| |
| |
| |
Toneelkroniek
Toneel in Nederland
door Jan Ros S.J.
MEN kan niet zeggen, dat de rust in de toneelwereld is teruggekeerd sinds ik in dit tijdschrift (Februari 1951) de eerste helft van het toneelseizoen 1950-1951 heb besproken.
Op de eerste plaats kon natuurlijk een herziening van de subsidiepolitiek door de overheid ook het toneel niet onberoerd laten. Vermindering van een aantal belangrijke rijks- en gemeentesubsidies of zelfs de nominale handhaving daarvan, wat op een relatieve verlaging van de subsidiebedragen neerkomt, moet grote moeilijkheden met zich meebrengen. Nauwelijks had men en dat nog wel van een zijde, waarvan men dit niet zou verwachten, een ongeschikter moment kunnen kiezen om een debat te beginnen over subsidies aan de kunst in crisistijd, waarin de meest onvergelijkbare grootheden naast elkaar werden geplaatst en de leuze werd verkondigd: ‘beter een halve straaljager dan een heel orkest’, welke sindsdien berucht geworden opmerking tot de ironische definitie heeft aanleiding gegeven, dat ‘cultuur is wat wij opofferen om het te verdedigen’. Hierbij wil ik slechts noteren, dat in Engeland de regeringssteun aan de kunst definitief is geworden in het begin van de tweede wereldoorlog, toen het Arts Council en daarin een Drama Department vaste gestalte heeft gekregen. Want men was er daar van overtuigd, dat geestkracht en geestelijke weerbaarheid, waartoe ook de kunst moet bijdragen, uitermate belangrijk zijn voor het winnen van een oorlog. En misschien is dit in nog hoger mate het geval om een oorlog te voorkomen.
Ook innerlijk zijn grote spanningen opgetreden en aan verwijten over en weer heeft het niet ontbroken. De verklaring van een toneelspeler, dat hij eigenlijk in geen enkele toneeldirectie voldoende vertrouwen had om daarmee een vaste verbintenis aan te gaan, is daaronder nog niet het ergste. Het Centraal Coördinatie Bureau, waarvan het lidmaatschap verplicht is om voor subsidie in aanmerking te komen, werkte blijkbaar niet zo, dat ieder lid het vanzelfsprekend gevonden heeft zich aan zijn reglementair aanvaarde verplichtingen te houden. Daardoor zijn in het publiek of in het geheim handelingen gesteld in strijd met wat de gecoördineerde gezelschappen ten aanzien van de organisatie van het toneel waren overeengekomen, en onverkwikkelijke onenigheden openbaar gemaakt. Van de andere kant behoeft men deze verwikkelingen niet al te tragisch te nemen, vooral omdat zij voorlopig althans weer bevredigend schijnen opgelost. Reeds Ivor Brown heeft gezegd: ‘Drama is the most cooperative of the arts, but is habitually practised by people who are wholly incapable of cooperation’.
| |
| |
Sommige gezelschappen vertonen een grote stabiliteit, andere hebben financieel en artistiek niet bevredigend gewerkt. Bij o.a. Comedia heeft dit tot een massa-ontslag geleid, met name omdat dit gezelschap aan het doublure-systeem een einde wilde maken. In de motivering hiervan trof mij de opmerking: ‘Wij moesten vaak stukken in het programma opnemen, die wij eigenlijk zelf niet wilden spelen’.
Deze bekentenis kan ons bij ons overzicht een indeling aan de hand doen, omdat bij de huidige stand van ons toneel de ene indeling zo goed is als de andere. Een vaste lijn in het totale toneelbeeld te ontdekken is immers een acrobatische toer, die zelfs voor een wereldvermaard trapéze-artist de nodige moeilijkheden zou meebrengen. De keuze der stukken schijnt dikwijls geheel en al door het toeval bepaald te worden. En ook ik had verschillende van de opgevoerde stukken gaarne gemist en ben zodoende helaas niet in staat de optimistische verklaring van Anatole France te onderschrijven, dat kritiek ‘de avonturen vertelt van een ziel te midden van meesterwerken’. De spiegel, die volgens Hamlet het toneel aan de natuur moet voorhouden, zie ik graag helder en onbeslagen. Te veel stukken treffen wij nog aan, die om verschillende redenen niet aanvaardbaar zijn, door ongelukkige keuze of onvoldoende rolbezetting geen repertoire kunnen houden, pathologische gevallen, negatieve werken, die alleen verwording schilderen en niets opbeurends of opbouwends bevatten, toneelspelen, even vervelend als imbeciel en zonder enige positieve waarde. Het enige wat zij bewijzen is, dat onbeduidendheid en verveling meer variaties toelaten, dan men misschien zou vermoeden.
Iemand kan van oordeel zijn, dat hij stukken uitvoerig moet bespreken, hoe slecht zij ook zijn, maar ik neem liever aan, dat het van weinig smaak getuigt zijn goede smaak te tonen door een lange bespreking van bêtises of aperte en verdiende mislukkingen. Waarbij ik er gaarne rekening mee wil houden, dat vergissen menselijk is, het gelukken van een stuk dikwijls niet te voorzien en de keuze van goede toneelwerken zeer beperkt. En vooral medelijden wil hebben met de acteurs, die in het avontuur worden betrokken zonder verantwoordelijk te zijn voor de onnozelheid of de ellende, waarin zij verzeild zijn geraakt, maar vele en grote talenten moeten verdoen aan gevallen, die deze talenten niet waard zijn.
Bepaald onfris, volkomen onaanvaardbaar en geen verdere bespreking waard is Het verborgen vuur van John Steinbeck, door Comedia opgevoerd. Een even onoplosbaar raadsel als het stuk zelf is ook de keuze van het Amsterdams Toneelgezelschap, toen het Uilenspiegel van Günther Weissenborn op zijn repertoire nam, te meer omdat hierin Kees van Iersel zijn debuut als regisseur heeft gemaakt en vele jongere krachten van het gezelschap hierin zijn opgetreden. Met veel talent hebben zij zich van een ondankbare en onmogelijke taak gekweten. Dit van over onze Oostgrens aangewaaide onbeholpen product, pathetisch en romantisch, vol vals sentiment en vage dromerij en vooral uitzonderlijk grof, doet zelfs geen poging om de vragen te beantwoorden, die het opwerpt. De figuren, die erin optreden, zijn geen mensen en geen
| |
| |
symbolen en hebben hoegenaamd niets te zeggen. Van verre stamt dit onvruchtbare en laag bij de grondse geval uit de school van Bertolt Brecht.
Van Brecht zelf heeft het Rotterdams Toneel Moeder Courage en haar kinderen gebracht. Een stuk ‘episch’ toneel. Met Duitse Gründlichkeit heeft de schrijver zelf een lijst opgesteld met de achttien punten, waarin dit soort toneel van het gewone verschilt. Maar uit de ontvangst, die dit stuk terecht bij het publiek heeft gekregen, is wel gebleken, dat er geen eer meer te behalen valt aan deze verouderde en starre symboliek van het expressionisme, zonder enige spanning of dramatisch effect, zuur en dor, vol diepzinnig schijnende betogen, waarvan echter de holheid niet verborgen blijft ondanks de nadruk, waarmee zij worden opgediend. Brecht blijft de auteur van de Drei Groschenoper en schijnt nooit iets anders te kunnen worden. Misschien vervelend voor hem, maar zeker voor ons, als wij veroordeeld zijn andere stukken van hem te ondergaan.
Ondanks het protest, dat misschien een of ander wil laten horen, reken ik ook Caligula van Albert Camus bij Comedia tot de categorie van mislukte stukken, en het is verheugend te constateren, dat blijkbaar het publiek er ook zo over gedacht heeft. Zeker ongeschikt voor kinderen, is dit stuk voor volwassenen toch te infantiel. Met de onpeilbare stompzinnigheid, die dit soort moderne rhetoriek eigen schijnt, spreekt de titelheld bij voorkeur over geluk, dood, etc., omgeven door een stel heren en dames, die al evenmin mensen van vlees en bloed zijn als Caligula zelf. Deze reflexies van een schijnbaar hoge philosophische portée vinden hun hoogtepunt in gezanik over de maan willen hebben. Camus zou er verstandig aan doen, dergelijke dingen maar aan schrijvers over te laten, die werkelijk verstand van toneel en poëzie hebben. Bij hem krijgt men als reactie alleen de opmerking, dat het voorlopig maar veiliger is de maan aan de hemel te laten staan, waar zij heel behoorlijk op haar plaats lijkt. Eigenlijk een draak vol sensationele situaties en incidenten, wekt het stuk toch geen ogenblik onze interesse. Veel goed kan men van de historische Caligula niet zeggen, maar dit had deze Romeinse keizer toch niet verdiend. Maar misschien is Camus iemand, die veel last van hoofdpijn heeft.
Ook Het dubbelleven van Sir William van Emlyn Williams, door het Amsterdams Toneelgezelschap opgevoerd, kan ik, ondanks de verdediging van dit werk door Jo Sternheim, niet anders dan een bedenkelijk stuk en de keuze ervan een misgreep vinden. Het is goed voor toneel geschreven en geeft gelegenheid tot boeiend spel, waarvan ook zulk een gebruik werd gemaakt, dat de voorstelling het glansrijk won van het stuk, dat ik niet aarzel als de weerzinwekkende uitwerking van een morbied gegeven te beschrijven. Het grote conflict tussen geniaal kunstenaar, begrijpende vrouw en maatschappij is hier niet veel anders dan oppervlakkigheid en valse schijn, die tegen het slot op het drakerige af worden, als Sir William diep berouw toont over wat hij zelf en anderen zo juist hebben verdedigd en verheerlijkt. Het is moeilijk hier de sympathie voor de zondaar op te brengen, die de schrijver blijkbaar wil wekken.
| |
| |
Het is jammer, dat de op zichzelf zo prijzenswaardige poging om een oorspronkelijk Nederlands stuk op te voeren het Amsterdams Toneelgezelschap ertoe gebracht heeft Het gezicht in de spiegel van A. den Hertog op zijn repertoire te nemen. Het is er ook weer spoedig van verdwenen, want deze nogal vreemde en kinderachtige hocus-pocus over het onderbewustzijn van een gekwelde schilder met complexen bleek terecht niet in staat de laagstaande belangstelling voor onze vaderlandse toneelschrijfkunst hoger op te voeren. Levend te midden van een verzameling volstrekt onmogelijke wezens, bedrijft deze kunstenaar een moord. Met behulp van een psychiater moet nu worden opgelost, hoe hij daartoe gekomen is, en wij worden uitgenodigd, dit onderzoek mee te beleven. Dit blijkt echter een nogal hachelijke en vooral vervelende onderneming en psychologisch een toestand ophelderen lijkt ook nog wel iets anders.
Is het te betreuren, dat deze zes stukken op onze programma's zijn verschenen, zeer weinig succes heeft tot dusver ook een ander Nederlands stuk gehad, De dood van een rat, door Jan de Hartog geschreven en opgevoerd door de Nederlandse Comedie. Men kan inderdaad vele bezwaren tegen dit werk inbrengen en sympathiek doet dit gesol met een zieke, de wetenschap, philosophie, godsdienst, sensatie en griezeleffecten niet aan, maar de auteur, die het vak van de toneelschrijver kent, weet dit alles zo goed te plaatsen, dat ondanks alle bezwaren het stuk bijzonder boeiend is. Bovendien hebben regisseur en spelers de kansen, die het werk hun biedt, dubbel en dwars benut. Francis Ambrière noemt naar aanleiding van de Parijse opvoering deze vreemde en onwerkelijke geschiedenis ‘confus et obscur pour une âme latine’ en ziet erin ‘les brumes de la dramaturgie nordique’. Daarmee wijst hij wel op de grote fout in dit stuk, een vaagheid en onduidelijkheid van bedoeling, die irriterend werken. Zeker lijkt mij niet de bedoeling te zijn geweest een satire te schrijven op de ‘mannen in het wit’.
Blijft aan bijdragen van onze Nederlandse toneelschrijfkunst alleen nog Nieuw land van Hans Tiemeyer, een eenvoudig en geslaagd stuk van zuivere intentie ofschoon soms ook wat vaag. Het Nederlands Volks Toneel gaf er een eerlijke en goed gespeelde voorstelling van. Overigens blijft het vinden en opvoeren van werkelijk goede volksstukken voor en door dit gezelschap nog een onopgelost probleem. Met Maria Stuart van Schiller heeft het ver boven zijn krachten gegrepen.
Behalve Het gezicht in de spiegel hebben ook andere psychologische thrillers niet ontbroken. De Nederlandse Comedie heeft Noodhulp van Mei Dinelli gespeeld, achter welke onschuldige titel een stuk schuil gaat, dat in zeer knappe dialogen de kunst verstaat om een nachtmerrie tot een steeds hogere climax op te voeren. Het publiek bleef vreemd staan tegenover dit werk en had blijkbaar meer waardering voor de uitzonderlijk goede prestaties van Mimi Boesnach en Henk van Ulsen in de opvoering dan voor het geval zelf van de zielszieke jongen, die in huis bij een vrouw van zeer goede wil haar allerlei angsten, kwellingen en martelingen ondergaan doet.
Ook in Oom Harry van Thomas Job, door de Haagse Comedie
| |
| |
opgevoerd, wordt de geheimzinnigheid van de thriller grotendeels door psychologie of door wat daarvoor moet doorgaan vervangen. Deze Oom Harry is een even middelmatig man als het stuk dat zijn naam draagt, maar bedrijft toch ondanks al zijn wat sukkelachtige vriendelijkheid een paar geraffineerd geconstrueerde moorden, die het ideaal van ‘the perfect crime’ aardig dicht benaderen.
Geen onbevredigend specimen in het genre is Wijlen Edwina Black van W. Dinner en W. Morum, waarvan het Rotterdams Toneel een goede opvoering verzorgd heeft. Het brengt de psychologie van degenen, die de misdaad hadden kunnen plegen, waarbij een erfenis, vergif, geheime liefdesbetrekkingen en wederzijdse verdenking voor de nodige spanning zorgen.
Volop een draak van-dik-hout-zaagt-men-planken is Het idool door vader en zoon Pertwee en de opvoering, door Comedia van dit stuk gegeven, heeft niet haar best gedaan dit er minder op te maken. Luguber kabaal en grove effecten vullen de drie bedrijven. Het stuk een thriller noemen doet onrecht aan dit genre.
Werkelijk geslaagde blijspelen te vinden blijft een moeilijke opgave. Niet zeer blij doet aan Kapitein Carvallo van Denis Cannan, door de Nederlandse Comedie in een uitstekende bezetting opgevoerd. Deze soms zeer geestige en meermalen heel goedkope spot met alles laat met zijn hinderlijk eigenwijs cynisme een wrange smaak achter. Vriendinnen van John van Druten bij de Haagse Comedie is onbelangrijk maakwerk. De enige verdienste van het stuk met zijn magere inhoud en dikwijls zwakke dialoog was, dat het Kathenka van der Werff een kans heeft gegeven, die deze volop heeft weten te benutten. Mijn man heeft complexen van Jean Bernard Luc, door het Vrije Toneel onder Cor Ruys gebracht, is van zeer geringe kwaliteit.
Des te gelukkiger was de greep, die dit gezelschap deed met Meeuwen boven Sorrento van Hugh Hastings. Ofschoon de dramatische spanning niet groot is, schildert dit pittige en levensechte marinestuk de hartelijkheid, kameraadschap, humor en moeilijkheden van een aantal zeer uiteenlopende, maar alle goed getekende karakters, en brengt het mengsel van vrolijkheid, ernst, gevoelige trekjes en ontroering, dat voor dit genre zo gewild is. Cor Ruys zelf had een groot aandeel in het verdiende succes, maar ook de andere spelers droegen er allen toe bij om de met zorg geregisseerde voorstelling van dit eenvoudige stuk tot een modelvertoning te maken.
Vader thuis, door Howard Lindsay en Russel Crouse voor het toneel bewerkt naar Clarence Day's amusante boeken of liever verzamelingen van aardige schetsen, is tot dusver het in Amerika meest gespeelde stuk. De ongevaarlijke en op slot van rekening goedaardige despoot, waar het stuk naar heet, schijnt wel alle deugden en ondeugden te bezitten, die men daar in het hoofd van een gezin graag ziet: een zakenman, die hard werkt en graag zijn zin krijgt, zonder verbeelding of zin voor humor, dol op zijn vrouw en kinderen. De vraag ‘Houdt papa van mama?’, die reeds zo dikwijls als grondslag voor komische schetsen gediend heeft en waar ten slotte ook dit stuk vanuit gaat, is
| |
| |
hier dan ook reeds zeer spoedig bevestigend te beantwoorden. Geen wonder, dat deze goede huisvrouw haar bulderende en vloekende echtgenoot gemakkelijk de baas is. Comedia heeft voor een genoegelijke voorstelling van dit stuk gezorgd, waarbij men het gesol met het doopsel maar op de koop toe neemt, omdat aan de goede trouw van de familie en zelfs van vader geen ogenblik kan worden getwijfeld.
Moeilijker is het onafgebroken badineren met dingen, die ernstig en heilig zijn, te aanvaarden in De kinderen van Eduard, waaraan F. Jackson, R. Bottemley en M.G. Sauvajon als schrijvers te pas zijn gekomen en dat het Rotterdams Toneel op zijn repertoire heeft genomen. Dit vrolijke stuk is een aaneenreiging van amusante en absolute nonsens en men kan zeggen, dat het te onbeduidend is om indecent te zijn, maar wij zien bepaalde situaties toch niet gaarne met zoveel nadruk een avond lang op het toneel gebracht. De opvoering was verzorgd en zeer vlot. Zij had dan ook veel succes.
Blijven nog ter bespreking enkele meer belangrijke opvoeringen.
Vondel's Gijsbrecht van Aemstel heeft met Nieuwjaar wederom zijn jaarlijks bezoek aan Amsterdam gebracht. De herhaling van de het vorig jaar reeds boeiende voorstelling in van Dalsum's gewijzigde opvatting heeft weinig nieuwe aspecten geopend. Verschillende zwakke plekken waren verdwenen, de veranderingen in de bezetting zijn over de gehele lijn verbeteringen gebleken, de toon van het geheel leek wat meer ingehouden, Johan Schmitz was nu geheel ingeleefd in de titelrol en vooral Elise Hoomans had als Badeloch aanzienlijk gewonnen. Zij heeft haar rol nu naar het laatste bedrijf toe gespeeld met een kracht en felheid, die hier een dramatisch hoogtepunt heeft geschapen.
Rotterdam en den Haag hebben diezelfde avond voor een herdenking gezorgd van Bernard Shaw, 2 November van het vorig jaar overleden. In een groot aantal stukken heeft deze vooral het toneel gebruikt om zijn vele en dikwijls paradoxale ideeën te verspreiden. Voor alles spreker, werd hij de grote propagandist van het probleemstuk. Eenzijdig en een vat vol tegenstrijdigheden tegelijk, noemde hij ‘een goed stuk hetzelfde als een kerkdienst, een combinatie van liturgisch ritueel, geloofsbelijdenis en preek’ en definieerde een stuk toch ook als ‘alles wat het publiek gedurende twee en een half uur op het toneel van een schouwburg kan interesseren’. Men kan de keuze van het Rotterdams Toneel, dat Pygmalion gespeeld heeft, wat goedkoop noemen, maar het blijft een vrolijk stuk, dat geschiedenis gemaakt heeft alleen al omdat in dit werk voor het eerst ‘not bloody likely’ de censuur is gepasseerd. Het was een prettige opvoering en met Lily Bouwmeester als het bloemenmeisje, dat tot een dame van de wereld moet worden omgeschapen, een reeds van te voren verzekerd succes. De Haagse Comedie heeft een zeer goede voorstelling gegeven van Mevrouw Warren's bedrijf met uitstekend spel van Fie Carelsen, Elisabeth Andersen en Paul Steenbergen. Chesterton heeft dit stuk de enige zuivere tragedie genoemd, die Shaw heeft geschreven en zeker is het een van zijn meest menselijke en natuurlijke werken. Tot deze opvoeringen is wat pover de
| |
| |
herdenking van deze belangrijke en invloedrijke toneelschrijver in ons land beperkt gebleven.
Jo Sternheim heeft zijn met moeite afgedwongen veertigjarig toneeljubileum gevierd in De reis van Noach op de wateren van André Obey. De schrijver heeft van dit stuk een nieuwe versie gegeven, die misschien wat meer dramatisch, maar zeker minder poëtisch is. Dramatische effecten heeft ook op de eerste plaats de wat drukke en tegelijkertijd trage regie gezocht. Sternheim heeft van de titelrol een prachtige creatie gemaakt, waarin eenvoud, beminnelijke wijsheid, gerechte toorn, overgave en vooral geloof en vertrouwen, die stand houden tegen alle twijfel, verzet van anderen en - het zwaarste misschien - eenzaamheid in, harmonisch hun plaats hadden gevonden. De huldiging, die de jubilaris overal zo welverdiend is ten deel gevallen, heeft niet alleen de algemene erkenning en waardering bewezen voor het Sternheim tekenende feit, dat alle baten van deze feestviering bestemd waren voor een Fonds van weduwen en wezen van toneelspelers, maar ook voor de kunstenaar, die, altijd onmiddellijk herkenbaar maar daarom nog volstrekt niet beperkt of eenzijdig, zovele doorleefde en tot in alle onderdelen verzorgde vertolkingen gebracht heeft.
Het is verheugend hier ook ‘Puck’, de toneelgroep van en voor jonge mensen, te kunnen onderbrengen om de opvoering, die het gegeven heeft van Michiel de Swaen's De gecroonde Leersse. Het stuk is op een eenvoudig gegeven gebouwd, maar allergenoeglijkst en de voorstelling, die Puck ervan heeft gebracht, vol geest en fantasie. Na de pauze ging De Corsicaan, een éénacter van Shaw. Het is niet erg en misschien zelfs gelukkig, dat dit genre deze jeugdige spelers blijkbaar minder goed ligt. Maar het geheel werd een volkomen verdiend succes voor deze hard, geestdriftig en consciëntieus werkende groep. Zo iemand, dan zijn de leden van dit gezelschap in staat onze jeugd weer liefde en smaak voor het toneel bij te brengen.
Een der evenementen van het afgelopen seizoen was het introduceren in ons land van Christophèr Fry. Eigenlijk heet hij Harris, maar hij noemt zich naar de naam van zijn moeder ‘om de welluidendheid’. Geboren in 1907, was hij reeds vroeg met toneel bezig, maar eerst na de oorlog is hij opgekomen en in ruimer kring bekend geworden. Zijn toneelwerken hebben de laatste jaren in Engeland en Amerika een geweldig succes gehad en men moet dit een uitermate verheugend feit noemen.
Toneel, zegt Aristoteles, is de hoogste vorm van poëzie. Eeuwen lang heeft men deze uitspraak als vanzelfsprekend aanvaard, maar sinds de tijd van het realisme en naturalisme is op het toneel het klassieke kleed van de dramatische muze evenzeer op zijn plaats als een hoepelrok in een nachtclub. Het publiek krijgt reeds een onbehagelijk gevoel, als het denkt naar poëzie te moeten luisteren. Maar met dit verlies heeft het hedendaags toneel ook zijn schoonheid en waardigheid en daarmee zijn mysterie verloren. Of het herstellen van de poëzie op het toneel, van welk streven Fry een der opvallendste en meest succesvolle exponenten is, ook betekent, dat het vers daar moet terugkeren, wil ik voor het ogenblik buiten beschouwing laten. Het is ook reeds Aristoteles ge- | |
| |
weest, die erop heeft gewezen, dat vers en poëzie niet hetzelfde zijn. Het eerste is een quaestie van vorm, de tweede van geest. Proza kan stijgen tot poëtische hoogte en het is een misvatting, dat alleen woorden, die emotie en niet die actie uitdrukken, poëzie kunnen zijn en deze zelfs een belemmering voor de actie wezen zou. Synge en de latere werken van Drinkwater en Masefield, om mij tot Engeland te beperken, zijn daar om dit te weerleggen. Zij hebben geen verzen geschreven, maar een taal, geheel nieuw door individueel rhythme, harmonie en woordmuziek.
Fry is op de eerste plaats vervoerend door zijn briljant dichterschap, maar hij zal meer aan de gerechtvaardigde eis naar dramatische spanning moeten voldoen voor wij zijn stukken als meesterwerken kunnen begroeten. Het werk van deze uiterst knappe taalvirtuoos is humoristisch, spitsvondig, grillig en vol onverwachte wendingen, wijsgerig, verrassend en origineel, een poëtisch vuurwerk van geniale woordkunst met een moeilijk te verwerken rijkdom aan prachtige beelden en geestige woordspelingen. Zeer substantieel is het waarschijnlijk niet en in ieder geval is de boodschap, die de dichter met zijn werk wil brengen, moeilijk te ontdekken. De taal overwoekert bij hem de spelwerkelijkheid en door de dichterlijke vervoering, die de schrijver over al zijn personen uitstort, houden deze dikwijls op personen te zijn. Het lijkt niet uitgesloten, dat dit toneel vooral een modeverschijnsel is. Maar misschien heeft Fry met Eliot een sleutel gevonden zonder nog precies te weten op welke deur deze past.
Van Fry's herfststuk Venus bespied, zijn tot dusver beste en rijpste werk, dat als boodschap de opofferende liefde schijnt te moeten brengen, heeft de Haagse Comedie in een uitstekende vertaling van Bert Voeten een voortreffelijke voorstelling gegeven. De uitmuntende regie van Cees Laseur, die overal de juiste sfeer wist te treffen en het spel van de hoofdrollen, vooral van Paul Steenbergen, Bob de Lange en Elisabeth Andersen hebben de opvoering van dit waardevolle werk gemaakt tot een avond uitzonderlijk toneel. Helaas kan hetzelfde niet worden gezegd van de voorstelling, die het Amsterdams Toneelgezelschap gegeven heeft van Fry's van weemoed en hartstocht bruisend lentestuk Gelieve de dame niet te verbranden. De regie was hier weinig geslaagd en de keuze van de vertolkers niet erg gelukkig, terwijl sommige rollen beslist onvoldoende bezet waren.
Een gracieus stuk toneel heeft ook de Nederlandse Comedie gebracht door het opvoeren vol fleur en esprit van Jean Anouilh's Leocadia. Als toneelschrijver staat deze dichter, wiens naam in ons land toch altijd waarschijnlijk meer bekend is dan zijn werk, op een hoge en eenzame plaats. In zijn handen wordt het charmante sprookje van de prins en het ateliermeisje de geschiedenis van een jonge liefde in een zinledige wereld. Tot in elk detail verzorgt deze geboren toneelschrijver zijn werk, zijn stijl is briljant, dit stuk vol charmante onzin en sierlijke spot, maar ook met vele wrange elementen. Hij drijft de spot met iedere vorm van geluk en geeft nooit een kans aan de echte liefde. Het lijkt mij niet uitgesloten, dat zijn laatste werk Colombe, al zijn de kritieken daarop allesbehalve onverdeeld gunstig, nieuwe mogelijkheden opent. Anders
| |
| |
zal Anouilh in het vervolg niet veel anders kunnen doen dan zichzelf herhalen. Voor de opvoering van de Nederlandse Comedie verdienen de fantasierijke decors van Doeve bijzondere vermelding.
Dat anderen het werk van een schrijver verkeerd uitleggen of er meer in lezen dan er in staat, wil nogal eens voorkomen, dat echter een schrijver dit zelf doet, zal wel tot de uitzonderingen behoren. Toch schijnt dit het geval te zijn geweest, toen Gogol in een latere verklaring van zijn Revisor in het Russische provinciestadje, waarin de bekende geschiedenis van dit toneelstuk zich afspeelt, ‘de stad onzer ziel’ heeft gezien en in de revisor zelf ‘het ontwaakt geweten’. Deze uitleg vindt weinig steun in de tekst van het werk. Peter Scharof aanvaardt deze verklaring, maar dit heeft hem niet belet van deze satire met zijn eigenlijk kinderlijke mensen en vol onweerstaanbare komiek, tragische humor en rake karaktertekening, als regisseur bij de Haagse Comedie een grandioos stuk regiekunst en een triomf van toneelspelkunst te maken. Wij kunnen niet anders dan zeer dankbaar zijn, dat dit gezelschap, waarbij deze bekwame regisseur blijkbaar het materiaal heeft gevonden om zijn intenties te verwezenlijken, ons nog tegen het einde van een druk seizoen met zulk een avond voortreffelijk toneel heeft verrast.
Voor het eerst heeft dit jaar ook het Nederlands toneel een belangrijk aandeel gehad in het Holland-Festival. Dit is ongetwijfeld winst, maar de eerlijkheid gebiedt toch hier de vraag te stellen of de grote moeite en kosten, die aan dit alles zijn besteed, geheel verantwoord zijn geweest. De zin van dit Festival is nog altijd niet duidelijk, vaste gestalte heeft het nog niet gekregen en nog steeds ontkomt men niet aan de indruk, dat het een aangelegenheid blijft, waarvoor slechts in een betrekkelijk kleine kring belangstelling bestaat. Ik geloof niet, dat het er veel toe heeft bijgedragen om het publiek de weg naar de schouwburg weer te leren.
Aan de uitvoeringen heeft dit niet gelegen. Het Amsterdams Toneelgezelschap heeft bij deze gelegenheid enige voorstellingen gegeven van Shakespeare's Julius Caesar, een stuk dat zeer zware eisen stelt. Onder regie van Albert van Dalsum is het een monumentale, maar toch niet geheel bevredigende opvoering geworden. Van de gelegenheid tot persoonlijke prestaties, die het stuk in een aantal sterke speelscènes biedt, hebben verschillende spelers dankbaar gebruik gemaakt. De Nederlandse Comedie heeft onder regie van Johan de Meester wederom Elckerlyc gespeeld, thans op de Grote Markt te Delft, schoon, waardig en stijlvol, maar nog niet geheel losgekomen van de opvatting, die het vorig jaar de plaats van opvoering, het Prinsenhof, meebracht. Ditzelfde gezelschap heeft ook gezorgd voor een zeer belangrijke bijdrage door de opvoeringen ‘in klassieke trant’, maar in een zeer onklassieke vertaling van Euripides' Iphigeneia onder de Tauriërs. Het gewaagde experiment is naar mijn oordeel boven verwachting geslaagd, ofschoon het probleem van het koor ook in deze voorstelling niet is opgelost. Een zeer bijzondere prestatie heeft Ank van der Moer geleverd in de titelrol. Zij heeft bewezen van welk een prachtige werking het spelen met
| |
| |
maskers in dergelijke stukken zijn kan. Plaatsgebrek, dat ook reeds boven meermalen uitvoeriger uiteenzettingen in de weg heeft gestaan, belet op deze opvoeringen nader in te gaan.
Daarom ook kan ik de bijdragen van buitenlandse gezelschappen slechts kort vermelden. The Old Vic is gekomen met een knappe en geestige voorstelling van Captain Brassbound's Conversion van Bernard Shaw. Young Vic heeft gedemonstreerd, dat het met Shakespeare's De koopman van Venetië boven zijn krachten gegrepen had, maar het heeft uitstekend revanche genomen met een springlevende opvoering van The Knight of the Burning Pestle van Beaumont en Fletcher, door George Devine met meesterhand geregisseerd. Dit was tevens het afscheid van dit gezelschap, dat zal worden opgeheven.
Onder leiding van Jacques Hébertot heeft een Frans gezelschap een ver onder de maat blijvende opvoering gebracht van Paul Claudel's L'Annonce faite à Marie. Dat zulk een opvoering Frankrijk en zijn cultuur goed doet, zou ik niet durven beweren, - ook de naam van Hébertot niet, maar dit is minder belangrijk. Des te meer voldoening heeft de korte tournée van de Comédie Française gegeven. Zij heeft ons een meesterlijke voorstelling geschonken van Molière's Tartuffe met de prachtige creaties van Fernand Ledoux in de titelrol en Louis Seigner als Orgon, een uitbundige Le Médecin malgré lui en als bekroning een ongemeen briljante opvoering van Beaumarchais' Le mariage de Figaro.
Opwekkend lijkt het beeld, dat ik heb moeten schilderen, niet. Het afgelopen seizoen heeft enkele hoogtepunten gebracht, die wij vooral aan de Haagse en de Nederlandse Comedie hebben te danken gehad, maar helaas moeten wij deze hoogtepunten ook lichtpunten noemen, omdat wij het geheel niet anders dan als somber kunnen betitelen. Het Amsterdams Toneelgezelschap heeft een opvallend zwak seizoen achter de rug; ook het Rotterdams Toneel en Comedia zijn niet sterk voor de dag gekomen. Veel werk is er verzet, maar het resultaat is dikwijls meer beweging geweest dan bewogenheid. Gedeeltelijk zijn de niet gelukkige resultaten juist de oorzaak en het gevolg tegelijk van veel werk. Want kan een stuk niet althans een enigszins redelijke tijd repertoire houden, dan zal men te haastig een volgend werk moeten voorbereiden of.... zoeken. Vaste lijn in het repertoire, doordat men weet wat men wil en dit bij de keuze van zijn stukken voor ogen houdt, is moeilijk, maar lijkt tot verbetering van de toestand zo niet noodzakelijk, dan toch zeer gewenst.
|
|