Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 132]
| |
‘Altruistic Love’
| |
[pagina 133]
| |
Dat Sorokin eenmaal met een studie over het thema naastenliefde voor de dag zou komen, was niet onbekend, ofschoon de wijze waarop hij dit plan nu heeft uitgewerkt alle kenmerken heeft van een verrassend experiment. In Crisis of our Age (1941), dat grotendeels gebaseerd is op zijn Social and Cultural Dynamics, spreekt hij herhaaldelijk over de functie van naastenliefde en de zg. broederschapsverhouding in het huidige tijdsgebeuren. Later heeft hij in Society, Culture, and Personality uitdrukkelijk vastgesteld, dat er ondanks de urgente tijdsomstandigheden nauwelijks een ernstige studie was gemaakt van de factoren van solidariteit en antagonisme. Voor hem betekende het verloop van de tweede wereldoorlog weer een bewijs te meer, dat de crisis van de Westerse beschaving in een stadium van volle rijpheid was gekomen. Een quantitatieve en qualitatieve aangroei van solidariteit, zo schreef hij daar, is voor de mensheid een kwestie geworden van leven of dood. Toch bestaan er wel talloze researchcentra voor allerlei vaak onbelangrijke onderwerpen, maar er is nergens ter wereld een instituut te vinden, dat zich speciaal bezighoudt met de problemen van solidariteit en antagonisme. Uit een nota blijkt dat hij toen juist - dus vier jaar geleden - met een dergelijk research-centrum was begonnen, waarvan thans de eerste publicatie het licht heeft gezienGa naar voetnoot1). Sorokin is dus bij deze positief sociologische studie over het thema ‘Altruistic Love’ niet geheel vrij te pleiten van practische preoccupaties, waarvoor hij overigens zelf eerlijk uitkomt. Op blz. 86 schrijft hij: ‘Besides their cognitive value, such positive studies would have a practical moral value: they would tangibly stimulate good-neighborliness in the individuals and groups informed of such a study’. Te veel gaan volgens hem de sociale wetenschappen mee met een zekere tijdgeest, die vooral behagen schijnt te scheppen in allerlei criminele en sexuele aberraties. Hij meent hiervoor aanwijzingen te vinden in de ontwikkeling van de criminologie, penologie, psycho-analyse enz. en in de inhoud van de moderne publiciteitsmiddelen. Op wetenschappelijk gebied wil Sorokin nu deze eenzijdige belangstelling verbreken door een studie te maken van de normale, altruistische persoonlijkheden. Sorokin is niet de enige socioloog, die het verschijnsel naastenliefde als een sociale kracht ter vernieuwing op de voorgrond stelt. Dezelfde gedachte vinden wij ook bij andere auteurs. Karl Mannheim schrijft bijv. in Diagnosis of our time dat de toekomst van de maatschappij afhangt van een bepaalde techniek van sociale hervorming. Uiteindelijk zou deze hervorming de voorwaarden moeten scheppen voor ‘a unifying purpose which acts as strongly as war in stimulating a spirit of altruism and self-sacrifice on a large scale, but without an actual enemy’Ga naar voetnoot2). In een zelfde geest besluit de Amerikaanse cultuur-socioloog Lewis Mumford zijn voortreffelijke studie The Condition of Man. | |
[pagina 134]
| |
Wil de beschaving nog vooruit gaan, dan moeten wij eerst ons exclusief, blind geloof afleggen in louter technische verbeteringen. ‘But the first step is a personal one: a change in direction of interest towards the person’Ga naar voetnoot3). Welnu, juist in ‘altruistic love’ ligt een dergelijke persoonlijke gerichtheid wezenlijk vervat. Interessant ter vergelijking zijn in dit verband ook enkele zinsneden van Prof. J.P. Kruijt in een artikel over de rationele en irrationele factoren in de maatschappij. ‘Onze tijd is er een van totale crisis, van verwarring op elk gebied.... Een techniek van rationele mensenbeheersing, op de grondslag van sociologisch en sociaal-psychologisch inzicht, kan hierin verbetering brengen, maar alleen wanneer achter deze techniek ligt, bij leiders en geleiden, de gehoorzaamheid aan normen, niet van haat en macht, maar van naastenliefde en dienst aan allen - normen, die geen wetenschap ons kan opleveren, maar die opwellen uit de irrationele bronnen van geloof en idealisme’Ga naar voetnoot4). In hoeverre is de voor ons liggende studie van Sorokin echter verrassend origineel te noemen? Het is waar, dat geen wetenschap de liefde als norm kan scheppen, doch vanuit de sociologie kan men wel trachten de voorwaarden, waaronder het verschijnsel naastenliefde zich voordoet, zo exact mogelijk vast te stellen. Dit nu poogt Sorokin in Altruistic Love. Het is inderdaad een poging en nog wel een voorlopige poging. Deze onderzoekingen zijn slechts van preliminaire aard, zo schrijft de auteur in zijn voorwoord: ‘preliminary in one sense because they will be used as material for a further study of altruistic man by other investigators and myself (in a forthcoming monograph, Types, Techniques, and Factors of Altruistic Experience); and preliminary in another sense because of the very simple statistical procedures used in the study’. Hoe het ook zij, Sorokin is blijkbaar de eerste socioloog, die het verschijnsel liefde langs sociologische weg zo exact mogelijk tracht te benaderen. Opvallend is, dat hij ook de eerste is geweest, die het verschijnsel oorlog aan een nauwkeurig sociologisch onderzoek heeft onderworpenGa naar voetnoot5). Dit is niet te verwonderen. De bestudering van het probleem solidariteit betekent voor Sorokin de logische eindfase van een wetenschappelijke arbeid, die zich nogal sterk concentreerde rond conflict- en crisisverschijnselen. De studie van het verschijnsel solidariteit en de consequente beoefening van de onderlinge liefde kunnen alleen redding brengen in de sociale en culturele impasse van vandaag. ‘Nu de dwang zich tegenwoordig meer en meer uitbreidt, nu de contractuele verhoudingen leeg en vervallen zijn geworden, is de enige uitweg een gezamenlijke actie, gericht op het invoeren van broederschapsverhoudingen’Ga naar voetnoot6). Aldus de dwingende slotconclusie van een jarenlange sociologische studie. | |
[pagina 135]
| |
Deze opmerkingen kunnen volstaan om de jongste studie van Sorokin tegen de achtergrond van de moderne sociologie een plaats te geven in het geheel van zijn oeuvre. * * *
Wat de inhoud van het werk betreft zullen wij ons, zoals reeds is opgemerkt, beperken tot Sorokin's bestudering van de ‘Christian Saints’. Achtereenvolgens bespreken wij zijn feitelijk uitgangspunt, zijn methode en enkele conclusies, waaraan dan telkens een critisch commentaar wordt toegevoegd. | |
Feitelijk uitgangspuntWalter Nigg heeft eens opgemerkt: ‘Binnen het Christendom heeft de Katholieke Kerk zich tot dusver ongetwijfeld de vruchtbaarste voedingsbodem voor de heiligen getoond’Ga naar voetnoot7). Het is mogelijk, dat Sorokin zich bij de keuze van een uitgangspunt door een dergelijke positieve waardering heeft laten leiden. De sociale functie van de heiligen beschouwt hij in ieder geval als de levende incarnatie van de hoogste goedheid, liefde en spiritualiteit in een gegeven maatschappij. Hier spreekt de gelovige Russische Orthodox. Zijn keuze voor de katholieke heiligen is echter zeker ook bepaald door practische overwegingen. De levensbeschrijvingen der katholieke heiligen bieden immers enerzijds een rijkdom aan feitenmateriaal en vormen anderzijds een nauwkeurig begrensde groep, voorzover het personen zijn, die door de Katholieke Kerk ter verering zijn voorgesteld. Aldus, in deze twee opzichten tenminste, een dankbaar uitgangspunt voor een socioloog. Als bron gebruikte Sorokin het standaardwerk in twaalf delen van Dom A. Butler, in de bewerking van H. Thurston, The Lives of the Saints (1926). In hoeverre is dit uitgangspunt verantwoord? In het algemeen is het zeker waar, dat de heiligen een voorbeeld zijn geweest van naastenliefde, gezien de eeuwigheidswaarde van Christus' eerste gebod. Het is echter een vraag, of de talloze bijzonderheden in de levensbeschrijvingen van de meeste heiligen, die Sorokin juist nodig heeft voor de klassificatie van zijn objecten naar persoonlijke en sociale kenmerken, altijd even historisch zijn. De auteur betreurt alléén, dat hij in sommige levensbeschrijvingen veel onbekenden aantreft, zodat hij zijn scala van kenmerken niet altijd even volledig kan maken. Hij spreekt echter niet over het al of niet historisch karakter van zijn documentair uitgangspunt. Hier schiet Sorokin te kort in een tamelijk elementaire vorm van historische critiek. Hoe vaak heeft de gelovige verering aan de favorieten van de Christelijke gemeenschap geen qualiteiten en levensomstandigheden toegemeten, die meer op phantasie dan op werkelijkheid berustten? Zijn feitenmateriaal is alleen in zoverre begrensd, dat de lijst van de personen, wier verering door de H. Stoel is goedgekeurd, vast staat. Dit impliceert echter geenszins een uitspraak over de histo- | |
[pagina 136]
| |
rische waarde van alle feitelijk bestaande levensbeschrijvingen, zonder uitzondering. Daarom had Sorokin voor zijn doel beter een meer verantwoord, zij het meer beperkt, uitgangspunt kunnen nemen. Wij denken hier aan de lijst van gewone heiligverklaringen sedert Paus Johannes XV en van de gewone zaligverklaringen sedert Paus Urbanus VIII, waarover de pauselijke uitspraak na het scherpste onderzoek is gedaanGa naar voetnoot8). De biografische gegevens over deze heiligen en zaligen zullen uiteraard meer gecontroleerd zijn. Wij hebben deze lijst van heiligen en zaligen vergeleken met de groep heiligen, die Sorokin als feitelijk uitgangspunt neemt. Ofschoon de auteur uitdrukkelijk spreekt van ‘the universe of the Catholic saints, sanctified by the Catholic Church’ blijkt het, dat hij onder de ‘Christian Saints’ ook de zaligen rekent. De spreiding van de verschillende heiligen, in de brede zin van het woord, over de verschillende eeuwen toont slechts in de laatste vier eeuwen een min of meer nauwkeurige overeenstemming. De datum van overlijden is bepalend voor de rangschikking van de heiligen naar de verschillende eeuwen. Zo constateert hij voor de twintigste eeuw slechts één heilige. Dit is de enige heilige, waarvan wij uit de context de identiteit konden achterhalen. Blijkbaar bedoelt hij hiermee de ‘zalige’ Gemma Galgani (1903 gestorven, 1933 zaligverklaard), de eerste zalige, die, in deze eeuw gestorven, ook in deze eeuw is zaligverklaard. Niet de ‘heilige’ Gemma Galgani (1940), want dan zou Sorokin ook op de hoogte geweest zijn van de zaligverklaring van Francisca Xaveria Cabrini (1917 gestorven, 1938 zaligverklaard). Hij heeft zich dus blijkbaar slechts laten inlichten tot ongeveer 1933, terwijl er toch tot en met 1947, toen hij een aanvang maakte met deze studie, reeds twee heiligen en twee zaligen waren, die in deze eeuw waren overleden. Wij zouden dit slechts een gebrek aan nauwkeurigheid vinden, wanneer Sorokin zijn eenzame heilige van de twintigste eeuw niet herhaaldelijk in verschillende conclusies liet optreden als een zeer betekenisvol verschijnsel. Het is hem volkomen ontgaan, dat het getal heiligen, toegekend aan de laatste 3 à 4 eeuwen voortdurend kan veranderen. Dit geldt vanzelfsprekend op de eerste plaats voor de twintigste eeuw, die zelfs nog niet ten einde is. Vervolgens in mindere mate voor de twee voorafgaande eeuwen. Aan de hand van de reeds geciteerde lijst van heiligen en zaligen van Prof. de Clercq hebben wij een berekening gemaakt van de tijdsduur welke ligt tussen het overlijden van de heilige en het proces van zaligverklaring of heiligverklaring. Van de heiligen, die in de 15e eeuw zijn gestorven, zijn er 82,5% pas 100 of meer jaren later heilig- of zaligverklaard (50% zelfs meer dan 300 jaar later). Voor de 16e, 17e en 18e eeuw zijn deze getallen resp. 75,4%, 87%, 76%. Er zijn momenteel nog ongeveer 850 processen aanhangig, die het stadium van de zaligverklaring nog niet hebben bereiktGa naar voetnoot9). Maar Soro- | |
[pagina 137]
| |
kin bouwt zijn conclusies op de 227 heiligen, die hij in de laatste drie eeuwen telt, alsof de Katholieke Kerk voor deze eeuwen niet meer heiligen officieel zou kunnen erkennen. Hij had dus zijn feitelijk uitgangspunt, wat de laatste eeuwen betreft, meer critisch moeten bepalen. Zijn studie van de groep heiligen als geheel zou hiermee zeker hebben gewonnen. Al is zijn feitelijk vertrekpunt hiermee niet totaal waardeloos geworden, het is toch wel te wankel om sommige tamelijk apodictische conclusies te ondersteunen. | |
MethodeWat de methode betreft, welke Sorokin bij zijn bestudering heeft toegepast, deze is op zichzelf genomen zeer eenvoudig. Het is een bepaalde vorm van statistische telling, waardoor de samenstelling van de heiligen als groep bekend wordt. Zo berekent hij de percentages van de mannelijke en vrouwelijke heiligen, de leeftijdsdistributie, in welke maanden de meeste heiligen sterven, het percentage van de gehuwden. Vervolgens de fluctuatie van het aantal heiligen in de loop der eeuwen, hun verdeling over de verschillende cultuurkringen en de verschillende landen. Tenslotte, de sociale stand van de heiligen, hun practische werkkring, hun aanpassing aan de omgeving en verschillende typen van heiligen. Enige klassificaties zijn interessant. Zo onderscheidt hij zes verschillende ‘Types of entrance on the road to sainthood’ nl. de toewijding tot God op zeer vroege leeftijd; de toewijding tot God in de eenzaamheid (geldt vooral voor de herderstypen onder de heiligen); de toewijding tot God door de ouders of anderen; heilige of religieuse relaties, die de heilige beïnvloeden; opvoeding, invloed van een speciaal persoon; opleiding in een of ander religieus instituut. Nauw hiermee in verband staan vier ‘routes to sainthood’ nl. heiligen, die sinds hun eerste levensjaren tekenen van heiligheid hebben getoond (‘fortunate’), heiligen, die door een lange serie gebeurtenissen tot heiligheid zijn gekomen (‘intermediary’), heiligen, die hun vroeger leven plotseling wijzigden tengevolge van enkele catastrofale gebeurtenissen (‘converted through catastrophes’) en martelaren. Het is moeilijk om deze klassificaties aan een critisch onderzoek te onderwerpen, omdat Sorokin wel de verschillende percentages geeft, maar het nergens mogelijk is te controleren welke heiligen hij onder de bepaalde typeringen rangschikt. In het algemeen moge een opmerking volstaan. Door een dergelijke statistische benadering van de heiligen zal men moeilijk tot een dieper begrijpen van deze personen komen als ‘masters and creators of love-energy’. Wanneer wij uitdrukkingen lezen als ‘love production’ en ‘production of saints’ en de heiligen door de rekenmachine zien gaan, dan kunnen wij moeilijk aannemen, dat wij hierdoor een diepere visie krijgen op het liefde-aspect van een heiligenleven. Dit lijkt zeer veel op een quantificatie van het geestelijke, waarvan ook in andere studies van Sorokin voorbeelden zijn aan te halen. In de aanvang wijst hij steeds op de betrekkelijke waarde van een dergelijke quantitatieve benadering van qualitatieve problemen, maar bij de formulering van zijn conclusies | |
[pagina 138]
| |
is hij deze voorafgaande waardering soms vergeten. Walter Nigg schrijft, dat het ware wezen van de heiligen niet te vatten is in sociologische of godsdiensthistorische begrippen en citeert dan het volgende woord van George Bernanos. ‘Heiligheid is niet in een formule te vatten of liever in elke formule. Zij sluit alle krachten in en gaat ze te boven. Zij dwingt de hoogste menselijke mogelijkheden tot neerslag in één enkel vlak. Er is inspanning nodig, ja feitelijk een deelhebben aan haar levensvorm, aan haar onzegbaar hoge vlucht, om de heiligheid te kunnen begrijpen’Ga naar voetnoot10). Hoeveel sociologisch relevant materiaal een biografie ook bevat, er zullen steeds onbekende factoren in het spel zijn, die aan elk positief onderzoek ontsnappen. Voor zover wij konden nagaan, houdt Sorokin slechts op twee plaatsen rekening met de factor genade o.a. bij zijn omschrijving van het ‘fortunate’ type. Dat hij eigenlijk niet goed raad weet met deze factor, blijkt uit het feit, dat hij ‘grace of God’ tussen aanhalingstekens plaatst en in één adem noemt met een andere eventueel onbekende factor ‘the incarnation of a saintly soul in their organism’Ga naar voetnoot11). | |
Sociologische conclusiesGeven wij thans enige uitslagen van Sorokin's onderzoek. Wat het percentage van de mannelijke en vrouwelijke heiligen betreft, geeft Sorokin de volgende cijfers: 81.7% mannen, 16.8% vrouwen, 1.5% onbekend. Deze verdeling is volgens hem waarschijnlijk toe te schrijven aan biologische verschillen, invloed van omgeving, opvoeding, werkzaamheid, de selectie van de Kerk onder invloed van de maatschappelijke en culturele tendenzen. Geniale mensen vinden wij voor het grootste deel onder het mannelijk geslacht, vandaar ook het grote aandeel van de mannen in de religieuse begaafdheid. Het is voor Sorokin duidelijk, dat de Kerk als een ‘man-dominated institution, operating in man-dominated societies’ bij haar selectie van de heiligen het mannelijk geslacht begunstigt. Onder invloed van de vrouwen-emancipatie komt hierin verandering sinds de zeventiende eeuw en er is alle reden voor om aan te nemen, dat het aandeel van de vrouwen in de heiligheid in de toekomst zal toenemen. Dit is inderdaad waar. De lijst van Prof. de Clercq geeft voor de negentiende eeuw bijna 50% vrouwelijke heiligen. Simplistisch is echter de opmerking van Sorokin, dat het aandeel van de vrouwen in de twintigste eeuw zelfs 100% bedraagt. Wanneer hij zich ingelicht had over de stand in 1947, dan was dit cijfer reeds op 50% teruggevallen. De levensduur van de heiligen is buitengewoon lang. Dit blijkt uit de | |
[pagina 139]
| |
volgende getallen: 57% stierf op de leeftijd van 61 jaar of ouder, en 17.7% zelfs op de leeftijd van 81 jaar of ouder. Dit ligt ver boven het gemiddelde van hun tijdgenoten en wat meer is, ook boven het gemiddelde van de huidige Amerikaanse bevolking. Deze feiten suggereren volgens Sorokin, dat heiligheid, een heilige levenswijze, de zielevrede, het actief beoefenen van de naastenliefde zeer belangrijke factoren zijn voor een lange levensduur. ‘Unselfish love is not only a life-giving force, but is also the best therapeutic method for securing real peace of mind, meaningful happiness, real freedom, and creative power’Ga naar voetnoot12). Een uitvoerig hoofdstuk wordt gewijd aan de spreiding van de heiligen over de verschillende landen. Opvallend is het feit, dat Italië, alléén, bijna evenveel heiligen voortbracht als Spanje, Portugal, Frankrijk, Duitsland, België, Holland en Zwitserland samen. De auteur verklaart dit verschijnsel vooral door de aanwezigheid van de Paus te Rome en door het feit, dat Rome, naast Palestina, steeds het centrum is geweest van het Christendom. Bovendien acht hij het waarschijnlijk, dat dit verschijnsel verklaard kan worden door de volgende algemeen sociologische wet: bijna iedere georganiseerde groep is ertoe geneigd haar privileges en eerbetuigingen bij voorkeur aan die leden te schenken, welke de zetel van de hoogste autoriteit omringen en haar directe of indirecte agenten zijn. Met betrekking tot Italië is het ook merkwaardig, dat er in dit land, in tegenstelling met andere landen van Europa, meer heiligen sterven dan geboren worden. Dit verklaart Sorokin door het feit, dat veel niet-Italiaanse heiligen naar Rome zijn geroepen om belast te worden met een speciale opdracht of uit eigen beweging bijv. ter bedevaart naar Rome togen en aldaar zijn gestorven. Voor Afrika, Azië, China en Japan, waar zich hetzelfde verschijnsel voordoet, volstaat de verklaring, dat vreemde missionarissen aldaar een heilige dood stierven. Sorokin somt verschillende redenen op, waarom Amerika zo weinig heiligen telt, ofschoon de Kerk daar reeds vijf eeuwen geleden gevestigd werd. Het Amerikaanse continent ligt ver verwijderd van de H. Stoel, de katholieken aldaar zijn steeds van secundaire betekenis geweest voor de Kerk en tenslotte, er is té weinig propaganda gemaakt. Ook Prof. de Clercq komt er onbewimpeld voor uit, dat een zekere collectieve propagandageest een belangrijke factor isGa naar voetnoot13). Maar wanneer Sorokin in een nota voorspelt, dat het aantal Amerikanen in de schaar van heiligen in de toekomst zal toenemen en ook daarvoor verschillende motieven aanhaalt, beziet hij een heiligverklaring toch wel van een zeer profaan standpunt. Als redenen geeft hij nl. aan, dat de Amerikaanse katholieken momenteel de voornaamste financiële bron zijn voor de Katholieke Kerk en het Vaticaan en dat het aantal dignitarissen van Amerikaanse afkomst in de kerkelijke hierarchie snel toeneemt. Van 62.7% van de heiligen is het onbekend, of zij gehuwd waren of | |
[pagina 140]
| |
niet. Bij de heiligen, waarvoor deze factor wel bekend is, liggen de percentages als volgt: ongehuwd 74.5%, ‘onvrijwillig’ gehuwd 5%, vrijwillig gehuwd 20.5%. Sorokin concludeert uit deze feiten, dat heiligheid blijkbaar nauw in verband staat met sexuele onthouding. De voorafgaande conclusies, die Sorokin op de verschillende statistische uitkomsten bouwt, zijn weliswaar voor critiek vatbaar, maar als geheel genomen spreken deze feitelijke gegevens voor zich. Bij sommige conclusies, die wij thans nog zullen bespreken, krijgen wij echter sterk de indruk, dat hij met de feiten te veel wil bewijzen. Sorokin schijnt voorstander te zijn van een soort wereldreligie, waarin alle elkaar onverdraagzaam bestrijdende georganiseerde religies eenmaal zullen opgaan. De heiligen zullen in de toekomst synoniem worden met personen, die zonder georganiseerde religieuse achtergrond, de naastenliefde in practijk brengen, m.a.w. ‘saints are becoming synonymus with “good neighbors”’Ga naar voetnoot14). In dit verband begrijpen wij ook waarom hij naast de katholieke heiligen ook de ‘good neighbors’ bestudeert. Sorokin constateert de volgende feiten met betrekking tot het sociaal milieu van de heiligen in de loop van de eeuwen. Vorstelijke personen brachten het grootste aantal heiligen voort tussen de zesde en de elfde eeuw, welke bijdrage practisch verdwijnt na de vijftiende eeuw. Wat de hogere adel betreft, zijn maximum aantal heiligen ligt tussen de zevende en de vijftiende eeuw en zijn aandeel is practisch te verwaarlozen na de zeventiende eeuw. De middenstand geeft zijn grootste bijdrage tussen de zestiende en de zeventiende eeuw om na de achttiende eeuw geheel uit de kringen der heiligen te verdwijnen. Tot de veertiende eeuw telt Sorokin slechts zeer weinig heiligen uit de boerenstand en de werkende klasse, maar daarna brengen zij het bijna tot 60% in de negentiende eeuw en 100% (!) in de twintigste eeuw. Hieruit concludeert Sorokin, dat naarmate een sociale groep meer macht en prestige heeft in een bepaalde periode, haar bijdrage tot het aantal heiligen ook groter is. Hoe hoger de rangorde is van een sociale groep, des te eerder brengt zij haar maximaal aantal heiligen voort en des te eerder is er een definitieve afname te constateren; hoe lager een sociale groep is, des te later bereikt zij haar climax wat het aantal heiligen betreft en des te later treedt een definitieve afname op. Sorokin ziet in dit verschijnsel een speciaal geval van een meer algemene regel. De hogere klassen zijn steeds de dragers van nieuwe culturele waarden in een gegeven maatschappij en de lagere klassen volgen deze waarden pas later na, wanneer deze hun betekenis voor de hogere klassen hebben verloren. Met andere woorden, de stroom van vernieuwingen vloeit vanaf de top tot op de bodem van de sociale pyramide. Daarom, en dit is dan Sorokin's conclusie, is de voortbrengst van de Katholieke heiligen thans tot haar dieptepunt genaderd en zal straks geheel ophouden, wanneer er niet een fundamentele wijziging komt in het karakter van de Christelijke cultuur en de Westerse beschaving. De katholieke idee van heiligheid heeft haar verschillende stadia doorlopen en nu, zo zegt hij letterlijk, moet de katholieke Kerk op de | |
[pagina 141]
| |
bodem van de sociale pyramide krabben om nog een heilige voort te brengen. Aldus zou er ruimte komen voor een thans nog maar kleine minderheidsstroom, welke buiten de oevers van de strict confessionele kanalen vrij haar weg zoekt. In Crisis of our age noemt Sorokin als voorbeelden op: Gandhi, Albert Schweitzer, de Amerikaanse ‘Vrienden’ (Kwakers), menig eerlijk pacifist en millioenen naamloze ‘Good Neighbors’Ga naar voetnoot15). Deze conclusie kan grotendeels ontzenuwd worden door de vaststelling, dat het aantal heiligen van de laatste drie eeuwen en zeker van de twintigste eeuw nog voortdurend toeneemt. Of dit ook van invloed is op de spreiding van de heiligen over de verschillende sociale groepen zou nader bestudeerd kunnen worden. Het is echter onbegrijpelijk, dat een auteur als Sorokin zo weinig critisch vermogen heeft, dat hij kan schrijven: ‘The data indicate that after the seventeenth century the number of saints sharply decreased and during the twentieth century dwindled to an unprecedentedly low level’Ga naar voetnoot16). Zijn eenzame ‘heilige’ van de twintigste eeuw krijgt toch wel een zware last op haar schouders te dragen.
Misschien valt achteraf gezien de inhoud van dit jongste werk van Sorokin tegen. Er zijn veel leemten in aan te wijzen, méér dan wij er in dit artikel konden signaleren. Toch zijn wij voorzichtig geweest met onze critiek. Vooreerst omdat wij van een niet-katholieke auteur moeilijk kunnen verwachten, dat hij een sociologische studie van de heiligen schrijft vanuit een katholieke mentaliteit. Vervolgens is het pionierswerk en bovendien het eerste werk in een serie, dat hetzelfde probleem verder zal bestuderen. Het lijkt ons, dat een studie als deze, welke Sorokin heeft ondernomen, noodzakelijk een aanvulling behoeft langs theologische en sociaal-filosofische zijde. Misschien kunnen hier ook enkele Duitse studies over ‘Caritaswissenschaft’ nuttige aanvullingen geven. Tenslotte, wellicht vinden veel zwakke punten in dit werk hun oorzaak in het feit, dat de werkelijke auteur van dit boek eigenlijk een groep personen is. Men kan Sorokin dankbaar zijn, dat hij de katholieke heilige in deze tijd van culturele crisis als een voorbeeld gesteld heeft voor een nieuw type van sociale liefde. Ook Walter Nigg, die het grootste deel van zijn studie wijdde aan heiligen, geworteld in katholieke bodem, is van een zelfde geest bezield. ‘Men kan de heilige kenschetsen als de zuiver positieve mens, die de afbrekende tendenzen vervangt door opbouwende werkzaamheid. Uit zijn religieuze positie treedt hij met zijn superieure krachten de ondermijnende centrifugale stromingen zijner eeuw tegemoet.... Het nieuwe heiligentype zal zich bewegen temidden van de maalstroom der wereld en kan in geen geval voorbijgaan aan het bloedig leed der sociale noden’Ga naar voetnoot17). |
|