets te begrijpen, ten minste vanaf het ogenblik, dat zij inzicht kregen in de taalkwestie, die aan beide kanten een moeilijke zaak is. Toen ik hun vertelde, dat in Vlaanderen bijvoorbeeld in enkele kerken onder de mis in het Frans gepreekt werd, en dat dit ‘la messe chique’ was, waar al wie meende tot de bovenste plank van de maatschappij te behoren, dan ook verplicht was naar toe te gaan, schoot het hele zaaltje in een luide lach, verbaasd als zij waren, dat men in de katholieke Kerk iets zou vinden, althans in Europa, wat enigszins leek op een kastenstelsel, en dat de ene mis minder ‘chique’ zou zijn dan de andere. Het is wel interessant te weten, hoe in Duitsland, zelfs op een doordeweekse dag bij een stille mis, de gelovigen de dienst volgen, en hierbij spelen dan ook meestal de ‘Seelsorgehelferinnen’ een belangrijke rol. Terwijl de priester stil voor zich zijn mis leest, worden heel wat delen uit de mis in het Duits voorgebeden: niet alleen het Epistel en het Evangelie, zoals ook in sommige kerken bij ons. Ter afwisseling worden aangepaste Duitse liederen gezongen, die worden aangegeven en ingezet door een leek, die hiervoor met de leiding is belast. De priester van zijn kant draaft niet voort op eigen tempo, maar houdt voortdurend voeling met de zingende of biddende gemeenschap. Dit werd er althans mee gewonnen, dat het gebeden woord weer zijn eigen waarde krijgt, en dat de bedoeling voorzit het te laten verstaan. Vandaar dat het rhythme van de mis, ook bij de priester weer trager is geworden, zodat iedereen kan horen, verstaan en volgen. Er is hier wellicht ook protestantse invloed merkbaar, en in dat geval kan men bezwaarlijk zeggen, dat de protestanten hier een slechte dienst hebben bewezen. Iedereen voelt zich daar bij de H. Mis betrokken, en daarom komt het eenvoudig niet voor dat mensen de kerk verlaten, ik zeg niet voor de gebeden aan de voet van het altaar, maar voor de slotzang ten einde is. Zo verscheen ook, niet zo lang geleden, een nieuw Duits rituaal, zodat voortaan ook de Sacramenten grotendeels in de volkstaal worden toegediend. Elk volk heeft zijn eigen aard en zeden; ook in de katholieke Kerk mag elk volk deze eigen aard, hem door Gods Voorzienigheid in zijn geschiedenis geschonken als eigen opdracht bewaren. Het is anderzijds nuttig contact te houden met heel de Kerk om echt katholiek te blijven, en om aan het voorbeeld van anderen te leren, wat men navolgen ofwel vermijden kan. Dit was ook de bedoeling van dit artikel. |
|