| |
| |
| |
Bij gelegenheid van het 15e eeuwfeest van het Concilie van Chalcedon
8 October - 1 November 451
door Dr Olaf Hendriks A.A.
TEGEN een achtergrond van scherpe theologische disputen en felle politieke strijd straalt het vierde algemene Concilie. Bij monde van 360 bisschoppen, omringd door honderden priesters en monniken, legde het in de heerlijke basiliek van de H. Euphemia te Chalcedon, het tegenwoordige Kadi-Köy, de leer van de twee naturen in Christus vast. Machtig gebiedt de eminente figuur van een Leo de Grote (440-461) de stormen van zijn tijd. Doorkneed in de Romeinse geest en doordrongen van zijn verheven zending waakt deze paus met nauwlettend oog en vastberaden wil over zijn kudde: geheel de Kerk.
Vanuit het Oosten evenwel rijzen de grootste problemen, waarvoor hij slechts met bezorgde inspanning de enige oplossing vinden zal.
Zijn langdurig pontificaat viel samen met een van de meest tragische perioden uit de politieke geschiedenis. Het eens zo machtige West-Romeinse Rijk was allengs ineengekrompen tot een kleine staat, en al wist de Kerk veel van de oude beschaving te redden, toch werd zij door de tijdsomstandigheden zwaar in haar eigenlijke taak belemmerd.
Het gistingsproces in de formulering van het dogma leidde weliswaar tot een soms niet al te duidelijke terminologie, doch de besliste verwijdering van het Midden-Oosten groeide niet zozeer uit een oppositie tegen Rome en de orthodoxe leer van Chalcedon als wel uit een afkeer van het Hellenisme, dat jarenlang in die landen de nationale cultuur had onderdrukt, vervolgens uit de steeds toenemende pretenties van Constantinopel en de arrogante houding van heel het Oost-Romeinse Rijk.
Zo rijst Chalcedon voor ons op als een vuurtoren temidden van de branding, een vuurtoren, die weliswaar een veilige vaargeul weet te wijzen, doch de stormende golven zelf niet vermag te bedwingen. En datzelfde Chalcedon bewijst onomstotelijk dat Rome de geestelijke suprematie bezit. De eenheid met het Westen wil men niet prijsgeven: het Oosten leunt nog sterk tegen Rome aan, vooral wanneer het bedreigd wordt door moeilijkheden.
| |
| |
| |
Het Monophysitisme (Eutychianisme)
Het Concilie van Chalcedon richtte zich tegen het Monophysitisme, volgens hetwelk Christus vóór de hypostatische vereniging wel twee naturen bezat, doch na de hypostatische vereniging de menselijke natuur door de goddelijke werd geabsorbeerd.
Eutyches, een vrome maar domme en stijfhoofdige archimandriet van een klooster te Constantinopel, viel door zijn onbesuisde ijver tegen het Nestorianisme, de ketterij der twee personen in Christus (veroordeeld te Ephese, 431), in een ander uiterste en beweerde, dat er in Christus na de hypostatische vereniging niet alleen geen twee personen, maar ook geen twee naturen meer waren. Spoedig werd hij aangeklaagd en door een synode te Constantinopel (8-22 November 448) onder leiding van patriarch Flavianus veroordeeld, geëxcommuniceerd en afgezet.
Tot dan toe had paus Leo gedurende zijn reeds achtjarig pontificaat nog geen enkele brief van de bisschoppen uit het Oosten ontvangen; de veroordeelde Eutyches zou de eerste zijn om met de paus in contact te treden: hij waarschuwde Rome, dat het Nestorianisme wederom zijn kop opstak. De paus bedankte Eutyches voor zijn bezorgdheid, doch liet hem tevens verstaan dat hij eerst officiële rapporten over de gebeurtenissen moest hebben alvorens maatregelen te kunnen treffen.
Meer geslepen in de Oosterse politiek dan onderlegd in de theologie nam Eutyches, geholpen door Chrysaphius, de almachtige hofmeester, en Dioscorus, patriarch van Alexandrië, zijn toevlucht tot keizer Theodosius II, die de gelegenheid niet voorbij liet gaan om de politiek der inmenging in kerkelijke aangelegenheden voort te zetten. De keizer liet zich bewegen een algemeen Concilie bijeen te roepen om de excommunicatie tegen Eutyches te herroepen en het Monophysitisme te doen zegevieren. Met een aanbeveling van de keizer schreef Eutyches wederom aan de paus. Daar Leo de Grote nog niets van Flavianus vernomen had, stuurde hij deze de ernstige vermaning te waken over de ongereptheid van het geloof en zo spoedig mogelijk de acten van de synode, die Eutyches had veroordeeld, naar Rome te zenden.
Zich er wel van bewust dat geen enkel concilie van kracht zou zijn zonder de toestemming van de paus, wist de keizer paus Leo de Grote voor zijn zaak te winnen en klaar te krijgen, dat er legaten naar de kerkvergadering van Ephese werden gestuurd, daar de paus zelf wegens de toestand in Italië niet kon komen. De legaten kregen van de paus nauwkeurig omschreven instructies mee en vele brieven voor hen, die invloed op het concilie konden uitoefenen. Hieronder bevond zich ook de beroemde dogmatische brief (Tomus) aan Flavianus, het volledig antwoord op alle ketterijen aangaande de christologie.
| |
| |
| |
De ‘Roversynode’
De gebeurtenissen namen echter plotseling een andere wending. Zonder enige afvaardiging of goedkeuring van de paus nam Dioscorus de leiding op zich van de vergadering der bisschoppen, welke het tweede concilie van Ephese had kunnen zijn. In dezelfde kerk, waar achttien jaar geleden de jubel had weerklonken van de gehele christelijke wereld, werd nu op 8 Augustus 449 een vergadering gehouden in de geschiedenis gebrandmerkt als de ‘roversynode’.
Door list en bedreigingen, geholpen door de soldaten van Chrysaphius en talrijke monniken, wist de patriarch van Alexandrië onder veel rumoer en getier en met wapengeweld de meerderheid der aanwezige bisschoppen te dwingen Flavianus af te zetten, Eutyches in zijn eer te herstellen en de veroordeling van hen, die twee naturen in Christus erkennen, te ondertekenen. Zijn haat richtte zich vooral tegen Flavianus, die zozeer werd mishandeld, dat hij weldra overleed.
In zijn onbeschaamdheid probeerde hij zelfs met geweld de legaten te dwingen zijn decreten te aanvaarden. ‘Contradicitur’ klonk het standvastig protest tegen deze ongehoorde aanmatiging. 't Was als een vermanende herinnering aan de rechten van het opperste leergezag van de paus. Gelukkig slaagden de legaten er in aan zijn greep te ontkomen; de diaken Ilarus kon Rome bereiken en de paus over alles inlichten. Hij bracht ook de protestbrieven van verscheidene patriarchen en bisschoppen mee, die ieder op hun eigen manier, doch in hetzelfde geloof en met hetzelfde vertrouwen zich beriepen op de paus. Voor de totale mislukking van dit concilie was ook de keizer verantwoordelijk.
| |
Reactie te Rome
Nog in de herfst van hetzelfde jaar (449) riep de paus te Rome een concilie bijeen om de besluiten van de ‘Roversynode’ te niet te doen. Het was zijn bedoeling in Italië een algemeen concilie te houden om het Monophysitisme te veroordelen. Vanwege de naderende komst van Attila kon dit plan echter geen doorgang vinden.
In het Oosten was Theodosius II opgevolgd door Marcianus, die onder de goede invloed van zijn zuster, keizerin Pulcheria, onmiddellijk alles in het werk stelde om de godsdienstvrede te herstellen, echter zonder de gepaste matigheid. Voordat hij de brief van paus Leo ontving, waarin deze wegens de dreigende omstandigheden van een algemeen concilie afzag, had hij reeds, de 17de Mei, de samenkomst van een concilie op 1 September te Nicea verordend. Ofschoon noch het plan, noch de plaats de paus bevielen, gaf deze toch zijn instemming en stuurde wederom drie legaten. Ook deze keer waren de instructies
| |
| |
nauwkeurig omschreven. De legaten moesten vastberaden optreden, doch de vrijheid van het concilie handhaven. Er mocht niets zonder hun aanwezigheid en toestemming beslist worden. Als grondslag voor een geloofsbelijdenis mochten geen nieuwe debatten maar alleen de Tomus aan Flavianus en de besluiten van Nicea en Ephese dienen. De afgezette bisschoppen moesten op hun zetel hersteld worden en de indringers verdreven. Deze zouden evenwel hun waardigheid mogen behouden als zij zich onderwierpen. Zelfs Anatolius, die door Dioscorus tot patriarch van Constantinopel was aangesteld, zou onder deze voorwaarden zijn functie mogen blijven bekleden. De paus drukte de legaten vooral op het hart zich te verzetten tegen alle nieuwe privileges, welke Constantinopel zou kunnen opeisen. Het is opmerkelijk hoe het hele program voor het concilie reeds door de paus was uitgestippeld.
Daar de toestand in Illyricum verergerde, durfde de keizer de hoofdstad niet verlaten en besloot daarom het concilie in de nabijheid van Constantinopel, te Chalcedon, te laten houden, op 1 September 451. Deze datum werd echter naar iets later verschoven.
| |
Chalcedon
De 8ste October openden de pauselijke legaten in naam van ‘het Hoofd der gehele Kerk’ het concilie met een krachtig protest tegen het optreden van Dioscorus. De vermetele patriarch, die alleen als beklaagde aanwezig mocht zijn, werd van alle kanten beschuldigd van geweldpleging, wreedheid en tyrannie; hij werd echter niet direct aangeklaagd op grond van ketterij. Door de legaten ontheven uit zijn priesterlijke en bisschoppelijke waardigheid werd hij verbannen naar Gangra in Paflagonia waar hij in 454 stierf.
Na deze zuivering dreigde een gevaarlijke crisis het doel van het concilie te verijdelen. Ondersteund door de keizer stelde Anatolius een nieuwe geloofsformule voor, die door haar onduidelijkheid aanleiding kon geven tot misverstand. De pauselijke legaten verwierpen haar en hielden vast aan de Tomus van Leo de Grote; zij dreigden zelfs het concilie naar het Westen te verplaatsen. Bevreesd voor mislukking van het concilie stelden de keizerlijke legaten de vertrouwenskwestie aan de Vaders: ‘Dioscorus zegt, ik neem aan dat er vóór de hypostatische vereniging twee naturen zijn, daarna slechts één. Paus Leo zegt, in Christus zijn twee naturen (de goddelijke en de menselijke) zonder vermenging, verandering, verdeling, of scheiding. Wie wilt gij volgen?’
Deze vraag werd bij acclamatie ten gunste van de paus beslist. ‘Wij geloven gelijk Leo’, riepen de Vaders uit. In nauwkeurige termen werd nu een verklaring opgesteld met op het eind de heerlijke geloofsbelij- | |
| |
denis aangaande de goddelijke en menselijke natuur van Christus. ‘Het concilie van Chalcedon verklaart zich te houden aan het Symbolum van Nicea en Constantinopel. Het neemt de brief aan van de H. Cyrillus aan Nestorius, als ook de bewonderenswaardige Tomus van Leo aan Flavianus, welke volledig de nieuwe ketterijen weerlegt’. ‘Wij belijden allen eenstemmig één en dezelfde Zoon en O.H. Jezus Christus, volmaakt naar de Godheid en volmaakt naar de mensheid, waarlijk God en waarlijk mens, bestaande uit een redelijke ziel en een lichaam, wezensgelijk met de Vader volgens de Godheid en wezensgelijk met ons volgens de mensheid. Wij erkennen, dat Hij is in twee naturen zonder dat er vermenging, verandering, verdeling of scheiding tussen deze is: want het verschil der beide naturen is geenszins opgeheven door haar vereniging, integendeel blijven de eigenschappen van de beide naturen bewaard en deze subsisteren in één enkele persoon en één enkele hypostasis’.
In een plechtige zitting, waaraan ook keizer Marcianus en keizerin Pulcheria deelnamen, en die men als het slot van het concilie kan beschouwen, werd op 25 October het decreet door de Vaders ondertekend terwijl zij uitriepen: ‘Dit is het geloof van de Apostelen en de Vaders, die wij volgen. Petrus heeft gesproken door de mond van Leo’.
Op het eind hield de keizer een toespraak in het Latijn, die in het Grieks werd vertaald. Hij was, zo verklaarde hij, in navolging van keizer Constantijn op het concilie aanwezig geweest niet om macht uit te oefenen maar om het geloof te bevestigen.
Wanneer wij de hevige beroeringen rondom het Monophysitisme in ogenschouw nemen, alsmede de heftigheid en sluwheid waarmee het verdedigd werd, de verwarring welke het teweeg bracht, dan staan we er verbaasd over, dat het concilie nog geen maand duurde. Veel was te danken aan de keizerlijke legaten, die de orde wisten te handhaven, doch de beslissing werd door Rome gegeven.
Het feit dat het concilie tenslotte toch in het Oosten plaats vond, maakt het tot het schoonste getuigenis voor de eenheid in het geloof.
Ook de geloofsbelijdenis, die in haar formulering een samenvatting was van de Tomus aan Flavianus, vormde de prachtigste en volmaaktste synthese van de Christologische leer en tevens de sluitsteen van Nicea, Constantinopel en Ephese.
| |
Canon 28
Het Concilie van Chalcedon betekende een schitterende overwinning voor de eenheid van geloof; de eisen echter, die Constantinopel stelde
| |
| |
aangaande het ereprimaatschap van Rome, veroorzaakten vele moeilijkheden. Op het Concilie van Constantinopel werden deze eisen en die over de medezeggenschap van Constantinopel over alle kerken in het Oosten, die niet direct van Antiochië en Alexandrië afhingen, reeds gevraagd. Practisch had Constantinopel trouwens haar macht allang doen gelden, ofschoon haar zetel niet door een Apostel werd opgericht.
De bisschoppen van het Concilie van Chalcedon moesten ook over deze aangelegenheid beslissen. In afwezigheid van de keizerlijke en pauselijke legaten namen zij op 31 October het volgende besluit, dat weliswaar het primaatschap van Rome onaangetast laat, maar de grondslag ervan toch verlegd.
‘Daar wij ons geheel en al houden aan de voorschriften der heilige Vaders en de canon der 150 bisschoppen kennen, die onlangs voorgelezen werd (Concilie van Constantinopel, 381), hebben ook wij besloten om met betrekking tot de allerheiligste kerk van Constantinopel, het nieuwe Rome, hetzelfde te doen. Terecht hebben de Vaders aan de zetel van het oude Rome, omwille van haar hoedanigheid als keizersstad, haar voorrechten verleend. En uitgaande van dezelfde overweging hebben de 150 bisschoppen ook aan de allerheiligste zetel van het nieuwe Rome dezelfde voorrechten toegekend, omdat zij terecht oordelen, dat een stad, die de eer geniet keizer en senaat te herbergen en die dus (in civiel opzicht) dezelfde voorrechten geniet als het oude Rome, ook in kerkelijk opzicht verheven moet worden en de tweede in rang moet zijn. En daarom besluiten wij, dat in de diocesen Pontus, Asia proconsularis en Thracië alleen de metropolieten, maar in de gebieden van de diocesen, die door de barbaren bezet zijn, ook de bisschoppen door deze heilige zetel van Constantinopel gewijd moeten worden, terwijl natuurlijk in genoemde diocesen iedere metropoliet tezamen met de bisschoppen van het diocees, zijn nieuwe bisschoppen wijdt zoals de canons dat voorschrijven. De metropolieten echter van de genoemde diocesen moeten zoals gezegd, gewijd worden door de aartsbisschop van Constantinopel, nadat zij eensgezind zijn gekozen en de bisschop van Constantinopel daarvan in kennis is gesteld’.
De legaten begonnen onmiddellijk (1 November) de strijd tegen deze wederrechtelijk genomen beslissing.
Drie bezwaren vooral brachten zij naar voren:
1. | deze canon betekent een schending van canon 6 van Nicea, die als eerste zetels na Rome genoemd had: Alexandrië en Antiochië. |
2. | canon 3 van Constantinopel is nooit bekrachtigd. |
3. | de ondertekenaars van canon 28 waren niet vrij (maar hierin vergisten zij zich). |
| |
| |
Hun beroep op de paus werd echter eensgezind aanvaard en de zitting door de keizerlijke legaten opgeheven.
Alvorens uiteen te gaan schreven de bisschoppen een gezamenlijke brief naar Rome, waarin de grote rol wordt beschreven, welke de paus op het Concilie speelde: hij gaf het geloof van Petrus; hij bestuurde de bisschoppen zoals het hoofd de ledematen. Maar terwijl zij het primaatschap van Rome erkennen, beklemtonen zij ook de ‘oude’ privileges van Constantinopel.
De paus antwoordde niet onmiddellijk op deze brief. Toen dit uitstel evenwel door de ketters werd uitgelegd als een afkeuring van Chalcedon verklaarde Leo de Grote in duidelijke taal, dat de leer van Chalcedon wel werd aanvaard doch de eisen van Constantinopel niet; en op dit punt heeft de paus nooit van een compromis willen weten. Zelfs een toegevender houding had de centrofugale stroming van het Oosten niet meer kunnen stuiten.
| |
Een groot verlies
Deed het Nestorianisme het bloeiend christendom van Mesopotamië met zijn tientallen bisdommen en millioenen gelovigen verloren gaan voor Rome, allengs onttrok het Monophysitisme, in al zijn verscheidenheid, het aanzienlijkste gedeelte der kerken van Egypte, Ethiopië, Palestina, Syrië en Armenië aan het gezag van de paus, en dit minder om dogmatische bezwaren dan om politieke en nationale redenen.
Niettegenstaande een grote innerlijke verdeeldheid en ondanks hevige vervolgingen van de kant der Oosterse keizers hadden zich op het eind der VIe eeuw toch drie onafhankelijke Monophysitische kerken gevormd; de Koptische in Egypte en Ethiopië, de Syrische of Jacobietische in Syrië en Palestina, en de Armeense, welke alle drie haar eigen liturgische gebruiken volgen. Gebrek aan overeenstemming in de terminologie, waardoor elke partij meende uitsluitend en alleen in het bezit van de waarheid te zijn, verklaart zonder meer deze verscheidenheid. Het verlies was groot en ook de betrekkingen tussen Rome en het Oosten verslechterden meer en meer. Het Monophysitisme blijft hardnekkig voortwoekeren, Dioscorus wordt niet beschouwd als een ketter, de formule van Cyrillus behoudt zijn invloed, de monniken blijven felle tegenstanders van Chalcedon, en de Tomus aan Flavianus wordt niet zelden gebrandmerkt als de leer van het Nestorianisme, de problemen door canon 28 opgeworpen blijven zonder oplossing. Wapenstilstand heerst er; geen vrede!
Op het eind van zijn leven is de paus zelfs verplicht het lot van het Concilie in handen te leggen van de keizer (Leo). Wel herinnert de
| |
| |
paus hem er aan, dat de besluiten van het Concilie, door de paus gesanctionneerd, onveranderlijk zijn, doch de bisschoppen schijnen zulks te vergeten en de keizer moet voor de uitvoering zorgen.
Bij de onlusten te Antiochië heeft de keizer er zelfs een ogenblik aan gedacht om een nieuw Concilie bijeen te roepen en Chalcedon te herzien; dit werd hem echter verhinderd door de patriarch van Constantinopel, die vreesde dat zijn eisen te niet zouden worden gedaan.
| |
Het primaatschap
Beschouwen wij ook nog de verre uitlopers van het Concilie onder keizer Justinianus (527-565) dan treft het ons, dat de eenheid van geloof met grote offers werd gekocht.
Doch hoe onoverkomelijk de moeilijkheden ook waren, hoe ‘dubbelzinnig’ soms de sfeer van het Concilie ook scheen, als een heldere zon, die de wolken verdrijft, schittert er het primaatschap van Rome. Zijn algemene erkenning blijkt uit de officiële acten, redevoeringen, besluiten der legaten, mondelinge en schriftelijke getuigenissen van het Concilie, de brieven van paus Leo, vooral zijn Tomus aan Flavianus, en uit het totaal der gebeurtenissen en decreten.
Het primaatschap wordt erkend bij de afzetting van Dioscorus: ‘De heilige en gelukzalige patriarch van de grote en oude stad Rome, Leo, die door ons (legaten) en het Concilie, hier samengeroepen, in vereniging met de Apostel Petrus, driemaal heilig en alle lofwaardig, de Rots, tot hoofd der Kerk aangesteld en het fundament van het ware geloof, heeft Dioscorus van zijn bisschoppelijke en priesterlijke waardigheid ontheven’.
Het komt tot uiting op het kritieke moment van het Concilie; ‘Gij, Leo, Gij hebt U getoond als de ware Leeuw (leo) in naam en in werkelijkheid; door het gebrul van Uw leer hebt Gij de godloze besluiten en plannen der wolven (ketters) verijdeld en de vergadering der Vaders, door God uitgekozen, met vreugde vervuld’.
Het komt tot uiting in de weerstand tegen canon 28, doch ook in de brief van het Concilie aan de paus. Daarom wordt later Leo de Grote in de hymnen steeds bezongen als de grote vertegenwoordiger van ‘de aanvoerder der Apostelen’.
Meer dan de andere Oecumenische Concilies van het Oosten is Chalcedon het getuigenis geweest van het primaatschap van de paus van Rome. In dit historisch licht doet de paus in zijn laatste encycliek ‘Sempiternus Rex’ wederom een oproep tot de terugkeer naar de ware eenheid in het Mystieke Lichaam van Christus, wiens eenheid van Persoon in twee verscheiden naturen zo een schitterend voorbeeld is.
|
|