Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen boek dat juist op tijd komtGa naar voetnoot1)IHet is wel beschamend voor de denkkracht, en meer nog voor de denkdiscipline, van ons volk in het sociologische, dat wij in zulk een lange reeks van jaren maar niet tot het redelijk eind-resultaat zijn kunnen komen met de organisatie van de Standen-maatschappij. De zwaarste verwijten treffen wel het niet-katholieke volksdeel, dat eerst zeer onlangs - met de publicaties van van Heek en Kruyt tot bezinning over dit grote | |
[pagina 539]
| |
vraagstuk kwam. De brede socialistische massa in dit volksdeel, met haar sociologie volop 'en déconfiture', en practisch alleen maar door opportunistische 'beginselen' geleid, is hier stellig van noodlottige invloed geweest. Ook nu zijn de reacties nog maar spaarzaam - enkele waardevolle artikelen in de Nieuwe Rotterdamse Courant is zo wat alles. En intussen - bij het naderen van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie in de practijk - worden brede groepen daar opgeschrikt door het ontstellende feit, dat men sociaal volstrekt niet gereed is voor het spelen van de partij, die voor een goede gang van zaken - zowel voor het eigen belang als voor het algemeen belang - volstrekt noodzakelijk is. De katholieken kunnen eerder op een te-veel dan op een te weinig in hun geestelijke bijdragen voor het grote vraagstuk wijzen. Hier is het minder de denkkracht dan de discipline in het denken dat ontbreekt. Iedere auteur verzint iets nieuws, waarbij de oude fout in het katholieke denken maar blijft voortduren en men dus 'uit de duim zuigen', 'aprioristisch construeren', voor wijsgerige bezigheid aanziet. Het voorgaan van zulk een fel realist als Poels heeft voor al dezulken weinig gebaat; ieder verzint iets nieuws en telkens verschijnt een nieuw licht aan de hemel. Daarbij komt het ernstige feit van een practisch niet durven doorbijten ofschoon men het meest tastbare misgroeien ontmoet. Men spreekt het woord 'standsorganisatie' ontelbare malen uit, zonder het verband met de vier moderne Standen eigenlijk te durven formuleren. Men praat over de noodzakelijke 'suprematie' van de standsorganisaties, zonder de consequenties daarvan te durven aanraken. Goddank, althans voor wat ons katholieken betreft maar wij weten, dat gunstige verandering bij ons wijde gevolgen in heel Nederland heeft! - is er thans kans op een gelukkige omkeer. Een Commissie, met groot gezag bekleed, zal weldra aan de arbeid gaan. Haar resultaten mogen met groot vertrouwen worden afgewacht. In het licht van de practijk der publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, geleid door deze machtige sociaal-economische hervorming, zal men stellig de enig juiste oplossing vinden, die voor heel het volk van grote betekenis zal zijn. | |
IIOp een van de neteligste punten geeft het boek van Rottier en Nuyens een zeer waardevolle bijdrage: de plaats van de beambte - als men het verwarring stichtende woord 'hoofdarbeider' wil vermijden - in onze moderne maatschappij. Na een aantal analyses van grote betekenis - er wordt nog op terug gekomen - volgt in par. 17 de conclusie. Deze wordt voorafgegaan door een samenvatting van het zo nuttige, opbouwende werk, dat vooral in drie centra: van de katholieke mijnbeambten, van het katholiek administratief personeel en vooral van de katholieke technici is geleverd. Het is niet te verwonderen, dat het de katholieke milieus zijn, die dit voorbereidend werk hebben gepresteerd. Zoals de auteurs terecht verklaren: '....daar de thesis van de onverbrekelijke samenhang van rangstanden, standsorganisaties en vakorganisaties vooral bij katholieke sociologen gevonden wordt'. De conclusie luidt dan: 'Wij hebben in deze studie de beambten leren kennen als een groep met eigen karakter, die in het bedrijfsleven door het verrichten van mediale arbeid een plaats inneemt tussen de groep van de leiding gevende en de groep van de uitvoerende arbeid. De functie van deze groep in het bedrijfsleven is zo belangrijk en zo specifiek, dat zij in het systeem van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie de gelegenheid moet hebben haar stem vrij en onafhankelijk te laten horen, niet als onderdeel van de kunstmatig tot een eenheid geforceerde 'factor arbeid', maar als een der groepen, die voor een goede gang van | |
[pagina 540]
| |
zaken in het bedrijfsleven verantwoordelijk zijn. Op deze wijze worden niet alleen de belangen van de beambten het best gewaarborgd, maar wordt ook de grondslag gelegd voor een gezonde opbouw van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie en van de samenwerking in de onderneming. Wij stelden echter, dat met grote voortvarendheid - die een wijze voorzichtigheid niet uitsluit - zal moeten worden gestreefd naar een nieuwe omgrenzing van de beambtengroep. Het maatschappelijk oordeel over de beambten zal zowel wat onderschatting als wat overschatting van het beambtenwerk betreft, bewuster dan tot dusver het geval was, van het bedrijfsleven uit moeten worden beïnvloed volgens de richtlijnen, die wij in deze studie hebben aangegeven. Wij achten dit als onderdeel van de maatschappelijke taak van het bedrijfsleven niet minder belangrijk dan het bevorderen van de verticale sociale mobiliteit. Het spreekt vanzelf, dat deze beïnvloeding bij voorkeur langs evolutionnaire en niet langs revolutionnaire weg zal moeten plaatsvinden. 'Ook in de maatschappij vormen de beambten een eigen groep als onderdeel van de Werknemende Middenstand. Ook hier zullen zij er goed aan doen het specifieke groepskarakter te handhaven en hun beroepsorganisaties op te bouwen in het kader van een sterke standsorganisatie, gedachtig de oude sociologische wijsheid, dat onnodige uniformiteit en nivellering geen versterking maar een dodelijk gevaar betekent voor de maatschappij'. | |
IIINog een enkel woord over de analyses in de eerste hoofdstukken van dit belangrijke boek. Het nuttigste daarbij is wel het diepgaand onderzoek naar het verschil tussen 'beambte' en 'employé'. Daarbij hebben de auteurs zich geheel losgemaakt van de practische organisatie-oplossing, die een aantal verenigingen hebben gezocht en gevonden, en die tot zoveel heilloos misverstand aanleiding heeft gegeven. Vooral uit het oogpunt van de komende publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie is dit werk uiterst nuttig te noemen, omdat het een einde kan maken aan zoveel ontstemming bij de 'handarbeiders', die terecht niet toegeven, dat een machinebankwerker b.v. van een lagere rangorde zou worden geacht dan een administratieve kracht in min of meer machinale boekhouding. Van de andere kant kunnen deze handarbeiders en hun organisaties onmogelijk ontkennen, dat er diepgaand verschil is tussen al die uitvoerende arbeid en de beambten-arbeid, die door de auteurs als volgt wordt omschreven (blz. 56): 'De werkzaamheden der beambten.... vereisen in overwegende mate inschakeling van de verstandelijke vermogens; met andere woorden, zij liggen op het gebied van de geestelijke arbeid. De voornaamste eigenschappen, waarover de beambten in hun functie moeten beschikken, houden daarmede verband. De meest typerende zijn: - een zekere mate van intellectualiteit, ontwikkeld door een adaequate opleiding in algemene zin en/of in specialistische vakkundigheid; - critische zin en zelfstandig oordeel veelal gepaard aan een zekere vindingrijkheid en initiatief; - verantwoordelijkheidszin voor beslissingen en daden, welke berusten op beide voorafgaande eigenschappen'. Hier wordt de weg gewezen naar oplossingen - ook voor de reeds genoemde Commissie! - die van de weldadigste betekenis zullen zijn. | |
IVIn het laatste hoofdstuk onderzoeken de auteurs de positie van de beambte in het arbeidsrecht en duiden zij de mogelijkheden voor verdere ontwikkeling aan. Zij schrijven (blz. 219): 'Wanneer wij ons dan ook afvragen | |
[pagina 541]
| |
waar de mogelijkheden voor een verdere ontwikkeling van het arbeidsrecht voor beambten gelegen zijn, kan het antwoord slechts luiden: binnen het kader van de in opbouw zijnde bedrijfsorganisatie. De eerste phase van die ontwikkeling zal de erkenning moeten brengen, dat de beambten een eigen groep vormen in het bedrijfsleven en dat deze groep recht heeft op een eigen vertegenwoordiging in de verschillende bedrijfsorganen. Deze erkenning ligt vooreerst op het terrein van de Sociaal Economische Raad. Deze zal de eigen plaats van de beambten moeten zien als een der grondbeginselen bij de verwerkelijking van de P.B.O. 'Wat de vertegenwoordiging betreft zal in de verschillende bedrijfstakken grote verscheidenheid noodzakelijk zijn, daar bijvoorbeeld de positie van de beambten in het bankbedrijf een geheel andere is dan in de metaalindustrie'. Waarlijk, geen boek had meer op tijd kunnen komen dan dit voortreffelijk geschrift! Prof. Dr J.A. Veraart |
|