| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
DE kiezers in Engeland hebben op 25 October met circa 82% aan de stembusstrijd deelgenomen. In het aantal behaalde stemmen gaven de grote partijen elkaar niet veel toe: de conservatieven brachten 13.702.226 stemmen uit, de aanhangers van Labour zelfs een 200.000 meer. Er is echter in Engeland geen evenredige vertegenwoordiging, zodat de conservatieven met de meeste zetels gingen strijken, nl. met 321 tegen 294. Attlee trok aanstonds de conclusie en bood zijn ontslag aan, waarop Churchill ontroerd, met tranen in de ogen, zich naar Buckingham Palace begaf om de opdracht te krijgen een nieuwe regering te vormen. Reeds aanstonds verklaarde hij het goede in de tegenstanders te willen begrijpen. Aldus heeft Churchill zijn ‘laatste prijs’ gewonnen, nl. de gelegenheid om een belangrijke bijdrage te kunnen leveren om een derde wereldoorlog te helpen afwenden. Hij gelooft dat ‘oprecht’, maar terecht of ten onrechte moet nog afgewacht worden. Om in het binnenland enkele nationalisatie-maatregelen, door de Labour-regering ingevoerd, af te schaffen is de conservatieve meerderheid (25 stemmen) in het Lagerhuis te gering. Aan Anthony Eden, als minister van buitenlandse zaken, is de taak opgedragen de erfenis, door Morrison achtergelaten, af te wikkelen. Churchill heeft zich belast met het eerste-ministerschap en het ministerie van Defensie, zoals in de Tweede Wereldoorlog. Omtrent Iran is weinig succes meer te verwachten. Stap na stap heeft Mossadeq, de man met het zwakke lichaam en de sterke geest, de Britse regering uit haar positie gedrongen. Haar concept-resolutie werd eerst na de komst van de Perzische premier te New-York door de V.R. in behandeling genomen, nadat zij aanzienlijk was verzacht. Maar ook zo kon zij geen genade vinden bij Mossadeq, die zelf het woord voerde en staande hield, dat het olie-geschil een kwestie was tussen Iran en de Anglo-Iraanse Oliemaatschappij en van niemand anders. Hij aanvaardde in deze zaak
noch de competentie van het Intern. Hof, nòch van de V.R. Het was duidelijk, dat de voorgestelde resolutie geen meerderheid zou krijgen om op de agenda geplaatst te worden, nog af gezien van het vetorecht, dat zonder twijfel door de Sovjet-afgevaardigde zou worden uitgesproken. Daarom vond de V.R. de uitweg om het Intern. Hof zelf te laten uitmaken, of en in hoeverre het in dezen competent was. Hiermee had Engeland practisch het pleit verloren. Mossadeq, die aanvankelijk haast had naar zijn land terug te keren, bleef echter in de V. St., waar hij een persoonlijk onderhoud voerde met Truman en met Acheson, die nog steeds hopen op een compromis.
Aangemoedigd door het succes van Mossadeq en voortbewogen door de extreem Mohammedaans-Arabische stroming, die nationalistisch en godsdienstig afkerig is van het westers imperialisme, zich niet bekommerend om de universele dreiging van de kant der Sovjet- | |
| |
Unie, heeft de Egyptische premier, Nahas Pasja, eenzijdig de verdragen met Engeland, verscheurd. Hij deed dit opzettelijk vlak voordat hem namens Engeland, de V. St., Turkije en Frankrijk een wijziging in het bestaande verdrag werd aangeboden, waardoor Egypte als gelijkberechtigde aan de verdediging van het Suez-kanaal zou kunnen deelnemen. Dit was hem niet genoeg. Het internationaal karakter van het kanaal voorbijziende wenste hij deze belangrijke doorvaart uitsluitend onder Egyptisch toezicht te stellen.
Aan een dergelijke zwakke verdediging kan geen westerse staat deze maritieme verbindingsweg overlaten. Tevens, eveneens met instemming van het Egyptische parlement, verbrak Nahas het sinds 1899 bestaande Engels-Egyptisch condominium over de Soedan en riep Faroek uit tot ‘koning van Egyypte en de Soedan’. Deze brutale verdragsschennis overtrof in velerlei opzicht wat Iran had uitgehaald. Zelfs de Labour-regering kon dit niet over haar kant laten gaan. In dit geval met instemming van Frankrijk en met de morele steun der V. St., die tegen de verdragsbreuk protesteerden, terwijl de Arabische Liga, waarvan Egypte weliswaar voorzitter is, niet van zins is materiële hulp te verlenen. De britse commandant Erskine heeft aanzienlijke versterkingen gekregen en is in staat de hele kanaal-zône te beheersen. Daarbij heeft hij het voordeel, dat de Egyptische hoofdmacht zich in de woestijn van Sinaï bevindt en van de terugtocht is afgesneden. Deze ongunstige factoren hebben geen domper kunnen zetten op de overmoed van de regering en haar aanhang. In het gebied van Ismaila werden Egyptische aanvallen afgeslagen. Studentenbetogingen in Alexandrië en Caïro voor de Britse en Amerikaanse gezantschapsgebouwen, bedreiging van de levens van Britse onderdanen in het binnenland, het verbod aan Egyptische arbeiders nog langer in dienst der Engelsen te werken, zelfs een poging om de Engelse oorlogsschepen de toegang tot het kanaal te verbieden, die echter door het internationale beheer van het kanaal werd afgewezen, bracht de Britse regering niet tot wijken. Ook de Soedan zal niet zo maar Egypte in de schoot vallen. Komt er een einde aan het condominium, dan is er nog een sterke partij, die, begunstigd door Engeland, de voorkeur geeft aan zelfbestuur.
In Pakistan werd de eerste minister, Liaquat Ali Khan, door een fanatieke Mohammedaan neergeschoten. Sinds 1948 opvolger van Moh. Ali Jinnah, de stichter van het zelfstandige Dominion, volgde hij een politiek van vriendschap met het westen en van vrede met India, waartegen de heethoofden, om het bezit van Kashmir, tot oorlog ophitsten. Zijn opvolger, Khwaja Nazimuddin, heeft verklaard, dat ook hij het extremisme zal tegengaan.
Het besluit van de Grote Drie om met West-Duitsland onder bepaalde voorwaarden: onderhoud van de beveiligingstroepen, toezicht op de Duitse wapenproductie, een contingent Duitse soldaten als onderdeel van een Europees leger, een vredescontract te sluiten, waarbij het als souvereine staat zou worden opgenomen in het Noord-atlantisch Pact, werd door de Bondskanselier niet zo maar aanvaard. Hij stelde zich op het standpunt, dat souvereiniteit niet met gedwon- | |
| |
gen voorwaarden kan samengaan. De Hoge Commissie der geallieerden is daarop in beraad gegaan om te onderzoeken wat zij aan Adenauer nog kunnen toestaan. De geallieerden hebben een concept-verdrag saamgesteld, waarin behalve de vervanging van het Hoge Commissariaat door gezanten en de afschaffing van het bezettingsstatuut, opgenomen is het plan voor een Europees leger en het plan-Schuman. Definitieve aanvaarding van deze voorstellen kan eerst later bereikt worden. Feitelijk kunnen de westelijke mogendheden Adenauer niet missen. Want hij is de man, die tegenover het lokken van Grotewohl met de Duitse eenheid, staande houdt, dat een politiek vacuum, een geneutraliseerd ongewapend Duitsland, het graf voor de vrede zou betekenen. Wie oprecht vrede wil, moet de integratie van Europa voorstaan en zonder Duitsland is deze integratie onmogelijk. Deze woorden waren ook gericht tegen Schumacher, de socialist, die de weg bewandelt van onbekookt nationalisme en desnoods bereid zou zijn zich in de armen van de Sovjet te werpen, een omhelzing, die Hitler heeft klaargespeeld en een houding, die in de traditie ligt van de nog niet uitgestorven Pruisische politiek.
Adenauer heeft, behalve de persoonlijke vijandschap van Schumacher, nog verergerd door de beschuldiging, dat deze geheime regeringsstukken aan de Fransen zou hebben uitgeleverd, zijn handen vol met de zorg om de kracht en de eenheid van de C.D.U. te handhaven. Bij verkiezingen, zoals laatstelijk die voor de Bremense senaat, waar de C.D.U. 15 zetels verloor, gaat zijn aanhang achteruit, ten voordele van fascisme en socialisme. De protestantse leden van de partij scheiden zich meer en meer af en de bondgenoten, de Duitse Partij en de liberalen, trachten hun eigen weg te gaan. Zelfs in het ministerie is de eenheid van opvatting somwijlen zoek. De minister van Verkeer, dr H.G. Seebohm, is zo bevangen door ‘nationalistische hysterie’, dat hij openlijk durfde spreken over de enorme schuld der overwinnende landen tegenover Duitsland. Het werd tijd om zich af te vragen, beweerde hij, niet of de Duitsers zich bij het vrije Europa wilden aansluiten, maar of Europa zich bij Duitsland wilde aansluiten. Deze mentaliteit, die in verschillende Duitse kringen, niet het minst bij de oud-militairen, naar voren komt, maakt het Adenauer niet makkelijk de argwaan en achterdocht bij de andere volkeren gerust te stellen.
Terwijl zowel in de Ver. St. als in de Sovjet-Unie atoomproeven worden gehouden ‘in het belang van de defensie en in het belang van de vrede’, heeft Stalin aan een drietal landen zijn ontevredenheid betuigd. De aansluiting van Noorwegen bij het Noordatl. Pact was in zijn oog een overtreding van het verdrag met Rusland (1920), waarbij Spitsbergen en het Beren-eiland niet versterkt zouden worden. Oslo antwoordde, dat er niets versterkt was en het lidmaatschap van het N.A.P. zuiver van defensieve aard was. Aan Frankrijk werd verweten, dat het door mede te werken aan het militair herstel van Duitsland, het verdrag van wederzijdse bijstand (1944) had overtreden: een verdrag, dat door de houding van het Kremlin allang waardeloos is geworden. Ook het gewijzigde vredesverdrag met Italië kon te Moskou geen genade vinden. Ten opzichte van Amerika is de
| |
| |
houding, althans naar de onvriendelijke persuitingen te oordelen, vijandig. In een onderhoud van de Amerikaanse ambassadeur Kirk met Visjinski, waarbij de eerste de medewerking van het Kremlin verzocht tot vrede in Korea, antwoordde de laatste, dat ‘onze betrekkingen niet verder kunnen verslechteren’, omdat Truman gezegd had, dat overeenkomsten met de Sovjet het papier niet waard zijn.
Deze bittere taal ontmoedigde Kirk niet. Uit de plotselinge bereidheid der Noord-Koreanen om na 2 maanden over de plaats der onderhandelingen gekibbeld te hebben, het door de Amerikaanse bevelhebber voorgestelde Pan Moen Jon te aanvaarden, concludeerde hij, dat Visjinski zijn leugen: ‘De Sovjet-Unie is geen partij bij de besprekingen over Korea’ had ingeslikt en de bewerker was van deze toenadering. In een circustent hebben de leiders der delegaties, vice-admiraal Ch. Turner Joy en luitenant-generaal Nam Il de beraadslaging ingezet. De communisten lieten hun eis van terugtrekken op de 38ste breedtegraad vallen en de enige vraag, die behandeld wordt, gaat over de modaliteiten van het ‘staakt het vuren’.
Met de benoeming van generaal Mark Clark tot ambassadeur bij het Vaticaan namens de Ver. Staten is het in meer dan een opzicht een pijnlijke geschiedenis geworden. Dat het Vaticaan in plaats van ‘een persoonlijke vertegenwoordiger’ van de Amerikaanse president, als hoedanig van 1939 tot 1950 Myron Taylor was opgetreden, een officiële gezant wenste, had Mgr. Montini bij zijn bezoek aan Washington duidelijk gemaakt en dit verlangen vond instemming bij president Truman. Hij ging echter ontactisch te werk, door bij de benoeming van de generaal te verzuimen, zoals gebruikelijk is, aan te vragen of deze persoon als gezant geaccepteerd kon worden. Erger maakte hij het door de aanstelling te motiveren als ‘een aanzienlijke bijdrage tot versterking van het anti-communistische front’. Deze formulering, feitelijk voor binnenlands gebruik bestemd, is volkomen in strijd met de wijze, waarop de katholieke Kerk het goddeloos communisme bestrijdt, niet politiek, niet militair, maar ideologisch door zijn uitwassen te veroordelen en practisch door aan te dringen op sociale hervormingen in de maatschappij. Het Vaticaan te beschouwen als een lid van het defensie-front als b.v. het Atlantisch Pact, is een dwaze figuur! Doch niet hierom is de benoeming uitgesteld, maar omdat een generaal in actieve dienst niet met een andere opdracht mag belast worden en omdat het anti-katholicisme in de Ver. St. feller is dan men vermoedde, De Senaat zal in Januari moeten beslissen.
| |
Nederland
De onderhandelingen tussen Nederland en Indonesië om de Unie-verhouding in een gewoon internationaal verdrag om te zetten zijn wegens een uitlating van Sukarno, dat hij de kwestie-Nieuw Guinea er in wilde betrekken, van September tot November uitgesteld. Het staat nog niet vast of de conferentie te Parijs of elders zal gehouden worden. Tijdig heeft ‘Door de Eeuwen Trouw’ er op gewezen, dat het statuut van de R.T.C. door Indonesië is overtreden door het zelfbeschikkingsrecht van de Ambonnezen en van andere Indonesische:
| |
| |
volkeren te schenden. De nieuwe rechtsorde is aldus ontaard en logisch zette de R.I. de volgende stap, nl. de Unie te ontbinden. Bij die ontbinding, zo gaat het memorandum voort, zal het er om gaan of de volkeren, die alsnog, zoals de R.M.S. een hechtere band met Nederland willen, definitief en officieel aan Djogja worden uitgeleverd. De stichting doet daarom een beroep op de politieke partijen. Deze actie is tot mislukking gedoemd, want de gunstige tijd om in te grijpen is allang verstreken. Op het Partijcongres der K.V.P. repte prof. Romme geen woord over dit onrecht. Tenzij men in de volgende woorden een afwijzing van de Ambonese desiderata wil zien: ‘Wij doen verstandig - met aanvaarding van de Indonesische souvereiniteit - het probleem (het politieke en het economische) te behandelen met voorzichtigheid en reserve... Een politiek op lange termijn is aanbevelenswaardig boven kortzichtigheid. Als men sentiment tegenover sentiment stelt komt men er niet.’
Blijkens zijn jongste radio-rede is het standpunt van Sukarno niet gewijzigd. Hij herhaalde, dat Irian tot Indonesië behoorde en er toe moest terugkeren. ‘Als alle geschillen tussen Nederland en Indonesië tot het verleden behoren, zal ik de eerste zijn hen als ware vrienden te begroeten.’ De voorzichtigheid en reserve, door prof. Romme geprezen, zijn hier zoek. Dan bleef de Indonesische premier Sukiman meer op de begane grond. Voor hem was de rijstvoorziening het meest urgent. Van niet minder belang was de mededeling, dat er 15.000 verdachten gevangen waren gezet wegens hun medeplichtigheid aan een ‘conspiratieve beweging met steun uit het buitenland’ (China), die het gemunt had op het leven van Sukarno en anderen.
Op een Congres van de ‘Vereniging van Nederlandse Gemeenten’ werden twee bezwaren tegen de regering ingebracht. Het betrof de beperking van de woningbouw tot 40.000 voor het jaar 1952. De algemene wens was 50.000. De burgemeester van Nijmegen meende, dat het probleem van de woningbouw onmiddellijk geplaatst diende te worden naast de problemen van de defensie en de industrialisatie. De woningnood tast het gezin in zijn waarde aan. Om de gemoederen te kalmeren deelde bijna terzelfdertijd minister In 't Veld te Heerlen mee, dat de minister van financiën 120 millioen voor de bouw van nieuwe woningen beschikbaar had gesteld. Hij voegde er aan toe, dat met dit grote bedrag nog niet eens 15.000 woningen gefinancierd konden worden en dat, om het euvel te verhelpen, het Nederlandse volk zoveel mogelijk op woningbouwleningen zal moeten inschrijven.
Dezelfde Vereniging had ook haar gedachten laten gaan over de voorgestelde financiële verhouding tussen Rijk en Gemeenten. Deze gedachten werden in de Tweede Kamer uitvoerig toegelicht, vooral door het Kamerlid Oud. Minister Lieftinck werd beschuldigd een aanslag te doen op de gemeentelijke autonomie. Hij wilde de 280 millioen van de meeropbrengst der geraamde belastingen, die aan het Gemeentefonds toekwamen, reserveren voor de ‘magere jaren’, en het percentage van de opbrengst der rijksbelastingen, dat aan de gemeenten toekwam, op 10,3 stellen. In schijn was dit een verhoging - het vroegere was 8% - maar in werkelijkheid, werd hem voorgerekend,
| |
| |
was dit een verlaging. Na verwerping van amendementen en na enkele wijzigingen kwam het wetsvoorstel tot stand, in zoverre verzacht, dat iedere gemeente afzonderlijk uit het geblokkeerde geld kon putten, indien de minister er geen bezwaar tegen had en dat vastgelegd werd, dat het aan het gemeentefonds toekomende percentage behoorde tot het belastinggebied van de collectiviteit der gemeenten.
Naast de magistrale rede van de voorzitter der K.V.P. Kamerfractie, prof. Romme, die een uiteenzetting gaf van de activiteit zijner fractie in verleden en toekomst, verdient de inleiding door de voorzitter der K.V.P., Andriessen, gehouden, niet minder aandacht. We lichten er uit, dat er beraad plaats heeft met de groep-Steenberghe, dat verloopt in een sfeer van wederzijds vertrouwen, begrip en waardering. Omtrent de P.v.d.A., die een 4-jarig plan had aangekondigd voor een socialistische politiek, merkte hij op: ‘Aan die zijde zal men ook beseffen, dat de K.V.P. op basis van haar beginselen die koers niet kan gaan, dat zij een christelijke staatkunde wil, waarin het algemeen welzijn, de menselijke persoon en zijn onvervreemdbare rechten naar christelijke opvattingen veilig zijn.’
Voor het overige stond de Nederlandse en katholieke taak in Europa in het brandpunt der belangstelling.
Het Nederlandse Parlement heeft als eerste van de daarbij betrokken landen het plan-Schuman in behandeling genomen. Het katholieke Kamerlid, mej. Klompé, verdedigde het plan, dat het handhaven van de vrede, het bereiken van een menswaardig bestaan voor de burgers der aangesloten landen en de noodzakelijk vereniging van Europa ten doel had. Anderen wezen op de bezwaren en gevaren, die voor onze industrie er aan verbonden zijn en hoeveel er afhing van de in te stellen Hoge Autoriteit, die super-nationaal moest zijn ingesteld om haar taak naar behoren te vervullen. Wie kan eventueel deze Hoge Autoriteit op het rechte pad houden?
Men heeft tenslotte de sprong in het ongewisse gewaagd en het plan-Schuman is door de Tweede Kamer aanvaard.
1-11-1951.
K.J.D.
| |
België
De regering Pholien heeft in de verlofperiode, even voor de bijeenkomst van het Parlement in November, enige kwade uren beleefd. De beslissingen waarmede zij zich op 21 October voor de Algemene Paritaire Raad accoord verklaarde hebben in veel kringen, vooral van de meerderheid, haar crediet zeer geschokt. De besprekingen die in de Algemene Raad van de partij en in het Nationaal Comité daarop zijn gevolgd liepen uit op alles behalve gelukwensen. En de resolutie die tot slot werd aangenomen was zoveel als een vriendelijke maar kordate wenk tot de heer Pholien om zo spoedig mogelijk heen te gaan of althans het personeel van zijn schip, waar het hoorde, te vernieuwen.
Dit heengaan noch die vernieuwing hadden, op het ogenblik dat wij dit overzicht schrijven - even voor de hervatting der parlementaire werkzaamheden - plaats en het ziet er naar uit, dat zij nog wel een tijd zullen achterwege blijven. Het is zeker, dat de nakende
| |
| |
parlementaire activiteit de handhaving van de regering, zomede de eendracht van alle C.V.P.-vertegenwoordigers rondom haar zeer in de hand zal werken. Een regering die slechts op een meerderheid van enkele stemmen steunt, heeft een bestendige, luidruchtige en overdrijvende oppositie nodig. Het ware voor haar nuttig geweest als het Parlement reeds aanvang October was bijeengekomen en het zou haar er toe gebracht hebben daar het bescheid te geven waartoe zij enkele dagen later onder syndicale druk werd gedwongen.
Want daarover is ieder het thans vrijwel eens, dat niet zozeer de ten voordele van de arbeidersklas getroffen beslissingen te betreuren zijn als wel de wijze waarop dit gebeurde. De critiek luidt in hoofdzaak: als de regering tot handhaving van de levensstandaard der arbeiders en tot bevordering van de sociale vooruitgang voornemens was zekere maatregelen te nemen - en dat was werkelijk zo - waarom dit niet gedaan vooraleer het socialistisch vakverbond met onmiddellijke staking heeft gedreigd? Indien de regering anderzijds van oordeel was, dat het ongewenst en ook voor de betrokkenen uiteindelijk gevaarlijk kon zijn buitencontractuele loonsverhoging toe te staan, waarom is zij dan in 24 uur van gedachte veranderd?
Er is omtrent de haastige beslissingen waartoe de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, Van den Daele, in opdracht van de regering, overging, ontzaggelijk veel critiek uitgeoefend. Men heeft zelfs een vergelijking gemaakt met de gebeurtenissen van Juli-Augustus 1950. Men heeft gesproken van abdicatie voor de agitatie, van aanslag op onze instellingen. Er is bij dit alles veel overdrijving.
Wat zeker vaststaat is, wat de regering betreft, een gebrek aan vooruitzien, aan vaste economische en wellicht financiële politiek en aan voorlichting van het publiek. Dat de beslissingen van 21 October overhaast werden genomen, blijkt wel duidelijk uit het feit, dat eerst nadien moest gezocht worden hoe men de gedane beloften zou inlossen. Het heeft niet veel zin verantwoordelijkheid te gaan zoeken bij de een of de andere minister. Meer dan in gelijk welke andere regering speelt in een homogene ploeg de solidariteit de voorname rol. Een minister van Arbeid en Sociale Voorzorg kan geen beslissing nemen met financiële gevolgen waarmee zijn collega van Financiën niet instemt, noch maatregelen treffen die 's lands economie raken zonder de minister van Economische Zaken te kennen. Er is evenwel in de laatste jaren in ons land een sterke tendens waarneembaar geweest tot ministeriële specialisatie en ook de homogene regering ontsnapt niet aan het verwijt, dat veel ministers zich opsluiten binnen hun begrensde bevoegdheid zonder zich veel te bekommeren om 's lands algemene politiek. Reeds vroeger hebben wij de vinger op dit euvel gelegd. Het wordt thans duidelijker in een équipe die geleid wordt door iemand die meer geneigd is om zijn ministers te volgen dan bevoegd is om aan hun werk eenzelfde impuls te geven.
Dit gezegd zijnde is het allerminst passend dramatisch de armen in de lucht te slaan. Objectieve waarnemers zullen moeten toegeven, dat, als nooit te voren, en ondanks de geweldige militaire inspanning die België zich heeft opgelegd, het behoeftepeil van alle klassen der
| |
| |
samenleving wordt bevredigd. In dat opzicht is elke vergelijking met naburige landen ten voordele van België. Daarin heeft de regering Pholien onbetwistbaar verdienste en zelfs de grootste sceptici zijn van oordeel, dat zowel onze economie als onze schatkist de supplementaire lasten, dank zij de gestadige stijging van onze productie, gemakkelijk zullen dragen. Voor de regering stelt zich alleen de vraag van een billijke verdeling van die lasten.
Wij hebben reeds betreurd, dat het Parlement niet vroeger samenkwam. Ook dat zou een groot deel van de critiek, die tegen de wijze van optreden der regering tegenover de vakbonden loskwam, hebben ontzenuwd. Het is reeds lang gebleken, dat het Parlement in zijn huidige structuur en met zijn verouderde methodes niet in staat is om onmiddellijk beslissingen te treffen in dreigende sociale conflicten. Zolang hierin geen verandering komt moet een andere weg gezocht worden. Dat wil hoegenaamd niet zeggen, dat een Algemene Paritaire Raad, waarin bovendien de voorzittende minister zijn arbitersrol verlaat om zijn wil op te dringen - hoe verantwoord die wil ook moge zijn - een gelukkige formule is. Zij is nog ongelukkiger wanneer een van de partijen met het wapen van een alles ontredderende staking staat te dreigen. Beslissingen die onder dergelijke omstandigheden genomen worden zullen altijd een verdachte reuk hebben en verbittering wekken bij die klassen der bevolking, die op deze besprekingen niet zijn vertegenwoordigd. De reactie van de middenstandsgroeperingen is in het huidig geval zeer te begrijpen geweest. Een Nationale Paritaire Raad zou in kapitale aangelegenheden in elk geval door niemand anders mogen voorgezeten worden dan door de eerste-minister, eventueel bijgestaan door de ministers van Arbeid en van Economische Zaken. Is de regering niet de vertegenwoordiger van alle belangen en van alle belangengroepen? Moet zelfs de schijn niet vermeden worden, dat de voorzittende minister geneigd zou zijn in het bijzonder de belangen van een bepaalde klas te behartigen?
Vooraleer te zoeken naar allerlei nieuwe formules, moet men eerst de bestaande en vanzelf gegroeide zodanig voor hun taak weten aan te passen, dat zij geen vanzelfsprekende critiek meer uitlokken.
Dit alles laat evenwel nog het vraagstuk onopgelost van de inschakeling in het staatsleven van de andere belangengroepen naast de vakbonden. Alle vroegere opvattingen omtrent het wezen van de vakbonden, en de syndicale of politieke aard van stakingen, zijn de laatste jaren totaal verouderd en toch handelt men steeds tegenover de vakbonden alsof zij zich nog op het begrensde gebied van vroeger bewogen. De jongste gebeurtenissen hebben tenminste de verdienste gehad ook dit voor de handhaving van de politieke vrijheden en de sociale vrede zo dringende vraagstuk in het licht te hebben gesteld. Maar ook dat is een van die ingewikkelde aangelegenheden waarvoor noch bij de regering, noch in het Parlement belangstelling bestaat. Ten slotte ligt voor ons in dit gebrek aan belangstelling de voornaamste critiek die wij tegen de regering inbrengen. Een critiek die overigens al de regeringen na de bevrijding hebben verdiend.
A. Vanhaverbeke
|
|