Streven. Jaargang 5
(1951-1952)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
De Kerk gister en heden
| |
I. De Kerk vóór de Franse RevolutieDe achttiende eeuw was geen glorievolle tijd voor de Katholieke | |
[pagina 9]
| |
Kerk. Over de hele lijn is het achteruitgang, verstarring, ontbinding met de belasting van het Ancien Régime in zijn herfsttij en met de druk van de Aufklärung en de verlichte despoten. Politiek gezien maakt de suprematie van het katholieke Frankrijk van Lodewijk XIV in de XVIIIe eeuw plaats voor een steeds groeiend overwicht van het protestantse Engeland. Het katholieke Ierland wordt onderdrukt en het katholieke Polen verdeeld, terwijl het protestantse Pruisen stilaan maar zeker het katholieke Oostenrijk als leidende natie van Centraal-Europa verdringt, en het orthodoxe Rusland voor het eerst en voor goed zijn intrede in de Europese politiek doet. Door het verdrag van Parijs in 1763 staat de Zeer Christelijke Koning Lodewijk XV aan het protestantse Engeland zowel Canada en een ontzaglijk gebied in de huidige U.S.A. als ook zijn rechten op Indië en andere koloniën in Afrika en de Antillen af: aldus legde Frankrijk de grondslagen van het Britse wereldrijk en bevorderde enorm de verbreiding van de beschaving en de godsdienst der Engelsen. In het wetenschappelijk onderzoek tenslotte gaat de leiding beslist naar de niet-katholieken en zelfs de niet-gelovigen over. Wat de Kerk zelf betreft, een matte glans ligt over heel deze periode. De durf, de energie, de offensieve kracht schijnen definitief geweken. Terwijl de Kerk zo sympathiek had gestaan tegenover de Renaissance en het humanisme, al hadden deze ook een heidense inslag, stond zij nu wantrouwend en afwijzend tegenover de natuurwetenschappen: het jammerlijk proces van Galileï heeft verhinderd dat de Katholieken een vooraanstaande rol zouden spelen in deze geweldige wetenschappelijke opbloei. De gedurfde missiemethoden van een Ricci en een de Nobili hadden het apostolaat onder de cultureel hoogstaande Aziatische volkeren een vaart en een veroveringsgeest gegeven die de stoutste verwachtingen rechtvaardigden: de veroordeling van de deelname der christenen aan de inheemse riten in de eerste helft der achttiende eeuw heeft deze bloeiende christenheden doen verschrompelen en verkommeren. En ook aan dat origineel ‘goddelijk experiment’ in de reducties van Paraguay maakten in 1759 en 1767 de Portugese en Spaanse koningen een plotseling en definitief einde. De achttiende-eeuwse pausen worden niet meer als de machtige leiders van de Christenheid beschouwd maar als feodale vorsten van de onbelangrijke Pauselijke Staten. Op de vredesonderhandelingen van Munster in 1648 werd de pauselijke gezant Chigi beledigend miskend, en op de Vrede van Utrecht in 1713 werd niet eens meer een nuntius toegelaten zoals er trouwens evenmin een pauselijke afgezant geduld werd bij de keizerskeuze te Frankfort. Bij de pauskeuze daarentegen | |
[pagina 10]
| |
legden de politieke grootmachten hun volle gewicht in de schaal, en de kardinaalsbenoemingen golden voor heel Europa als de barometer van het stijgen of dalen van de macht van een staat. De geestelijken-eerste-ministers, als Alberoni in Spanje en Dubois in Frankrijk, wier kardinaalsbenoeming dan nog de paus werd opgedrongen, offerden de belangen van de Kerk volledig op aan de omnipotentie van hun absolutistische koningen. En de clerus en het volk? De hogere geestelijken, die grotendeels, en in Frankrijk op de vooravond van de Franse Revolutie uitsluitend, uit de adel werden gekozen, hadden rijke inkomsten, leefden op grote voet en gaven, al waren schandalen uitzondering, toch meestal niet het voorbeeld van echte geestelijke herders. De lagere clerus, dikwijls weinig onderlegd, leefde in armoede en soms zelfs in ellende: dit verklaart waarom in de Franse Constituante zovele lagere geestelijken partij kozen voor de derde stand. Het kloosterleven had veel van zijn luister verloren. De mannenkloosters schenen zachtjes aan uit te sterven, en toen b.v. in Frankrijk ook nog de Staat ingreep, slonk het aantal mannelijke religieuzen aldaar in 20 jaar tijds met 32%. In de vrouwenkloosters was er echter een fris, opgewekt religieus leven: in de vervolging zullen die vrouwen de heldenmoed der eerste martelaren doen herleven. Het volk was nog diep religieus, al was het dan ook onwetend en vaak bijgelovig. De intellectuele élite echter, de denkers, kunstenaars en geleerden, kwamen onder de bekoring van de Aufklärung. Het grote dogma, de alles beheersende idee van deze beweging is de natuur, het natuurlijke. In de natuur is alles op een wondervolle wijze geregeld, en gezien ‘pas d'horloge sans horlogier’ is er ook een Opperwezen, een God; maar die God heeft zich na de schepping ver van de wereld weggetrokken: hij is ongekend en onkenbaar. Dit deïsme, waarvan Voltaire de grote verspreider was, rekende af met het religieuze, dat in de rationele kaders niet paste: weg dus met priesters en monniken, met heilige boeken en heilige sacramenten, met zonde en boete, weg met Christus en zijn Kerk: ‘écrasons l'infâme’! De mens ontdekt onbekende streken en bemeestert de sterren, hij overwint de ziekten en speelt met de natuurkrachten. De grenzen van het onbegrepene, het mysterieuze worden door de wetenschapsmensen voortdurend verschoven: eens komt de tijd, zo denkt men, dat alle grenzen zullen zijn uitgewist en dat de rede, dat de mens over het heelal zal heersen als een jonge God! De natuur is de grondslag van alles. Zedelijk goed is datgene wat met de redelijke natuur overeenkomt, wat de mens het geluk, en de samenleving de welstand brengt: waartoe de erfzonde uitvinden en de | |
[pagina 11]
| |
geboden Gods aan de mensen opdringen! Het van God losgemaakte natuurrecht doet zijn intrede in de geschiedenis, de vrijhandel, het liberalisme verovert de economische wereld, het staatsregime moet beantwoorden aan de volkswil, vrij en gelijk zijn alle mensen en een onderscheid tussen de standen is er niet. Dat zijn de grondprincipes van de Verlichting, die ontelbare geesten twee eeuwen lang in haar ban zou houden. Heel en al een product van de Aufklärung is de Vrijmetselarij. In 1717 kwam de eerste Groot-Loge te Londen tot stand en van daaruit veroverde zij in enige decenniën het vasteland. De grootste triomf van de Vrijmetselarij waren wel de verlichte eerste-ministers. Aan de Bourbonse absolutistische hoven zullen ze handig de katholieke koningen bewerken om hun macht over de Kerk te vergroten en de kerkelijke instellingen aan de staat te onderwerpen. Een eerste grote etappe naar hun doel was de opheffing der Jezuïetenorde. Sinds het midden der zeventiende eeuw werd de Sociëteit van Jezus scherp aangevallen. De Jansenisten en de Gallicanen hadden de Jezuïeten veel vijanden verwekt, de ritenkwestie en klein-menselijke gebreken hadden hun onder de clerus veel vrienden ontnomen. Gezien hun grote verdiensten en hun trouw aan de paus waren zij voor de ‘Aufklärer’ vijand nummer één. Pombal begon in Portugal de aanval, Choiseul in Frankrijk en d'Aranda in Spanje volgden. Na zelf de Jezuïeten uit het eigen land en de eigen koloniën te hebben verdreven, dwongen zij van Clemens XIV de opheffing der hele Orde met geweld af: om vredeswil, om een schisma, in die tijd van tanende macht te voorkomen, gaf de paus toe en ontsloeg, vlak voor het nakende groot offensief der anti-christelijke machten, zijn ‘voorste legioen’, dat 23.000 leden telde. De Orde moge tekorten hebben gehad en van haar invloed hebben verloren, zeker hadden de verlichte eerste-ministers nooit met zo'n verbetenheid en vasthoudendheid haar opheffing geëist, indien zij niet nog steeds een sterke macht in de dienst van de Kerk had vertegenwoordigd. Maar, zoals Ranke met enige overdrijving zegt: ‘Der Orden war ein Kriegsinstitut das für den Frieden nicht mehr passte’Ga naar voetnoot1). Het Mane, Thekel, Phares moeten wij verder lezen. In Spanje krijgt de koning in 1753 het benoemingsrecht tot bijna alle hoge kerkelijke ambten en herleidt het ingrijpen van de paus tot een minimum. Pombal heeft Portugal nagenoeg van Rome vervreemd. Het schisma van Utrecht in 1723/25 richt een jansenistische Kerk op en vormt een | |
[pagina 12]
| |
centrum van anti-pauselijke actie. In Duitsland geeft in 1763 de wijbisschop van Trier zijn beruchte ‘Febronius’ uit, met als hoofdidee: de paus is slechts de eerste onder zijns gelijken, de bisschoppen ontvangen hun jurisdictie rechtstreeks van God, de vorst is beschermheer van de Kerk en staat feitelijk boven paus en bisschoppen. Al werd het boek onmiddellijk veroordeeld, toch zou het snel in practijk worden gebracht. De aartsbisschoppen van Mainz, Keulen en Trier, de drie geestelijke keurvorsten van Duitsland, stellen samen met de aartsbisschop van Salzburg in 1786 de ‘Emser Punctatie’ op, waarin zij de Febroniaanse stellingen nog verder uitwerken en de macht van de paus tot een ereprimaat willen verlagen. Jozef II, de keizer-koster, laat in Oostenrijk zijn macht over de Kerk zo zwaar voelen dat dit Westers Caesaropapisme voor goed Josephinisme werd gedoopt. In het jaar 1786 vaardigt de bisschop van Pistoia in Italië op een synode 57 artikelen uit, waarin het Jansenisme en het Gallicanisme herleven. In alle landen dreigt verregaande staatsinmenging en in verscheidene losscheuring van Rome. Op het einde van de achttiende eeuw waren de zegezekere barok-accoorden lang vervlogen en het leven der Kerk hoorde men nog vaag in mineur natrillen: ‘Es geht ein Gefühl durch die Welt als seien die Tage des Katholizismus überhaupt gezählt’Ga naar voetnoot2). | |
II. De VuurproefIn die uiterst gevaarlijke omstandigheden stak plots een woeste storm op. Om uit de economische impasse te geraken riep de Franse Koning Lodewijk XVI de Staten-Generaal samen, die, mede dank zij de steun van de lagere clerus, zich weldra tot Constituante uitriepen. Nu konden de ideeën van de Aufklärung zich vrij uitvieren. Dat het feodaal stelsel met zijn bevoorrechte standen werd afgeschaft en een groot deel der kerkelijke goederen verbeurd verklaard, was erg, maar raakte de Kerk in haar diepste wezen niet. Levensgevaarlijk werd het pas toen in 1790 de kloostergeloften werden opgeheven, en vooral toen kort daarop de Burgerlijke Constitutie van de clerus werd uitgevaardigd: de 135 Franse bisdommen werden afgeschaft en 85 nieuwe, één per departement, opgericht, en de keuze der bisschoppen en der pastoors in de handen van het volk gelegd. Hier was de Gallicaanse gedachte tot het einde doorgevoerd en practisch het sacramentele priesterschap genegeerd. Een tweede dodelijke slag trof de Kerk toen | |
[pagina 13]
| |
een nieuwe tijdrekening en een nieuwe jaarordening werden ingevoerd. Sinds 18 eeuwen duurde de christelijke tijdrekening, nu zou een nieuwe periode met het jaar 1 der Franse republiek aanvangen. Zondagen en feestdagen en het vaste rhythme van het kerkelijk jaar werden vervangen door de dekaden, weken van tien dagen, en een aantal republikeinse feestdagen. Consequent doorgevoerd moest deze regeling op korte termijn het hele sociale leven seculariseren. Een derde aanslag op het bestaan zelf der Kerk was de priestervervolging. Wie weigerde de eed op de Burgerlijke Constitutie af te leggen en het land niet verliet, werd door de politie achtervolgd: duizenden kwamen om het leven of werden gedeporteerd, maar duizenden anderen trotseerden jarenlang alle gevaren om de gelovigen de steun van de Sacramenten te bezorgen. Intussen werd te Parijs de godsdienst van de Rede, weldra die van het Opperwezen ingesteld. De paus werd uit Rome weggevoerd en stierf in ballingschap te Valence in Frankrijk in 1799. Men begrijpt dat een hoge functionaris van het Directoire in zijn rapport neerschreef: ‘Le ci-devant pape vient de mourir à Valence; ce sera le dernier, et la fin de la superstition’. Toen kwam er een lichtstraal uit de meest onverwachte hoek. Nauwelijks was bisschop Chiaramonti te Venetië door de kardinalen tot paus verkozen, en was hij als Pius VII te Rome teruggekeerd, of Napoleon Bonaparte, die in de staatsgreep van 3 November 1799 de macht aan zich had getrokken, beval onderhandelingen met hem aan te knopen. De Franse zaakgelastigde te Rome, Cacault, kreeg bevel de paus te behandelen alsof er 200.000 bajonetten achter hem stonden. Dank zij de handigheid van kardinaal Consalvi kwam het Concordaat van 1801 tot stand: de katholieke godsdienst was weer vrij en wel niet tot staatsgodsdienst uitgeroepen maar toch erkend als de godsdienst van de meerderheid der Fransen; de paus zou de canonieke bevestiging geven aan de door Napoleon benoemde bisschoppen van de 60 nieuwe bisdommen; de kerkelijke goederen bleven verbeurd, maar de Staat zou een jaarlijks honorarium aan de kerkelijke bedienaren uitbetalen. Wel zou Napoleon door de Organieke Artikelen van 1802 de Kerk sterk benadelen maar toch waren de gunstige gevolgen van het Concordaat enorm. Eerst en vooral, de Kerk was weer vrij en kon zich na tien jaar onderdrukking weer oprichten. En dan, het prestige van de paus was ongehoord gestegen: in het land van het Gallicanisme, waar de bisschoppen zich sinds eeuwen nukkig tegen de inmenging van Rome hadden verzet, had Pius VII met één pennetrek het hele episcopaat afgezet en een nieuw benoemd! Nog nooit in de hele kerkgeschiedenis was zo iets voorgekomen! | |
[pagina 14]
| |
De beproevingen voor de Kerk waren echter hiermee niet ten einde. Toen Napoleon in 1803 de Duitse vorsten machtigde zich voor de geleden verliezen schadeloos te stellen door de inbezitname van kerkelijk goed, begon er een reusachtige roof. De Kerk verloor in Duitsland de souvereiniteit over drie millioen inwoners en een inkomen van 21 millioen gulden: de drie kerkelijke keurvorstendommen, het aartsbisdom Salzburg, achttien bisdommen en ongeveer driehonderd abdijen en kloosters werden door de roofzuchtige vorsten ingepalmd. Dit kerkelijk goed kwam bijna volledig in handen van protestanten en betekende een verarming waaraan het Duitse Katholicisme de hele negentiende eeuw door zou lijden. Drie jaar later legde Frans II de kroon van het Heilige Keizerrijk neer: het protestantse Pruisen nam in Duitsland de leiding over. De machtige Napoleon, die keizers versloeg en koningen benoemde, duldde met tegenzin het onafhankelijk optreden van de paus. In 1809 lijfde hij de Pauselijke Staten bij Frankrijk in en liet Pius VII drie jaar te Savona gevangen houden. Als protest wilde de paus geen enkele bisschopsbenoeming meer goedkeuren. Het eindigde er mee dat de woedende Napoleon de zieke Pius VII naar Fontainebleau liet sleuren, en hem, met practijken die het proces Mindszenty in het geheugen roepen, een nieuw concordaat trachtte af te dwingen. De tekst, door de paus als basis voor verdere onderhandelingen aangenomen, liet Napoleon op 13 Februari plechtig als een nieuw concordaat afkondigen. Kort daarop herriep Pius VII alles. De keizer had echter de tijd niet meer om in te grijpen. De volkerenslag te Leipzig en de veldtocht op Franse bodem dwongen hem op 6 April 1814 afstand te doen van de troon. De volgende maand hield de paus zijn triomfantelijke intocht in de Eeuwige Stad. Toen de Franse Revolutie, die periode van geweld gedurende een kwart eeuw, eindelijk voor goed afebde, kon men de grootte van de ramp overschouwen. De Kerk van haar goederen beroofd, talloze kerken en kloosters vernield of tot kazernen, scholen en musea omgevormd, het kloosterleven grotendeels verdwenen, het aantal priesters schrikbarend gedaald, het ongeloof in brede lagen toegenomen, zedeloosheid en godsdienstige onwetendheid zelfs in streken waar het geloof bewaard was. Maar daarnaast moeten wij onmiddellijk de voordelen van de beproeving stellen. De doodgewaande en doodgenoemde Katholieke Kerk stond na de storm springlevend voor aller ogen. Het religieuze, het godsdienstige zou voortaan van het politieke gescheiden of beter bevrijd zijn: uit was het b.v. met de adellijke zonen die bisschop of abt | |
[pagina 15]
| |
werden omwille van de rijke inkomsten. Terwijl de hogere geestelijken vroeger tegen de staat aanleunden, zullen zij nu nog alleen steun vinden in Rome. Het prestige trouwens van de pausen is met het concordaat van 1801 en met die smartvolle verbanningen van Pius VI en Pius VII enorm gestegen. Tenslotte wordt de absolutistische staat vervangen door de constitutionele, die, na de ervaring van meer dan een eeuw, de Katholieke Kerk betere garanties blijkt te bieden dan zijn voorganger. Belangrijker nog was de loutering, de werking der genade in de zielen. Duizenden martelaren waren voor de Kerk gevallen; de boeren van de Vendée en van Vlaanderen hadden met de wapenen in de hand voor het geloof gestreden; talloze christelijke gezinnen hadden opgejaagde priesters onderkomen verschaft. Ging er niet een heel bijzondere bekoring uit van die nachtelijke samenkomsten ergens in een eenzame schuur: plots verschijnt de priester, hij doopt een pasgeborene en zegent een huwelijk in, hij hoort biecht en draagt onder de ruwe balken het heilig offer op, en allen communiceren. In de brede volkslagen, die in de grond nog diep-gelovig waren, welde toen een kracht op, waarvoor Napoleon tenslotte moest buigen, en die hem dwong, tegen de wil in van zijn omgeving, met de paus een concordaat te sluiten. Men moge de Franse Revolutie verketteren en als de oorzaak van alle hedendaagse kwalen brandmerken; dat mag ons niet verhinderen ook te zien, hoe zij een vermolmd stelsel heeft opgeruimd en nieuwe bestaansmogelijkheden voor de Kerk heeft geschapen. | |
III. Onze TijdHet is opmerkenswaard dat de Franse Revolutie in de ontwikkeling der antichristelijke geestesstromingen geen grondige wijziging bracht. Het geloof in de vooruitgang, men kan bijna zeggen: de religie van de vooruitgang, zou nagenoeg twee eeuwen het geestesleven beheersen. Van verscheidene kanten trachtte men de katholieke levensbeschouwing te ondermijnen: het positivisme van een Comte in Frankrijk, het materialisme in Duitsland, het evolutionisme in Engeland; daarop volgen het goddeloos Marxisme, Nietzsche's filosofie met de hoogmoedige ‘Uebermensch’ als sluitsteen, en tegen het einde der eeuw de agressieve bijbelkritiek, die de waarde der H. Schrift stelselmatig ondermijnt. Terwijl in de zestiende eeuw de protestanten de Roomse Kerk aanvielen, en de ‘Aufklärer’ en Encyclopaedisten van de achttiende eeuw met Jezus Christus wilden afrekenen, streefde tenslotte de negentiende eeuw er naar, het geloof aan God met wortel en tak uit te | |
[pagina 16]
| |
roeien. Werkelijk ‘de Europese gedachte der XIXe eeuw was in haar geheel zo antichristelijk dat wij er ons heden moeilijk een gedachte van kunnen vormen’Ga naar voetnoot3). De twintigste eeuw heeft echter reeds grotendeels met deze stromingen afgerekend; al zijn er andere gevaarlijke filosofieën ontstaan, zeker is dat de katholieke gedachte nu een onvergelijkelijk belangrijker plaats inneemt dan in de negentiende eeuw. De laïcisatie die in de eeuw vóór de Franse Revolutie de leidende kringen had aangetast is sindsdien in alle volkslagen doorgedrongen. Het gaat niet meer om misverzuim of om het veronachtzamen van een of ander kerkelijk voorschrift, het gaat om de hele christelijke levensopvatting. Meer en meer gaat de belangstelling uitsluitend naar een rijker leven, naar meer vrijheid en meer genot. Het doel van het leven wordt van het hiernamaals naar het aardse verlegd. Wie zou zich dan nog bekommeren om huwelijksplichten of familielasten, om rechtvaardigheid of christelijke naastenliefde! Niet alleen de arbeiders van de industriegebieden maar ook de landelijke bevolking wordt door het gemakkelijk verkeer, door pers, radio en film, in de draaikolk van de ontkerstening meegezogen. Gaat het christelijk Westen totaal zijn ziel verliezen en door het verzaken aan zijn zending, ook zijn reden van bestaan? Er zijn evenwel in het leven der hedendaagse Katholieke Kerk enige elementen die voor overdreven pessimisme waarschuwen. Eerst en vooral is er een intense religieuze vernieuwing die sterk afsteekt tegen het schijnbaar ten dode opgeschreven godsdienstig leven van de achttiende eeuw. De Kerk heeft een talrijke clerus, waarvan het intellectueel en zedelijk niveau o.i. nooit zo hoog heeft gestaan als nu, en die in figuren als een Heilige Pastoor van Ars ideale priesters voortbracht. Na het bijna volledig verdwijnen van het kloosterleven onder de Franse Revolutie valt een geweldige heropleving der religieuze roeping op te merken: in tal van oude Orden en nieuwe Congregaties hebben ontelbare mannen en vrouwen hun leven aan God gegeven en aan het welzijn van de naaste gewijd. Volgens de laatste statistieken telt de Kerk op het ogenblik meer dan 1.300.000 kloosterlingen waarvan meer dan één millioen kloosterzusters. Nadat het Romantisme de rationalistische Aufklärung van haar voetstuk had geworpen, kon Gods genade weer tot het hart van eminente persoonlijkheden spreken en hen naar de Moederkerk terugvoeren; duizenden zijn er geweest en nog steeds komen er meer: een Görres in Duitsland, een Newman in Engeland. Tegenover de zeldzame heiligen van de achttiende eeuw komt er nu | |
[pagina 17]
| |
een pleiade in alle standen en rangen van de maatschappij: een Gelukz. Anna-Maria Taïgi, moeder van zeven kinderen, een P. Pro die valt onder de kogels der communisten, een H. Maria Goretti, parel van heldhaftige kuisheid, de zwarte martelaren van Oeganda, de kleine H. Theresia, enz. Nu godsdienst en politiek zijn gescheiden, heeft de moderne staat niet langer het recht zich te mengen in louter kerkelijke zaken. Wat is de Kerk niet verschuldigd aan een O'Connell in Ierland, een Schaepman in Nederland, een Windhorst in Duitsland voor de emancipatie der Katholieken! Na de zware en soms schijnbaar hopeloze strijd de hele negentiende eeuw door van de zg. Wetenschap tegen de Kerk, hebben de katholieke geleerden eindelijk zegevierend aangetoond, dat er geen tegenspraak bestaat tussen de wetenschappelijke waarheid en de geopenbaarde waarheid, tussen wetenschap en geloof. En die andere aanval, vanwege de Marxisten, dat de Kerk de arbeiders en de armen met het opium van de godsdienst stil wil houden om de uitbuiters-kapitalisten vrijer spel te laten, kan niemand, na de encyclieken Rerum Novarum en Quadragesimo Anno, na de initiatieven van een Cottolengo en een Ozanam, en meer nog van een Kolping en een Cardijn, ernstig opnemen. Jammer is alleen, dat niet reeds na de eerste oproep van Leo XIII in 1891 de Katholieken, clerus en leken, zich beter van hun sociale plicht hebben gekweten. Een tweede teken van de krachtig levende hedendaagse Kerk zijn de bloeiende missies en de oecumenische beweging. Omstreeks 1800 waren er nog 300 eigenlijke ‘missionarissen’ in de overzeese gebieden werkzaam. Vlak voor de laatste wereldoorlog, in 1939, bevonden zich alleen in de gebieden van de Romeinse Congregatie van de Voortplanting van het Geloof 15.505 vreemde en 6.406 inlandse priesters, 6.456 vreemde en 2.176 inlandse broeders, 34.433 vreemde en 18.581 inlandse zusters. China steeg van 200.000 tot 3.000.000 Katholieken; het Afrikaans binnenland, met nagenoeg niets begonnen, heeft nu de bloeiendste missies van de hele wereld. Deze bewonderenswaardige missiebeweging heeft twee kenmerken die haar gunstig doen afsteken tegen de zestiende-eeuwse: voor de eerste keer sinds het prille begin van de Kerk is men er in geslaagd een algemene belangstelling onder de Katholieken te wekken en hun actieve steun in gebed en aalmoezen te verkrijgen; vervolgens streeft men nu bewust naar het vormen van een inlandse clerus van laag tot hoog. In China alleen zijn reeds 16 bisdommen en 7 apostolische prefecturen aan de inlandse clerus toevertrouwd, en Pius XII zette de kroon op het werk toen hij in 1946 Zijne Eminentie Thomas Tien in het college der kardinalen opnam. En | |
[pagina 18]
| |
gaf de Kerk niet blijk van haar ruime geest en zelfverzekerdheid toen zij in 1936, 1939 en 1940 aan de Katholieken van Japan, China en Malabar toestond deel te nemen aan de inheemse riten en aldus de zware hypotheek, die sinds twee eeuwen op deze christenheden drukte, voor goed ophief? Diezelfde drang die een Ricci en een de Nobili bezielde heeft nu Pater de Foucauld gedreven om kluizenaar van de Sahara te worden en aldus het gesloten blok der Mohammedanen binnen te dringen. Durf, nieuwe methoden en heldhaftigheid kenmerken de hedendaagse missiebeweging. Ook in de houding tegenover de afgescheiden christenen is er een grondige wijziging gekomen. De polemische geest die tussen Katholieken en niet-katholieken sinds eeuwen heerste, heeft plaats gemaakt voor ruimer opvattingen en echt-christelijke tegemoetkoming. Niet alleen zijn vele Anglicanen en ook talrijke protestanten, orthodoxen en zelfs Joden naar de Moederkerk overgekomen, maar er wordt ijverig gewerkt om alle klein-menselijke hindernissen van onbegrip en enghartigheid weg te ruimen. Positief werk is wel de gebedsweek in Januari, de contactname met afgescheiden christenen, het erkennen en aannemen van de Oosterse riten, het herzien van het geschiedkundig oordeel over de scheuringen, het zich indenken en inleven in de belijdenissen van de afgescheiden Kerken, en tenslotte de richtlijnen van de H. Stoel die met de principiële strakheid een practische soepelheid verbinden. Moeilijkheden zijn er genoeg en een onmiddellijk uitzicht op herstel der éne Kerk van Christus is er allerminst, maar toch verdient deze positieve, opbouwende houding tegenover de ‘ketters’ - een woord dat zichtbaar veroudert - als iets nieuws in de kerkgeschiedenis te worden aangestipt. Een derde en laatste kenmerk van de hedendaagse Kerk lijkt wel de unieke plaats van de Paus in het moderne leven. Nooit in de hele kerkgeschiedenis is er zo'n reeks van grote pausen geweest als de laatste anderhalve eeuw: Pius VII en Pius IX, Leo XIII en Pius X, Pius XI en Pius XII, waaronder Leo XIII, die op zijn 68e jaar verkozen werd, als een der allergrootste van alle tijden mag gelden. Sinds Gregorius I de Grote (590-604) en vooral sinds de stichting van de Pauselijke Staten op het einde der achtste eeuw, was de paus een wereldlijke vorst en daardoor in de grote politiek gemengd; de gewelddadige beroving in 1870 en de Accoorden van Lateranen in 1929 hebben voor goed de paus van Rome boven en buiten de politiek gesteld. In onze gelaïciseerde moderne wereld mag dit als een enorme winst geboekt worden. Anderzijds is de leerstellige en de morele macht van het geestelijk opperhoofd der Kerk sinds anderhalve eeuw ontzag- | |
[pagina 19]
| |
lijk gestegen. Door het uitroepen van de pauselijke onfeilbaarheid in zaken van geloof en zeden, wanneer de paus ‘ex cathedra’ spreekt, en door het erkennen van de volheid van zijn bestuursmacht in de Kerk, heeft het Vaticaans Concilie in 1870 eveneens een ontwikkeling van eeuwen, maar in een andere richting, afgesloten. Sinds vele eeuwen is de paus nooit zo onbeduidend geweest als wereldlijke macht, nooit zo onbetwist leidinggevend als geestelijke macht. Toen hij in 1832 en 1864 met het liberalisme en het indifferentisme afrekende, toen hij in 1907 het Modernisme en het relativisme veroordeelde, toen hij in 1937 zijn stem verhief tegen het goddeloos nazisme en het even goddeloos communisme, vond zijn woord een enorme weerklank in en buiten de Kerk. In deze tijd van wereldpolitiek, wereldeconomie en wereldcultuur, in deze tijd van het vervagen der nationale grenzen en van de eenmaking van de hele wereld, mag deze centralisatie van de Rooms Katholieke Kerk, deze algemene erkenning van het doctrinair en moreel gezag van de Witte Man van het Vaticaan als providentieel worden beschouwd. * * *
De vraag die wij bij de aanvang van dit artikel stelden, duikt hier weer op: zou een communistische overheersing de Katholieke Kerk en de christelijke Westerse cultuur kunnen uitroeien of althans geweldig schaden? Het voorbeeld van de Franse Revolutie leert dat het neerrukken van verstarde kaders en de loutering der Katholieken het godsdienstig leven wonderbaar zijn ten goede gekomen, maar dat anderzijds het laïcisatieproces ongestoord is doorgegaan. De toestand der Kerk is nu ontegenzeggelijk gunstiger dan anderhalve eeuw geleden, de reserves echter aan diep-gelovige geest bij de grote volkslagen zijn sindsdien sterk gedaald. Een en ander moge verklaren waarom sommigen met schrik en vreze een nieuwe kerkvervolging tegemoet zien en waarom anderen integendeel de mening zijn toegedaan dat een dergelijke beproeving de redding kan brengen van het bedreigde geloof in onze dagen. De toekomst ligt in Gods handen. Geen mens kent haar. Wij weten echter, dat ons geen beproeving boven onze krachten zal worden opgelegd; en wij weten ook dat wij voor het nageslacht zullen verantwoordelijk staan voor de wending der christelijke Westerse cultuur in deze tijd. |
|