Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 75]
| |
Forum‘De gestalte der toekomst’Wij kennen veel diagnosen van de ziekten des tijds die tegelijk prognosen zijn. In de vorm van een studie zijn daar: Das Ende des Abendlandes, In de schaduwen van morgen, De opstand der horden. In roman-vorm hebben we: Ape and Essence van Huxley, Het vijfentwintigste uur van Gheorghiu en ook Der achte Tag van de Oostenrijker Gohde, terwijl ook Gertrud von Le Fort het thema van het verlies der laatste resten christendom verschillende malen behandelt, dit met name in haar Kranz der Engel. Bij dit alles komt nu Romano Guardini met een onlangs in het Nederlands vertaald essai een echte winst voegenGa naar voetnoot1). Het pessimisme der hedendaagse cultuurphilosophen is erin vertegenwoordigd, maar ook het optimisme van de christen, die weet dat God in alle situaties redt en roept. Dit werk staat ver van de walging van Ape and Essence, ver ook van de vertwijfeling van Het vijfentwintigste uur, het staat het dichtste bij Der achte Tag doordat ook een vernieuwd christelijk leven wordt voorzien in en na de zich voltrekkende katastrofe. Daarom kon de duitse titel Das ende der Neuzeit in de nederlandse vertaling luiden: De gestalte der toekomst, en dit met recht, want deze woorden dringen geen optimisme op dat niet in de tekst zelf gelegen is. Overigens mag men uit deze vertaling van de titel niet opmaken dat het boekje voornamelijk gewijd is aan een prognose. Het is integendeel vóór alles een terugblik, allereerst op de ‘nieuwe tijd’ - de tijd sinds de Renaissance, grof gezegd -, en deze terugblik wordt voor de schrijver mogelijk door het bewustzijn dat de nieuwe tijd heden haar einde bereikt (en daarmee haar naam achterhaald) heeft. Uit dit overzicht van wat vandaag achter ons ligt resulteren Guardini's uitspraken over de toekomst nog meer als eis van christelijk geloof dan als prognose van wat zich reeds aankondigt. Het hoofdstuk waarin dit geschiedt wordt dan ook scherp getekend in zijn titel ‘De ontbinding van het moderne wereldbeeld en de toekomst’. In de nederlandse tekst beslaat het precies de helft van de hele studie. De twee voorafgaande hoofdstukken, ‘Levensbesef en wereldbeeld der middeleeuwen’ en ‘Het ontstaan van het moderne wereldbeeld’, leveren voor dit beslissende derde kapittel de vergelijkingspunten. Wij zullen dan ook alleen met een summiere aanduiding van hoofdstuk I en II volstaan, om iets meer te zeggen over het derde. Zózeer is Guardini retrospectief in zijn beschrijving, dat ook het eerste hoofdstuk nog uiteen valt in een vergelijking tussen antiek en middeleeuws levensbesef. Natuurlijk wordt hij hier uiterst schematisch, en laat b.v. geenszins uitkomen dat het cultuurverschijnsel ‘hellenisme’ tot de klassieke helleense cultuur staat in een verhouding welke die tussen onze middeleeuwen en de nieuwe tijd op vele punten benadert. Toch lijkt het, bij alle vereenvoudiging uiterst suggestief te zeggen: antieken en middeleeuwers ondergaan beide de wereld als begrensd, maar alleen de middeleeuwer kent en erkent ten volle boven die wereld een transcendente God, en deze erkenning brengt synthese in zijn wereldbeeld en autoriteit in zijn levensbesef. Zo is de middeleeuwse wetenschap geheel gebouwd op het gezag enerzijds van Gods openbaring en anderzijds van het natuurlijk weten der Oudheid. Welnu, de nieuwe tijd, die zich reeds | |
[pagina 76]
| |
in de 14e eeuw gaat aftekenen en waarvan in de 17e het beeld scherp is te onderkennen, de nieuwe tijd verovert zich niet alleen astronomisch, geografisch en historisch een onbegrensd wereldbeeld, maar zij beleeft dit ook buiten het autoritair verband der middeleeuwen. Wetenschap, economie en politiek verzelfstandigen zich door zich te richten naar het eigen experiment en naar de interne wetten van het menselijk leven op zich. De natuur, het persoonlijkheidssubject en de cultuur worden waarden op zich, die geen fundament onder zich van node hebben of normen boven zich dulden. De verheerlijking van de algoede natuur en van de grote persoonlijkheid en het optimisme omtrent de vooruitgang der cultuur tonen dit duidelijk. In dit moderne wereldbeeld is het geloof niet meer vanzelfsprekend. Het moet immers niet alleen in apologie steeds gerechvaardigd worden, maar is ook (een opmerking die echt van Guardini is) niet meer in het moderne wereldbeeld door symboliek geworteld, niet meer thuis. Dit moderne wereldbeeld echter. - en dit is, zoals reeds werd aangeduid, de hoofdthesis van Guardini's boekje - is aan zijn eind gekomen. De ideeën der op zichzelf staande natuur, van het autonome persoonlijkheidssubject en van de naar eigen normen scheppende cultuur beginnen te verdwijnen. Tegenover de natuur heeft de mens, duidelijk sinds de dertiger jaren dezer eeuw, niet meer de eerbied en de overgave van de renaissance-mens. Zij houdt voor hem eer een taak in, nl. om haar in techniek steeds meer te beheersen. Deze techniek groeide reeds lang in de moderne tijd, doch pas sinds de laatste wereldoorlog ontstaat duidelijk het type van de daarbij behorende, de technische mens, die tot onmetelijk geluk óf ongeluk de beheersing van de wereld, en van de mens zelf daarbij, in handen neemt. De persoonlijkheid maakt daarbij plaats voor de massamens, de mens die functioneert in een mechanisch geheel en opgenomen is in het team, de organisatie, het plan. Terwijl tenslotte ook tegenover de cultuur het onwankelbare optimisme van weleer is teloor gegaan, wijl de mens bij zijn onmetelijke macht over de wereld beseft dat hij een macht over deze macht zelf niet bezit, of nog niet bezit. Niet of nog niet, want zij kan veroverd worden. De mens kan ook in dit vijfentwintigste uur zijn verantwoordelijkheid beseffen en aan Gods roeping ook in deze situatie beantwoorden. Hij kan ook nu persoon zijn. In deze laatste woorden ligt m.i. de belangrijkste stelling van Guardini's essai. Hij maakt een uiterst waardevol onderscheid tussen de persoonlijkheid en de persoon, tussen het door de moderne tijd zo verheerlijkte genie, de begaafde enkeling, wiens bijzonderheid zich aftekent tegen de achtergrond van een vrijwel waardeloos gepeupel, en de persoon, die bij alle organisatie en mechanisatie toch vrij is, niet om een indrukwekkende gestalte aan zijn leven te geven, maar om een eigen ja uit te spreken voor God op de situatie waarin hij zich ook bevindt. Om deze persoon gaat het, en de persoonlijkheid der renaissance kan hiervan uitdrukking zijn, maar evenzeer het uitzicht op haar belemmeren. Guardini haalt hier met recht Christus' woord aan: ‘Wat baat het de mens, zo hij heel de wereld wint, maar schade lijdt aan zijn ziel?’ Wij zouden kunnen zeggen: wat baat het de mens een genie te zijn, zijn stempel op een eeuw te drukken, en verloren te gaan? De naamloze proletariër die zijn leven uit Gods hand aanvaardt en daardoor zalig wordt is eindeloos groter. En het is de grootheid van juist de personalist Guardini hier met scherp geloofsbewustzijn op gewezen te hebben, terwijl hij met optimisme ook de tekenen van een nieuwe waardering der persoon, van een nieuwe kameraadschap, ook in een cultureel berooide tijd als vóór ons staat, weet te onderschieden. Zoals bij de middeleeuwen en de moderne tijd eindigt Guardini ook zijn be- | |
[pagina 77]
| |
schrijving der hedendaagse ontbinding met een beschouwing der religiositeit. Het feit dat hij hier met de meeste klemtoon signaleert is het verdwijnen van de laatste gesaeculariseerde resten van christendom in onze cultuur, en de onmogelijkheid voor haar om daardoor nog menselijk te blijven, een onmogelijkheid welke zich vooral in de laatste wereldoorlog gruwelijk heeft getoond. Zijn thema is hier geheel hetzelfde als dat van de Kranz der Engel. Evenals Gertrud von Le Fort echter ziet hij nog een taak voor het sterke geloof en de persoonlijke liefde. Ook hier vindt hij nog een optimistisch accent, maar blijft toch vooral wijzen op dat wat van ons christenen geëist gaat worden. Men zou hem hier nog even kunnen vergelijken met de grote redenaar van deze dagen die pater Lombardi is, wiens visie in een boek is samengevat dat in het Duits de titel draagt: Es kommt das Zeitalter Jesu. De stelling die in deze titel wordt uitgedrukt zou Guardini alleen als mogelijkheid onderschrijven. Terwijl Lombardi in de verwarring van heden een verlangen beluistert naar de oplossing die het christendom geeft, beklemtoont Guardini dat het geloof, door het afsterven van de natuurlijke religiositeit en de middeleeuwse symbolenwereld tijdens het moderne tijdperk, voor de toekomst zijn vanzelfsprekendheid geheel zal hebben verloren. De anti-christelijkheid van het pseudo-christendom van de moderne tijd zal naakt aan de dag treden, het geloof zal eenzaam zijn, ja, Guardini durft Christus' woorden over het verflauwen der liefde en het geërgerd worden der uitverkorenen hier toepassen. Maar dit antichristelijke wereldbeeld zal ook een verheldering scheppen en een grote overgave eisen aan Gods werking op dit ogenblik. Van het groeien van zulk een houding ziet Guardini echter de tekenen aanwezig, de tekenen van een oudtestamentisch geloof in Gods scheppingsmacht tegenover de onpersoonlijke machten der wereld, van een vertrouwen en een moed welke daarop zijn gegrondvest, van een liefde die, naar mate zij uit het algemeen begrip der wereld zal zijn verdwenen, bij de eenzame aan sterkte en innigheid wint. Guardini troost en sterkt ons met dit boek, omdat hij ons hier een weg wijst, de weg van Gods genade waaraan wij hebben te beantwoorden.
Dr P. Schoonenberg S.J. | |
Father FlanaganGa naar voetnoot1)Zelden heb ik mij met zoveel vreugde aan de bespreking van een boek gezet als deze keer. Dit vindt vooral hierin zijn reden, dat nu eindelijk Father Flanagan uit de nevel van enkele vage verhalen en de realiteitsonzekerheid van de film Boys Town te voorschijn gekomen is en in levende lijve voor ons staat. De ontmoeting met deze persoonlijkheid is een grote ervaring in een mensenleven. Hij immers heeft het grote geheim der opvoeding begrepen en in al haar stralende grootheid aan de mensheid laten zien tot lering, beschamende lering, en tot navolging. Op de marmeren plaat boven zijn graftombe staat het: ‘Father Flanagan, Stichter van Boys Town, die Christus en de mensen liefhad’. Hij heeft geweten en gezien, dat in elk, ook nog zo verwaarloosd kind roeping en aanleg was tot het goede, omdat het bemind wordt met mateloze liefde door Christus, maar dat er ook geen andere weg was om die roeping en aanleg werkelijkheid te doen worden dan die van de liefde. Hij heeft daarvan de consequenties getrokken, hij geloofde -, neen meer dan dat, het was een zien - | |
[pagina 78]
| |
hij zag, hoe elk kind gewonnen kon worden door de liefde en hij heeft besloten, in naam van Christus, alleen liefde te gebruiken, zoals ook zijn heilige voorganger dit deed, Don Bosco. Hij geloofde aan de macht van een liefde, waarvan Sint Paulus de wonderbare eigenschappen opsomde en het was haast een charisma, dat die man ertoe bewoog die liefde in zijn leven te verwerkelijken. Hij kon met volle recht tegen zijn arme jochies zeggen, zoals hij het tegen Stubby zeide: ‘Stubby, je blijft! Je blijft hier om te beminnen en te worden bemind. Nu heb je weer een thuis. En een vader’. Met volle recht kon hij ook tegen elk opstandig, verwaarloosd, ja verworden kind zeggen: ‘En toch ben je een brave jongen’, of ‘lieverd’, zoals hij het zeide, telkens opnieuw, tegen een klein bankrovertje: ‘het hardste kind, dat ik ooit heb gekend’. Hij kon dit zeggen, omdat - om zo te zeggen - zijn leven Christus' liefde was. Het was geen huichelachtig gepraat of sentimentele nonsens, zijn woorden waren een antwoord op een volstrekte zekerheid en zijn daden waren daar de zichtbare uitdrukking van. Er zullen betrekkelijk weinig mensen zijn, die niet in staat zijn een groepje uitverkorenen, op hun manier, toch onbaatzuchtig lief te hebben, maar om allen, de meest onaantrekkelijken ingesloten, bij zich op te nemen met volstrekt ongeveinsde vaderlijkheid, voor hen zich uit te sloven dag in dag uit, jaar in jaar uit, dat is minder eenvoudig en dat komt minder voor.
Father Flanagan kon dit, omdat ieder kind hem ontroerde, in zijn hulpeloosheid en nood, als het bijzondere liefdegeschenk van Christus. Hij leefde met heel zijn hart in de liefdewereld der genade, maar dat verhinderde hem niet volop menselijk te zijn, in onbaatzuchtigste vorm, hij kon in tranen uitbarsten, omdat zijn jongens een wedstrijd verloren (het was in de eerste moeilijke tijd), hij kon zenuwachtig achter de coulissen staan als zijn jongens om geld bij elkaar te krijgen een revue opvoerden, hij kon gnuivend van plezier zitten te kijken als de verkenners een bonte avond gaven, uit zijn prettige ogen straalde de humor, wanneer z'n ‘lievelingen’ kwajongensstreken uithaalden. Maar veruit het voornaamste was toch, dat zijn kinderen zagen, altijd door, dat hij in niets zich zelf zocht en alles, letterlijk alles voor hen over had. Eén voorbeeld slechts: z'n jongens hadden zo graag een hondje, hij had een kleine mooie Schotse collie gekregen bij een kennis, die ver uit de buurt woonde. Op de terugweg werd hij de tram uitgezet, omdat hij een hondje bij zich had. Hij was - wij citeren nu letterlijk - nog niet ver van het huis van zijn kennis en de verleiding was groot voor de huiverende priester, om de hond maar terug te brengen. Maar dat kon hij toch niet doen tegenover die jongens, die op hun hondje wachtten? Nee, hij moest doorzetten. Geld voor een rijtuig had hij niet, dus zat er niets anders op, dan maar te gaan lopen: een lange, akelige tocht van tien kilometer. Hij ging op weg, de vroege winteravond daalde over hem neer, en de duisternis viel met één slag. Het scheen eindeloos lang te duren, voor hij eindelijk de lichten van het tehuis zag. Toen hij eenmaal binnen was, was hij te versuft en te moe, om een woord uit te brengen. Maar wie lette daarop? Een troep schreeuwende jongens krioelde om hem heen, toen hij, als een tovenaar zijn konijn, van onder zijn jas een Schotse collie van zes weken te voorschijn bracht’.
De liefde van Father Flanagan was groot en ruim, maar zij was ook vindingrijk en wijs. Hij is niet iets begonnen, wat niet kon doorgezet worden. Integendeel! Hij heeft de wankele financiële positie weten te stabiliseren, hij heeft het eerste armoedige verblijf verwisseld voor een ontzaglijk gebouwencomplex met sportvelden en speelzalen, scholen, zwem- | |
[pagina 79]
| |
bassins, ateliers en zoveel meer. Men zou alleen kunnen zeggen (en misschien niet ten onrechte), dat alles te luxueus geworden is. Hij heeft bovendien andere geschikte krachten in zijn werk ingeleid, die meer en meer het werk gingen overnemen, zodat toen hij stierf het voortbestaan van Boys Town verzekerd was en een man hem kon opvolgen, Father Wegner, die de moeilijke taak volledig aan kon. Er is, zoals ik van bevoegde zijde verneem, geen enkele reden om aan te nemen, dat Boys Town niet zal blijven leven in de geest, waarmee het begon. En wat is het resultaat geweest? Hij heeft duizenden en duizenden aan hun lot overgelaten kinderen gelukkig gemaakt. Ik kan het niet beter formuleren: ik geloof dat het voldoende is om dankbaar te zijn, dat die man geleefd heeft. Wat ik hier neerschreef, staat bijna allemaal in het boek, dat ik te bespreken heb. Ik moet bekennen, dat ik er niet van los kan komen. Het ware te wensen, dat ook die opvoeders het boek eens zouden lezen, die zo gemakkelijk geneigd zijn kinderen in verschillende rubrieken in te delen, de beste soort uit te kiezen en de rest aan het noodlot over te laten; die met geen mogelijkheid kunnen geloven, dat opvoeden een werk van liefde is, een liefde, die zich toont als warme, gulle en hartelijke welwillendheid; die altijd nog menen, dat hardheid en strengheid een opvoedingsmiddel vertegenwoordigt; die loochenen, dat men in een grote groep van jongens en meisjes voldoende wederzijds begrijpen kan krijgen, om voort te kunnen bouwen op persoonlijke medewerking en vertrouwen. Wanneer zij niet totaal blind zijn, kunnen zij zien, dat dit mogelijk is in de moeilijkste en wanhopigste omstandigheden. Zij moeten echter niet denken, dat dit doorvoerbaar is zonder dat de opvoeders bereid zijn zich zelf in te zetten, met alles wat zij hebben en zijn, zonder dat zij samen een team vormen met slechts één doel: alles voor allen te zijn, zonder dat men eindeloos geduld heeft en gelooft, tegen alles in, dat de liefde wint. Niet zonder reden wordt hierop zo geinsisteerd. Er is reden genoeg om aan te nemen, dat de herinneringen aan zijn kostschoolleven zijn leven en werken mede hebben bepaald: hij wist voorgoed, hoe het niet moest gebeuren. Men leze blz. 34 en 35, daar blijkt duidelijk, dat hij niet zo maar, op goed geluk af, is begonnen; hij had een inzicht en een overtuiging en hij heeft zich in veel studie de moeite getroost zijn inzicht en overtuiging te verantwoorden, hij heeft zich laten bijstaan door vakmensen op psychologisch en paedagogisch terrein. Het is onmogelijk in deze zakelijke Amerikaan een fantast te zien, die men met een hautain gebaar over het hoofd kan zien. Hij bewijst, hoever liefde van sentimentaliteit en doe-maar-zo-wat afstaat, hoe zij zakelijk, ordenend en leidend kan zijn, zonder nochtans het arme mensenkind, dat aan haar zorgen is toevertrouwd, aan een organisatie op te offeren. Wie wil leren, wat liefde, gepaard aan inzicht, in de opvoeding vermag, hij leze dit levendige boek van één der grootste en heerlijkste mensen van deze eeuw.
Dr Nic. Perquin S.J. | |
The South Bank Exhibition 1951Wanneer de tentoonstelling bij gelegenheid van het Festival of Britain op de Zuidoever van de Thames een kleine honderd duizend bezoekers trekt op de tweede Pinksterdag, de honderdduizend overschrijdt op de eerste Augustus, mogen we wel aannemen dat deze bezoekers voornamelijk Britten zijn. Voor hen is deze tentoonstelling bedoeld, hoezeer men ook hoopt dat de vreemdeling eveneens komt kijken. Men kan het dan ook moeilijk als een ernstige fout beschouwen | |
[pagina 80]
| |
dat deze tentoonstelling op de vreemdeling de indruk wekt van een zekere zelfgenoegzaamheid; waar men juist wilde tonen ‘Britain's pride in the past, Britain's purpose for the future’, werd zelfvertoon onvermijdelijk. Dat de officiele gids dit met een ruime hoeveelheid superlatieven onderstreept is begrijpelijk; de vreemdeling ontgaat het niet dat alles vooral voor binnenlands gebruik is bestemd. Het lijkt ons niet juist om deze tentoonstelling zonder meer als materialistisch te veroordelen: een van verscheidene kanten en vaak met heftigheid naar voren gebrachte kritiek. Zonder twijfel maakt de tentoonstelling een akelig eenzijdige indruk van technisch kunnen; dit niet alleen in het tentoongestelde: grote stukken als locomotieven, scheepsschroeven, motoren en machines, maar ook in de gebouwen zelf, waaronder een hoge glazen liftkoker, de ‘shot-tower’ dienstdoende als zendmast, de curieuze maar smakeloze Royal Festival Music Hall en de koepel der ontdekkingen domineren. ‘Britain's pride in the past’ doet vaak denken aan ‘hoe rijd ik het hardst’, of ‘hoe krijg ik het best de kolen uit de grond’ etc., en haar ‘purpose for the future’ accentueert dat veel zaligheid wordt verwacht van stoffelijke perfectie. Dergelijke kritiek verliest echter uit het oog dat deze South Bank exhibitie een onderdeel is van een uitgebreider plan van feestelijkheden; en onder deze vallen tentoonstellingen met meer geestelijke inslag (de voornaamste boeken der laatste honderd jaar, moderne architectuur, e.d. en men vergete niet ballet-, muziek- en toneel-uitvoeringen in en buiten London). De honderdduizend bezoekers van Pinksteren zullen deze waarschijnlijk nog voor geen tien percent zien, en in zoverre lijkt ons de opzet niet verantwoord; een objectieve beoordeling eist echter dat men deze tentoonstelling niet loshaakt uit het geheel der festiviteiten. Intussen blijft het een feit dat door deze splitsing van kunst en techniek de Exhibition in een ongunstig licht is geplaatst. Terwijl we een ruime marge laten voor genoemde twee ongunstige factoren is de tentoonstelling naar ons oordeel toch een grote teleurstelling. Nu is teleurstelling een relatief begrip: het wijst uit naar verwachtingen die niet verwezenlijkt werden. Maar waren de verwachtingen reëel en redelijk, verwachtten we niet te veel, misschien het onmogelijke? Onze verwachtingen waren inderdaad hoog. Als er zoveel over gevochten wordt, een jaar of vier lang, als er zoveel kostbare reclame gemaakt wordt vooral in het buitenland, en als een tentoonstelling wordt opgezet om juist een roemrijke tentoonstelling te commemoreren, verwacht men iets, en heeft met recht iets te verwachten. En als men dan een onderafdeling bezoekt als Sport, dan krijgt men eigenlijk niets of zeer weinig: een man van leer met bokshandschoenen, vitrines met een cricketbat uit de vorige eeuw, een racefiets, een photo van Wembley tijdens een beker-finale, etc.: hoe durven ze ermee voor de dag te komen! Dit is niet het enige deel dat zo weinig geeft: de afdeling Seaside is even armzalig: Health is voornamelijk photo's; Homes is niet beter dan een show-room op een ideal-home tentoonstelling, Power and Transport haalt het niet bij een jaarbeurs en Sky is een heel matig planetarium. Een ieder die bekend is met de South Kensington musea vraagt zich af wat het voor zin heeft imitatie te exponeren terwijl het origineel aan de overkant staat. Men zal ons zeggen dat de onderdelen niet geïsoleerd mogen worden, omdat zij eerst in het geheel gezien tot hun recht komen, en het geheel als compositie ‘tells the story of Britain's contributions to world-civilisation in the arts of peace’ (inleiding op de officiele gids). We antwoorden dat men moeilijk een bevredigend resultaat krijgt voor het geheel als de onderdelen sterk onder de maat blijven; maar vervolgens hebben we onze | |
[pagina 81]
| |
twijfels aangaande de compositie. Inderdaad, men verdeelt de tentoonstelling in twee groepen: The Land (bevattende de onderafdeling over het landschap en zijn formatie, de schatten van de bodem en verder o.i. ietwat geforceerd: producten, zee, schepen en transport) en The Peopple (waaronder resorteren geschiedenis en karakter, scholen, gezondheid, sport en badplaatsen); daarnaast heeft men echter een ‘dome of discovery’, vooral tonend wat Britten presteerden op het gebied van ontdekkingen en uitvindingen, en als toegift wat televisie, een design-review, wat eigenlijk een phototentoonstelling is, de shot-tower en een replica van de 1851 tentoonstelling. Het geheel maakt ten slotte te veel de indruk van een collectie kralen die men naar kleur aaneengeregen heeft. Men kan er o.i. moeilijk aan ontkomen dat bij voorbeeld de ‘Lion and Unicorn’ afdeling ontstaan is uit een collectie restanten die er in moesten (de ‘pride in the past’ is nu eenmaal ondenkbaar zonder de bijbelvertaling, zonder Chaucer en Shakespeare) en dat men een goed van pas komende draad gevonden heeft in de leeuw en de eenhoorn, symboliserend van de ene kant de werkelijkheidszin en kracht van het Engelse karakter, en van de andere kant phantasie en onafhankelijkheid. Hiermede raken we dan wat naar ons oordeel de gehele Exhibitie veroordeelt en haar tot een spoedig vergeten experiment (er zal in 2051 geen tentoonstelling zijn om deze te commemoreren!) en eigenlijk tot een mislukking maakt: een treurig en zielig aandoend gemis aan inspiratie. Het geheel is doelloos; overal en steeds mist men het motief. En bijgevolg treft men nergens ook maar een spoor van geestdrift. Neen, dit is niet typisch Engels en het is geen resultaat van Engels flegmatisme. Het is wel erg zwak om als motief op te geven de Exhibitie van 1851 in herinnering te roepen: niemand wordt hierover of hierdoor enthousiast, en de cijfers van het aantal bezoekers bevestigen dit. Al heeft men een enkele maal de honderdduizend gehaald, en rekent men op zeven tot acht millioen bezoekers, toch is het interessant te vernemen dat honderd jaar geleden de tentoonstelling meer dan zes millioen bezoekers trok, en dat met de beperkte verkeersmiddelen van toen en een bevolking die niet meer dan 45% was van die van nu. Een ander motief is er echter niet - tenzij men met de Conservatieven gaat aannemen dat de tentoonstelling en het gehele Festival of Britain een zet is in een politiek spel. Maar dergelijk politiek motief komt te weinig uit het hart dan dat het gloed en leven zou kunnen geven aan wat een lamentabel vertoon is van verschrompelde en schriele menselijkheid, dat door geen verlichting, hoe sprookjesachtig ook, wordt weggenomen. We staan er dan ook niet verwonderd over dat er zo weinig ‘moois’ op de tentoonstelling is, laat staan iets poetisch. Het is allemaal grof proza, dat al direct begint met een foeilelijke Bailliebrug over de Thames en dat voortdurend nog eens extra onderstreept wordt door slenterende mensendrommen en zich vervelende ijsjeszuigende kinderen. Maar het motief dein ‘Britain's pride in the past and purpose for the future’? Dit motief heeft door al het gekrakeel een politieke bijsmaak gekregen. Maar zelfs afgezien daarvan: knapheid van verstand en grote kundigheid dringen zich op, maar nergens het hart geënthousiasmeerd door een groot verleden of een hoopvolle toekomst. Er is de laatste vijftig jaren te veel in Engeland gebeurd dan dat men dergelijk enthousiasme en inspiratie zou verwachten. Mogelijk dat men gehoopt had om hetgeen men slapend waande tot actief leven te wekken. In dit geval geeft de tentoonstelling een waarschijnlijk juiste diagnose van wat er al of niet leeft in het Engelse volk.
W. Peters S.J. |
|