| |
Boekbespreking
Godsdienst
F.M. BRAUN, O.P., Jesus, de Godmens. Een geschiedkundige onderzoeking vertaald door P.J. Cools, O.P. - 't Groeit, Antwerpen; 'Helmond', Helmond, 1950, 220 pp., geb. Fr. 107.
In 1945 had P. Braun voor het derde deel van de Histoire Générale des Religions het uitvoerig artikel 'Jésus' geschreven. In 1947 gaf hij het artikel, opnieuw bewerkt en uitgebreid, bij Casterman in boekvorm uit onder de titel: - Jésus. Histoire et critique. - Van dit boek wordt ons thans de vertaling aangeboden. De oorspronkelijke opzet bepaalt er de structuur van. Het is geen leven van Christus, zelfs geen Christusboek voor de ontwikkelde leek, zoals Felder of Adam dit schreven. Het is een studiewerk, dat elk belangrijk moment van het Christusprobleem in de actuele problematiek en polemiek situeert en van daaruit belicht. Reeds in het vroeger verschenen Où en est le problème de Jésus (1932) had P. Braun een gelijkaardig plan ontwikkeld; terwijl echter in zijn vroeger werk de uiteenzetting van de verschillende systemen als leidraad diende, staat nu de Christusfiguur meer in het centrum en bepaalt zij de gang van de uiteenzetting. Dit nieuwe werk is dan ook synthetischer en rijker dan het voorgaande, zodat het zonder vrees voor overdrijving de beste inleidende studie mag genoemd worden voor wie, ook als leek, de huidige stand van de Christus-studie vakkundig wil benaderen.
P. Cools leverde een soms wat stroeve, maar uiterst nauwkeurige en getrouwe vertaling, en paste discreet de bibliographie aan Nederlandse lezers aan.
L. Monden
Dr. Eduard STAKEMEIER, Das Dogma der Himmelfahrt Mariens. Die Apostolische Konstitution vom 1 November 1950 und die Theologie der Verherrlichung Mariens. - Ferd. Schöningh, Paderborn 1951. 56 pp. DM. 180.
Deze brochure bevat een duitse vertaling van de bulle der dogmaverklaring, gevolgd door een verhandeling die overgedrukt is uit de jaargang 1951 van het tijdschrift 'Theologie und Glaube'. In deze verhandeling wordt de bulle beschouwd als een eindpunt en een beginpunt. Zij is eindpunt en bekroning van een proces van verduidelijking in het geloofsbewustzijn der Kerk, en wordt als zodanig becommentarieerd, vooral in haar uitvoerig traditie-argument. De bulle is ook beginpunt van een theo- | |
| |
logie welke de tenhemelopneming van Maria met haar gehele plaats in de heilsgeschiedenis verbindt, en dit wordt schetsmatig aangegeven op de laatste 9 blz. Schrijvers beperking tot de bulle heeft hem zo goed als niet doen spreken over de verhouding tus sen Maria en de Kerk; wij hopen echter dat de toekomstige Mariologie ook dit thema niet voorbij zal gaan.
P. Schooneberg
M.M. PHILIPON O.P., De zin voor het eeuwige. Vertaald door Jan Looij. - Foreholte, Voorhout 1951.
Niets is in deze tijd meer nodig, zo meent schr. terecht, dan de mens het bewustzijn te hergeven van zijn eeuwige bestemming. Hij doet dit in het hier vertaalde boekje in de volgende korte hoofdstukken: Bestemming van de mens; Leven is geloven; Leven is beminnen; Leven is handelen; Leven is lijden en.... sterven; Leven is zich overleven. Men ziet dat deze titels de kern van onze christelijke levensopvatting weergeven. De uitwerking der hoofdstukken is overigens wat erg summier en bij mooie woordkeus toch niet geheel oorspronkelijk van gedachte. Met deze reserve is het een weldadig boekje.
P. Schoonenberg
Fra Antonio BRUNO, Belevenissen van Christus, uit het Italiaans vertaald en ingeleid door Quinten de QUAEDE. - De Fontein, Utrecht, 1951. 199 pp.
Iemand die zich Quinten de Quaede noemt zegt 'in een minder befaamde bibliotheek in een kleinere Italiaanse stad' het tot nog toe enige exemplaar te hebben gevonden van een vermoedelijk in de 16e eeuw in Fiesole gedrukt boekje: Confessioni di Cristo, van een verder niet bekende monnik, fra Antonio Bruno. In dit boekje wordt het leven van Jesus geschreven als door Hemzelf verteld. Zonder nadere bewijzen komt ons dit alles niet zeer waarschijnlijk voor. Hoewel ergens 'limbo' staat i.p.v. 'limbus', maakt de nederlandse tekst niet de minste indruk van vertaald te zijn, of een weergave van iets dat in de 16e eeuw geschreven werd. Salvo meliori judicio menen wij hier te staan tegenover een bubbele literaire truc: een nederlandse schrijver geeft dit verhaal aan een italiaanse kloosterling in de pen, die het weer den Heer zelf in de mond legt. Als dit alles een truc is, zijn we er niet enthousiast over; als het geen truc is, zouden we graag bewijzen zien.
Overigens is hiermee de waarde der vertelling geenszins nul. Geniaal of mystiek vermogen we haar niet te noemen - daarvoor lijkt ons de schr. iets te zeer gehecht aan literaire wendingen en heeft hij vooral te veel behoefte om tegen Farizeën te keer te gaan. Maar boeiend is dit verhaal zeker, filmisch boeiend. En het is daarbij een peiling van het wanbegrip voor Christus en Diens vijanden èn vrienden, welke een ernsige overweging waard is.
P. Schoonenberg
Kan. Dr. August CROEGAERT, Doopsel, Vormsel, Eucharistie, Sacramenten van de christelijke inwijding. 2e uitg. - Liturgisch Apostolaat, Sint-Andries, 1950, 452 pp., Fr. 150.
Iedereen kent de liturgische werken van Kan. Dr. A. Croegaert. Hun invloed op de religieuze vorming in ons land en op de liturgische praktijk kan voorzeker niet hoog genoeg worden aangeschreven. Deze tweede vermeerdere uitgave getuigt van zijn onvermoeibare werk- en bezielingskracht. De historische achtergrond en ontwikkeling van onze huidige praktijk werd met zorg bijgewerkt, vooral heel het complex van de vroegere Paasliturgie. Maar ook dogmatische inzichten en praktische toepassingen werden verbreed en uitgediept, vooral bij het Doopsel, waarbij nu heel speciaal ook wordt gelet op de taak van peter en meter. De vruchten van het Vormsel konden o.i. nog meer uitgewerkt worden, al vinden wij er waardevolle beschouwingen over de H. Geest en zijn Inwoning in onze zielen. Een schitterende inval was voorzeker ook de Eucharistie te beschouwen als een Sacrament van onze christelijke inwijding. Dat was het allereerst historisch beschouwd bij de eerste Paascommunie van de pasgedoopten, maar het blijft het ook dogmatisch naar de mening van theologen als een Scheeben. Ten slotte werd de bibliographie, zowel vaktheologisch als wat de pastorale
| |
| |
toepassingen betreft, aanzienlijk vermeerderd. De hele uitvoering: band, druk, letter en bladspiegel, met, last not least, de mooie photo's van oude baptisteria en van de wijding door Kard. Mercier van het H. Chrisma, betekent een verbetering.
P. Fransen
Ronald KNOX, Stimuli. - Sheed and Ward, Londen, 1951, x-148 pp., sh. 10/6.
Oorspronkelijk werden deze 'Zondagspraatjes' geschreven voor de Sunday Times. Het ligt voor de hand dat de auteur, nu hij deze 'prikkels', 71 in getal, gebundeld heeft, verwacht dat wij er discreet gebruik van maken: stimuleren is goed, zo nu en dan. Mgr Knox stimuleert hier, nu eens met een Schriftuurwoord, dan weer met een episode uit een heiligenleven, of met de vluchtige schets van een christelijk gebaar of symbool als de helpende hand, de versterving enz. Scherpe suggestieve pentekeningen; af en toe is echter de pointe nogal moeilijk te vatten voor iemand die niet een tijdlang in Engeland heeft geleefd.
E.V.
Olivier LEROY, Miracles (Questions disputées). - Desclée De Brouwer, Brugge, 1951, 152 pp., Fr. 39.
'Les pages qui suivent n'ont pas de prétentions philosophiques. Elles sont surtout documentaires...... Ces pages ne sont pas non plus polémiques'. Aldus de auteur in zijn voorwoord. Het boekje zelf biedt vrijwel het tegenovergestelde van wat hier aangekondigd wordt. Vooreerst is het doorlopend polemisch gericht, waarbij het trouwens steeds in de goede toon blijft, en tegen vooroordelen, meer dan tegen personen argumenteert. Vervolgens wordt, naar aanleiding van bepaalde feiten, een hele philosophie en theologie van het mirakel ontwikkeld. Op de hoofdstukken over voorspellingen en 't doorgronden van hartsgeheimen na, die al te kras de gegevens van de parapsychologie ignoreren, zijn de beschouwingen van Leroy solied, genuanceerd en afdoend; ze betekenen zelfs hier en daar een vooruitgang op de gebruikelijke apologetiek.
Zoekt men tenslotte het zwakke punt van het boekje, dan ligt het juist op het gebied van de documentatie. Er ontbreekt om te beginnen een essentieel element in de argumentatie: het historisch bewijs van het mirakel als monopolie van het katholicisme. Wat de gebruikte documentatie betreft, schijnt de auteur geen onderscheid te maken tussen documenten, welke voor gelovigen, die het mirakel als mogelijk aanvaarden, betrouwbaar kunnen zijn, en documenten, die kritisch genoeg verwerkt zijn om apologetisch bruikbaar te worden. Zo zoekt hij zijn documentatie over de door de kleine Theresia verrichte mirakels in de zeker niet al te kritische verzameling 'Pluie de roses'; de Lourdes-genezingen van Vion-Dury wordt aangehaald naar het in 1894 uitgegeven boek van Boissarie, terwijl de nochtans katholieke arts Schleyer zeer onlangs voor ditzelfde geval een natuurlijke verklaring door hysterische oorsprong van de ziekte niet uitsloot; wat het zonnewonder van Fatima betreft, houdt hij helemaal geen rekening met de gegevens van de recente polemieken daaromtrent; als bron gebruikt hij het door hemzelf als hoogst oncritisch bestempelde boekje van Barthas.
Dit alles vermindert jammer genoeg grotendeels de waarde van een overigens uitstekend boekje, dat ook zo nog zeer lezenswaard blijft en aan menigeen nieuw en helderder inzicht kan geven in een der kernproblemen van de katholieke apologetiek.
L. Monden
A.H.J. van GROENEWOUD, O.P., Verantwoording van het katholieke geloof. - 't Groeit, Antwerpen; 'Helmond', Helmond, 1950, 140 pp., ing. Fr. 40, geb. Fr. 56.
Een verantwoording van het katholieke geloof is immer welkom, vooral wanneer de auteur zich tracht in te leven in de huidige gedachtenstromingen en uitziet naar een apologetica die de louter-deductieve methode verlaat om het concrete leven der Kerk en haar diepere wezen te doen aanvoelen.
De uiteenzetting is helaas zeer schematisch en erger nog zeer ongelijk: nu eens gezocht-wetenschappe- | |
| |
lijk dan weer gewild-vroom. Redeneringen als deze: 'Het Katholicisme is nog steeds aangepast aan de verschillende mentaliteit der volkeren' want 'de mystieke aspiraties van de Duitsers en Indiërs vinden daarin evenzeer een werkterrein als de practische dadendrang van Amerikanen, Hollanders en Ieren' (p. 53) evenals de vrij eenzijdige belichting van de kerk-geschiedenis en de vreemde godsdiensten blijven ontoereikend 'voor hen die worstelen met zware problemen en naar de redelijkheid vragen van ons geloven'.
Het spijt ons dat we dit overigens keurig uitgegeven en goed bedoelde werk niet warmer kunnen aanbevelen.
R. Hostie
Dr. A. AMPE, S.J. Franciscus Amelry, de edele zanger der liefde (K.V.H.U., Verh. 415). - N.V. Standaard-Boekhandel, 1951, 84 pp., Fr. 25.
Het weinige dat over deze vrome zestiende eeuwse Karmeliet uit St. Winoksbergen bekend is, werd hier te boek gesteld, gevolgd door een bespreking van zijn geestelijke tractaatjes. We vermelden vooral 'Wat Gods Liefde bedriven can', dat onlangs door P. Moereels in Ons Geestelijk Erf in modern Nederlands werd overgebracht.
J. Noë
Hermann MUCKERMANN, Feiertag und Feierabend. Ein religiöses Hausbuch im Anschluss an das Kirchenjahr. - Herder, Freiburg i. Br., 1951 416 pp., geb. DM. 14,50.
Dit is noch een gebeds- noch een studieboek, doch een religieus leesboek dat de ontwikkelde lezer - leek zowel als priester - ter hand zal nemen op Zaterdagavond en op de vooravond van de grote kerkelijke feesten. Hij zal er thuis een 20 minuten in lezen met de bedoeling zijn geest en zijn hart te voorzien van het juiste inzicht en de passende gevoelens om 's anderendaags mede te bidden en mede te vieren met de Kerk. Schr. wil hem daarbij helpen door zoveel mogelijk de leerstellige inhoud van de liturgie in het licht te stellen met een opvallende zakelijkheid en zelfs nuchterheid. Is dit trouwens niet het kenmerk van de liturgie zelf?
Deze overdenkingen en beschouwingen zijn weinig berekend op gevoel of stemming, eerder op het rationabile obsequium waar S. Paulus over schrijft aan de Romeinen. Er is zeer veel kennis in verwerkt: theologie, kerkgeschiedenis, archeologie, wijsbegeerte, wetenschap waardoor een stempel van soliditeit en leerzaamheid gedrukt wordt op het geheel. Devotieboeken missen dit wel eens. Daarom juist is dit genre zeer te waarderen.
E. Vandenbussche
Ida Friederike GOERRES, Des andern Last. Ein Gespräch über die Barmherzigkeit. - Verlag J. Knecht, Frankfurt a. Main, 1950, 119 pp., ing. DM. 3.80, geb. DM. 4.80.
Dit boekje ontstond voor de oorlog als een tegenhanger van het mooie werkje Von der Last Gottes. Tevens werd het bedoeld als een beslist protest tegen het staats- en partijmonopolie van georganiseerde sociale hulp. De private christelijke barmhartigheid, als uitdrukking van de voornaamste deugd van een christen, de echte, zuiver gerichte en zelfvergeten broederlijke liefde, blijft hare volle betekenis en rechtmatige plaats bewaren, zelfs in onze moderne etatistisch gebouwde maatschappij. Daarom mocht dit werk ook nu nog herdrukt worden. Al brengt de methode, een uiteenzetting in gespreksvorm, zekere langdradigheden en onduidelijkheden met zich mee, toch heeft de bekende schrijfster weer zeer nuttig werk geleverd. Het is wel niet zo mooi, als haar andere werkjes van deze aard, maar het blijft een vruchtbare lezing voor onze tijd, vooral het tweede deel, waar zij vooral spreekt over de geestelijke werken van barmhartigheid.
P. Fransen
Prof. Dr. C. Van GESTEL, O.P., De grote keure van de sociale orde, 'Rerum Novarum' historisch ingeleid en toegelicht. - 't Groeit, Antwerpen; Nelissen, Bilthoven, 1951, 208 pp., Fr. 60.
Nu de zestigste gedenkdag van de encycliek 'Rerum Novarum' over
| |
| |
heel de wereld werd gevierd, is deze nieuwe gecommenteerde uitgave des te meer welkom, daar zij niet alleen de tekst zelf geeft met een passend commentaar, maar tevens de vóórgeschiedenis van Rerum Novarum, en haar uitwerkingen tot op onze dagen langs Quadragesimo Anno, uitvoerig uiteengezet. De argumenten van R.N. betreffende het privaat bezit worden o.i. tamelijk oppervlakkig besproken, hetgeen misschien onvermijdelijk is in een commentaar, dat in een kort bestek de hele tekst van R.N. omvat. Voor studiekringen en sociale lessen is dit overigens een ideale inleiding; zij bevat wat elke intellectueel, ook die zich niet speciaal voor het sociaal probleem interesseert, hierover toch weten moét.
F. de Rademacker
Carl SONNENSCHEIN: Notizen aus den Weltstadtbetrachtungen. Herausgegeben von Maria Grote. - Verlag Josef Knecht, Frankfurt 1950. pp. 117.
Carl SONNENSCHEIN: Die frohe Botschaft heute. Erklärungen der Sontagsevangelien. Neu herausgegeben von Maria Grote. - Verlag Josef Knecht Frankfurt 1950. pp. 200.
Het is goed, dat de boeken van de markante zielzorger uit het voor-hitleriaanse Berlijn weer toegankelijk zijn. Want deze actieve en van een heilige onrust vervulde priester heeft een eigen stijl van moderne zielzorg geschapen die ook vandaag nog origineel en verrassend aandoet. Sonnenschein heeft zich in het midden van de ontkerstende massa van de grote steden geplaatst en met een echt sociaal begrip het evangelie verkondigd door het woord en door de christelijke daad. Sommige van de passage's in deze opnieuw uitgegeven schetsen zullen verouderd aandoen, als zij te sterk aan de tijdsomstandigheden gebonden zijn, het geheel blijft merkwaardig levendig, meeslepend en niet zelden vol geestige aperçu's.
K.J. Hahn
| |
Wijsbegeerte
Paul Arthur SCHILPP, The philosophy of Ernst Cassirer, (The Library of living Philosophers, vol. VI). Evanston (Illinois, U.S.A.), 1949, XVIII, 936 pp., Geb. d. 6.
Ernst Cassirer (Breslau 1874 - New York 1945) moet gerekend worden tot de werkelijk grote en rijkelijk productieve Duitse wijsgeren van de 1e helft van deze eeuw. Na eerst twee jaren college te hebben gelopen te Berlijn bij Simmel en Vaihinger, ging hij in 1896 beslist over naar de neokantiaanse school van Marburg en werd er spoedig de schitterendste leerling van Herman Cohen, onder wien hij promoveerde tot doctor in de wijsbegeerte met een merkwaardige studie over Leibniz. Terugkerend naar Berlijn begon hij er te werken aan zijn wereldberoemd geworden geschiedenis van het 'Erkenntnisproblem', waarvan de twee eerste delen, voltooid in 1904, resp. in 1906 en 1908 verschenen (een derde deel werd uitgegeven in 1933, het vierde was klaar in handschrift in 1941 en zal binnenkort in Engelse vertaling verschijnen in Amerika). Niettegenstaande zijn Joodse afstamming enerzijds en de heftige weerstand van de professoren Stumpf en Riehl anderzijds, bezorgde dit werk hem toch een plaats van 'Privatdozent' aan de universiteit van Berlijn. Met zijn studie over 'Substanzbegriff und Funktionsbegriff' in 1910, gaat zijn gedachte zich hoe langer hoe meer verruimen en zich langzamerhand wenden naar het thema en de beschouwing van de symbolische vormen, wat hem leiden zal tot de publikatie in 1923-29 van wat men terecht als zijn levenswerk heeft beschouwd: de drie delen van zijn Philosophie der symbolischen Formen. Al zijn latere werken zullen in een of andere vorm hiervan de voortzetting zijn. Ondertussen was hij na de eerste wereldoorlog tot gewoon hoogleraar bevorderd aan de nieuwe, ruimer denkende universiteit van Hamburg en hij werd hier zelfs in 1933 tot Rector gekozen. Toen in 1933 Hitler het kanselierschap in handen nam, trok hij zich vrijwillig in den vreemde terug: van 1933 tot 1935 hield hij lezingen te Oxford, vanaf 1935 doceerde hij aan de universiteit van Goeteborg in Zweden, waar
| |
| |
hem een professoraatszetel was toegekend; in 1941 werd hij door de Yale-universiteit in de Verenigde Staten uitgenodigd als uitwisselings-professor, maar zag zich door de oorlogsomstandigheden gedwongen in Amerika te blijven, ofschoon hij ondertussen de Zweedse nationaliteit had verkregen, en aanvaardde in 1944 een benoeming tot hoogleraar aan de universiteit van New York. - De in dit boekdeel verzamelde bijdragen van niet minder dan 23 medewerkers over de zeer rijke en veelvuldige aspecten van Cassirer's wijsbegeerte, waren vooreerst bedoeld om hem samen met zijn eigen repliek hierop nog tijdens zijn leven te worden aangeboden; vandaar hun opname in de collectie 'Library of living Philosophers'. Daar de plotselinge dood van Cassirer in 1945 dit eerste plan heeft verijdeld, werden naderhand diezelfde bijdragen, aangevuld met een biographie en verschillende korte hulde-adressen aan de afgestorvene, ongeveer in dezelfde vorm uitgegeven met als slot in plaats van de zelfrepliek een nog onuitgegeven artikel van Cassirer over 'Spirit and Life in contemporary Philosophy'. Het is niet mogelijk in deze recensie al was het maar een overzicht te geven van deze rijke studies; ondertussen mogen zij ten zeerste worden aanbevolen aan al wie nader contact wil nemen met de zo gevariëerde en diepgaande gedachte van deze grote wijsgeer, in het bijzonder met zijn philosophie der symbolische vormen, die hem, naar we menen, een hele stap hebben doen zetten voorbij Kant en het neokantianisme van de school van Marburg in de richting van de sensitivorationele kensynthese der scholastiek.
J. De Munter
Prof. Dr. Evert W. BETH, Wijsgerige ruimteleer (Philosophische Bibliotheek). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen; Dekker en van de Vegt, Nijmegen, 1950, 150 pp., ing. Fr. 70, geb. Fr. 95.
Zoals men wellicht weet, heeft Prof. E.W. Beth zijn 'Inleiding tot de wijsbegeerte der wiskunde', door de Philosophische Bibliotheek uitgegeven in 1940, zeer grondig verwerkt tot twee omvangrijke boekdelen: Wijsbegeerte der Wiskunde, verschenen in 1948 en Wijsgerige ruimteleer. Het laatste werk wordt hier besproken.
Het onderzoek van de axioma's, die als uitgangspunt dienen voor de traditionele meetkunde van Euklides, heeft tot de conclusie geleid, dat deze meetkunde geen aanspraak kan maken op een hogere waardering dan de twee soorten meetkunde, die door hun axioma's het parallellenpostulaat van Euklides loochenen. Deze waardering immers kan in deze bij uitstek deductieve wetenschap alleen afhangen van de volmaaktheid der axiomata. Welnu, men bewijst dat het axiomastelsel van Euklides niet meer consistentie - afwezigheid van contradictie - kan vertonen dan bv. de meetkunde van Lobatschewsky of die van Riemann; dit kan op verschillende wijzen worden aangetoond; schr. gebruikt hiervoor o.m. de interessante methode van Helmholtz en een methode die steunt op de groepenleer.
Een hoofdstuk wordt dan gewijd aan de Topologie, - een deel van de meetkunde, die men kan opbouwen vóór men het postulaat van Euklides of een overeenkomstige negatie als axioma invoert. - Hiermee eindigt schr. zijn wiskundige studie over de grondslagen der meetkunde. O.i. paste bij deze uiteenzetting ook een korte inleiding op de projectieve meetkunde.
De laatste hoofdstukken behandelen hetzelfde probleem der grondslagen meer vanuit natuurphilosophisch standpunt. Men kan zich immers de vraag stellen, of we, zelfs indien de meetkunden van Riemann en Lobatschewsky zuiver logisch gezien geen contradictie bevatten, toch niet de voorkeur moeten geven aan de meetkunde van Euklides, omdat we die ervaren. Het antwoord van Prof. Beth is o.i. zeer juist genuanceerd. Hij begint met zelf de vraag te stellen, of we de Euklidische ruimte wel ervaren. Men kan wel aannemen dat onze voorstelling een ruimte vormt met drie afmetingen; ze toont echter niet dat twee evenwijdige rechte lijnen elkaar nergens raken. De struktuur die verondersteld wordt door de physische wetten, blijkt evenmin een antwoord te geven op deze vraag. Men kan als interpretatie voor deze wetten twee mogelijkheden veronder- | |
| |
stellen: aannemen dat de weg gevolgd door een lichtstraal een rechte lijn volgt, en dan genoodzaakt worden de Euklidische meetkunde te vervangen door een andere; of vasthouden aan de Euklidische meetkunde en dan veronderstellen dat het licht zich niet rechtlijnig beweegt.
Het lijdt geen twijfel, dat de lezing van dit boek aan de niet vakman hoge eisen zal stellen'. Toch past het o.i. uitstekend in de Philosophische Bibliotheek en neemt het een eervolle plaats in deze reeds zo voortreffelijke collectie. Mocht een niet-mathematicus niet overal de redeneringen volgen van de eerste hoofdstukken, hij zal met nut (in de tweede helft van het boek) de conclusies lezen die men daaruit kan afleiden voor een philosophie van de ruimte.
M. De Tollenaere
Olaf PEDERSEN, Van Kierkegaard tot Sartre, ned. vert. van Johan Winkler. - Het Wereldvenster, Amsterdam, z.j., 167 pp., f 5,75.
Een heldere uiteenzetting van het existentialisme in zijn grote lijnen. Na een geschiedkundige inleiding behandelt de Deense schrijver het existentialisme in Duitsland en Frankrijk. Als samenvatting tracht hij een antwoord te geven op de vraag: Wat is existentialisme in het algemeen. Dit gebeurt - bij een Deen wel wat onvermoed - vanuit een thomistisch standpunt, in aansluiting bij R. Troisfontaines.
Als weergave van de hoofdidee schijnt ons dit boekje wel geslaagd, maar in het exposé van de afzonderlijke wijsbegeerten wordt de diepte toch opgeofferd aan de helderheid. Dit geldt reeds bij de woorden die gewijd worden aan Platoon en Aristoteles tot aan de bespreking der existentialisten zelf. O. Pedersen verzuimt zich geheel open te stellen voor de gedachtenwereld van de ander en doet zodoende aan diens waarheidselement tekort. Wie het met deze reserve leest, kan echter zijn voordeel doen met menige verhelderende gedachte.
J. Nota
Theodor HAECKER: Opuscula, - Kösel-Verlag, München, 1949, pp. 148.
Theodor HAECKER: Metaphysik des Fühlens. - Kösel-Verlag, München, 1950, pp. 97.
Uit de werken van de 1945 overleden katholieke philisoof Theodor Haecker publiceert de uitgeverij Kösel verschillende waardevolle teksten; naast reeds vroeger verschenen boeken zoals 'Vergil, Vater des Abendlandes' en 'Was ist der Mensch' etc. ook een reeks van minder goed bereikbare en minder bekende studiën. De 'Tag- und Nachtbücher' zijn posthuum verschenen stukken uit de dagboeken en religieuze redevoeringen van Soeren Kierkegaard en uit het werk van Kardinaal Newman.
In het boek 'Opuscula' vindt men de wijsgerige en letterkundige opstellen van Haecker verzameld, benevens de posthuum verschenen studie 'Der Bucker Kierkegaards', die enkele verrassende aspecten op de persoon en het karakter van Kierkegaard opent. Een diepzinnige beschouwing over de 'Versuchungen Christi' bewijst opnieuw, dat het katholicisme in Haecker een originele en heldere denker verloren heeft. Enkele letterkundige opstellen over satire, humor, kunst etc. besluiten deze bundel van essay's, die door de persoonlijke stijl van Haecker niet altijd gemakkelijk te lezen zijn, maar die de belangstelling zeer zeker verdienen.
Dit geldt ook voor de kleine nagelaten studie over de metaphysica van het gevoel. Hier wordt het voelen niet vanuit de psychologische analyse, maar vanuit het metaphysische denken beoordeeld. Het gevoel krijgt niet een onzelfstandige, afhankelijke en daardoor ondergeschikte rol toegewezen, maar het wordt als een kracht getoond, die naast denken en willen haar eigen plaats en haar eigen functie bezit. De levendige, gedeeltelijk in dialoog-vorm geschreven studie is een fragment, maar niettemin een even waardevolle als aangename lectuur.
K.J. Hahn
| |
Cultuurleven
John REWALD, Seurat (Collection des Maîtres). - Braun et Cie, Parijs, Van Vracem, Brussel, z.j., 14 pp. en 60 buitentekstplaten.
Het experiment van de jong gestorven Seurat blijft ongetwijfeld één van de boeiendste en aantrekkelijkste, niet alleen voor de wording van het
| |
| |
pointillisme, maar voor de hele evolutie van de XIX-eeuwse schilderkunst. Zijn kleurbehandeling, steunend op de wetenschappelijke experimenten van Chevreul, kon tot haar lichtende voornaamheid komen, omdat zij zich zelf wist aan te passen aan de strenge discipline van een tekening die mens en landschap tot een geordende, subtiele en harmonische geometrie wist te herleiden. Een korte inleiding, maar vooral talrijke reproducties veroorloven ons in dit kleine boek zijn kunst van naderbij te leren kennen. Ongetwijfeld komt Seurat nooit tot zijn recht tenzij in kleur, maar anderzijds biedt détailfotografie vaak de mogelijkheid penseelvoering en techniek van een schilder beter te 'ontdekken'.
A. Deblaere
Canticum Canticorum, Fac-simile-druk; Het blokboek Canticum Canticorum als godsdienstig kunstwerk door Dr M. MEERTENS, C.S.U.;... als graphisch kunstwerk door A.J.J. DELEN. - Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1949, 32 fac-simile-drukken, 20 en 12 pp.
De zeer interessante gravuren der blokboeken, die voor de geschiedenis van onze kunst en iconografie van groot belang zijn, blijven over 't algemeen zo goed als onbekend bij gebrek aan nieuwe uitgaven. Deze voorlopers van de beeldroman, doch op een onvergelijkelijk hoger artistiek peil en met stichtende bedoeling uitgevoerd, worden wel naar waarde geschat door bibliofielen en specialisten in de houtsnijkunst; voor het volk echter is hun zo rijke, gemakkelijk te begrijpen en te genieten kunst geen artistiek erfgoed meer. Misschien zal deze voortreffelijke uitgave, met haar verzorgde, warme facsimile-drukken, één van deze blokboeken, - waarin de figuratieve uitdrukking van het mystisch begrepen Hooglied de kunstenaar voor een even gewaagde, delikate, als tenslotte fijn geslaagde onderneming stelde -, uit onze laat middeleeuwse gravuurkunst weer beter leren kennen. Dr M. Meertens. wier bevoegdheid voor de commentaar op de inhoud men zeker op prijs zal stellen, interpreteert het boek van uit de ascetische en geestelijke sfeer waarin het ontstaan is, terwijl A.J.J. Deelen een beknopte beschrijving er van geeft als kunstwerk.
A. Deblaere
Ludwig GOLDSCHEIDER, El Greco. Second Edition. - Phaidon Press Ltd., Londen, 1949, 24 pp., 210 photogravures en 10 gekleurde buitentekstplaten, geb. f 30.-.
Met deze nieuwe, nog verrijkte en verbeterde publicatie van het prachtboek over El Greco blijven de Phaidon-uitgaven hun faam getrouw, en bewijzen aan de verspreiding van kunst en cultuur een uitstekende dienst. Dat het hun mogelijk is een zo omvangrijk en verzorgd werk tegen een zo matige prijs op de markt te brengen, mag wel van hun technische outillage afhangen, wij mogen er niet minder dankbaar voor zijn. Een wit-zwart afdruk naar foto zal nooit het origineel vervangen, maar hij heeft tenminste niet het bedriegelijke van nagenoeg alle commerciële kleurreproducties (het zijn niet de enkele kleurplaten uit dit boek die het zijn waarde geven); doch enkele van Greco's voornaamste werken zijn verspreid in moeilijk te bereiken musea, terwijl zijn meesterwerken die in Spanje bleven, vaak op zo'n onmogelijke en slecht belichte plaatsen hangen, dat voor niet bevoorrechten de studie er van hopeloos bemoeilijkt wordt. Daarom is dit boek met zijn talrijke, gedétailleerde opnamen, die zelfs de techniek van de meester reveleren, een kostbaar instrument voor beschouwing en vergelijking.
Hebben de tijdgenoten van de voorname doch armelijke schilder van Toledo, en ook de eeuwen daarna, hem niet naar waarde geschat, onze generatie voelt zich bijzonder aangetrokken tot het werk van deze eenzame grote, waaraan zijn steeds bewaard byzantijns mystiek ideaal, de bij de Venetianen geleerde technische vaardigheid en lichtende stijl, en de ascetische hartstochtelijkheid van zijn geadopteerde vaderland, een gans eigen cachet geven. Om zijn sterke geestelijke waarden, om zijn gebreken zelfs en vrij omspringen met zekere naturalistische normen, is hij meer de schilder van onze tijd dan bv. een paradijselijke Raffael.
Dit boek, dat zijn werken zorgvuldig en met liefde ontleedt en alle ele- | |
| |
menten er van laat waarderen, moge voor ons een bron zijn van onuitputtelijke beschouwing en verrijking.
A. Deblaere
Dr August CORBET, Pieter Coecke van Aelst (Maerlant-bibliotheek, XXI). - De Sikkel, Antwerpen, De Haan, Utrecht, 1950, 96 pp., 56 illustr., ing. 95 Fr., geb. 120 Fr., reeksprijs 85 en 110 Fr.
Het strekt onze Nederlandse kunstgeschiedenis niet tot eer, en nog minder ons prestige tegenover het buitenland, dat onze voor eenieder bereikbare kunstliteratuur zo lang van een degelijke monografie over Pieter Coecke van Aelst verstoken bleef. Deze studie komt dan ook een werkelijke leemte aanvullen. Pieter Coecke is wel geen van die scheppende genieën, die de beschaafde wereld in bewondering doen opzien naar 'het mirakel der Vlaamse kunst', doch zijn invloed is van beslissende betekenis geweest voor de evolutie van deze kunst. Hij heeft duidelijk het karakter helpen bepalen van onze Vlaamse renaissance en de richting die zij zou opgaan om uit te monden in de Rubensiaanse barok. Groot humanist en grand-seigneur, is zijn invloed ontzaglijk geweest, meer nog als bevruchter van geesten bij zijn jongere kunstenaars-tijdgenoten en bij het maecenaat, dan als persoonlijk scheppend artist. Dit aspect van zijn activiteit wordt hier wel enigszins in de schaduw gelaten. De studie van Dr Corbet is helder, overzichtelijk, en de vrucht van degelijke voorarbeid. Toch zouden wij ze niet definitief durven noemen; de beperking van de interessante, maar meer vulgariserende reeks waarin ze verscheen, liet overigens geen 'erschöpfende' behandeling toe. Zo moest de Schr. eerder in een vlug tempo de veelzijdige activiteit van zijn kunstenaar doorlopen, om slechts bij enkele aspecten ervan, - naar het ons wil voorkomen niet altijd in proportie met hun belangrijkheid -, even stil te staan. Maar, zoals ze is, betekent ze een goede aanwinst voor onze kunstbibliotheek.
A. Deblaere
Ludwig GOLDSCHEIDER, Ghiberti. - Phaidon Press Ltd., Londen, 1949, 26 pp., 45 fig., 100 reproducties, geb. f 25.-.
Terwijl thans voor de werkelijke aanvang van de renaissance der Italiaanse kunst te Florence zo uiteenlopende data worden voorgesteld als Giotto en de bouw van het Ospedale degli Innocenti door Brunelleschi, verliest de prijskamp van 1403 voor de bronzen deuren van het Baptisterium van zijn symbolische waarde als markante datum voor de blijde intocht dezer renaissance. De prijskamp werd gewonnen door Ghiberti, doch Ghiberti zelf heeft geen al te goede faam bij een aantal moderne critici en kunsthistorici. De tijdsmode schijnt te verlangen dat men hem oppervlakkig vindt, en, met alle bewondering voor zijn vakmanschap, te zeer belust op uiterlijke sierlijkheid, te zeer eclectisch uit niet tot éénheid gegroeide gotische reminicenties en nieuwe klassieke inspiraties, om hem een sterke persoonlijkheid toe te kennen. Al schreef hij ook Commentari zoals ieder echt renaissancist, de problemen der renaissance kon hij niet logisch doordenken en tot eenheid van conceptie verwerken zoals een Brunelleschi, een Donatello of een Alberti: zijn grote bewondering voor het trecento toont op roerende wijze zijn begrip voor de meesters die hem voorafgingen, maar ook zijn gebrek aan begrip voor het wezen van de vernieuwing.
De inleider op dit prachtige boek bekommert er zich weinig om, of Ghiberti op het ogenblik al dan niet de grote gunst geniet. Objectief beschrijft hij deze buitengewone scheppingen, ontleedt de formele kwaliteiten ervan die ons helpen ze te leren zien en begrijpen, verwijst naar ondergane invloeden, antieke zowel als gotische en sluteriaanse realistische, die door Ghiberti verwerkt in de eenheid van zijn creatie, aan zijn kunst een heel eigen karakter geven, en tenslotte laat hij de kunstenaar zelf aan het woord in zijn, goed geannoteerde, autobiografie. In plaats van verder te discuteren over de absolute of relatieve waarde van Ghiberti's werk in vergelijking met dat van zijn tijdgenoten, laat hij dit werk zelf spreken. En hierbij kan de lof voor deze uitgave moeilijk overdreven zijn: het is een openbaring. De fotografie laat Ghiberti's werk herleven in al zijn sierlijkheid en kracht. De camera kan deze plastiek benaderen, be- | |
| |
schrijven en ontleden, zoals het menselijk oog het niet kan, zelfs niet bij herhaalde bezoeken aan Or San Michele, het Baptisterium of de Duomo. De foto is hier geen ersatz voor de werkelijkheid, zij is een dankbare hulp en verrijking. De reproducties zijn prachtig en zacht uitgevoerd, met een uiterste gevoeligheid voor alle lichtschakeringen en reliëfs.
A. Deblaere
John POPE-HENNESY, La peinture siennoise du Quattrocento. Traduit de l'anglais par Edith Combe. - Phaidon Press Ltd., Londen, 1947, 33pp. geïllustreerd, 100 reproducties.
Het Siënnesse trecento met de figuren van Duccio, Simone Martini en de Lorenzetti's, geniet thans meer de gunst van het kunstlievend publiek dan het meer gecompliceerde, moeilijker te karakteriseren quattrocento. Maar brengt deze laatste eeuw minder uitgesproken 'Siënnese' meesters voort, geeft zij ons minder het visioen van retabels, waar in goud en heldere kleuren de strenge voornaamheid van Byzantijnse reminiscenties zich verenigt met de gotische gratie, zij stelt ons ongetwijfeld voor boeiender problemen en interessante resultaten. De verworvenheden van de Florentijnse en Umbrische scholen laten zich thans gelden naast de inheemse traditie in het werk van de rijk-verhalende Gentile da Fabriano, de dramatischer wordende Giovanni di Paolo, de lyrische Sassetta, en in dat van de reeds sterker door Florence beïnvloedde Domenico di Bartolo, Vechietta en Fr. di Giorgio Martini, om tot een verfijnde, laat-siënnese afgeslotenheid te komen bij een Matteo di Giovanni.
De fotografie, vooral de détailopname, die particuliere trekken, achtergronden, houdingen uit een schilderij isoleert, stelt ons hier vaak voor verrassende openbaringen. Zekere 'abstracte' landschappen bv. door hun constructie en kleur (de irreële kleur die de foto helaas niet rechtstreeks kan weergeven) doen verrassend modern, om niet te zeggen surrealistisch aan, en laten ons in deze schilderijen veel zien wat we nauwelijks vermoedden, een suggestieve, ideologisch verantwoorde functie van elk element in deze zo natuurlijkvroom aandoende en sierlijk verhalende taferelen.
Dit boek is een kostbare bron van dokumentatie voor al wie deze voorname school uit de Italiaanse kunst wil leren kennen.
A. Deblaere
Paul FIERENS, Peinture flamande des origines à 1550; de 1550 à 1800 (Collection des Maîtres). - Braun et Cie, Parijs, Van Vracem, Brussel, z.j., 14 pp. en 60 buitentekstplaten (ieder deel).
Zijn deze onopvallende boekjes met hun bondige, overzichtelijke inleiding en hun talrijke, representatieve reproducties van de meesterwerken uit de Vlaamse schilderschool een handig vade-mecum voor al wie onze eigen kunst wil leren kennen, en een nuttige aanwinst voor de bibliotheek van wie zich de weelde der grotere volumineuzer uitgaven niet mag veroorloven, toch wensen wij hen op de eerste plaats een ruime verspreiding in het buitenland toe. Deze reeks van Braun vindt immers vooral in het buitenland een grote aftrek, en voldoet in heel wat landen aan de vraag naar gemakkelijk te bereiken, korte en handige monografieën over kunst. En, vindt men bijna overal een grote bewondering voor de Vlaamse schilderkunst en de bekendheid met menig onzer meesterwerken, aan velen ontbreekt het inzicht in de evolutie dezer kunst, door gebrek aan goede, goedkope maar overvloedig geïllustreerde, en terzelfdertijd bevoegde, vulgarisatiewerkjes er over: deze leemte wordt door de twee delen uit de 'Collection des Maîtres' uitstekend aangevuld.
A. Deblaere
Anthony BERTRAM, The World's Masters. New Series: Hieronymus Bosch - Pieter Bruegel the Elder - El Greco - Piero della Francesca - Grunewald. - The Studio Publications, Londen-New York, 1949-'50, 16 pp. en 48 buitentekstplaten (ieder deel), 3 /- (ieder).
Buitengewoon nuttige en bruikbare boekjes; met hun goed gekozen en talrijke illustraties, en hun vlot geschreven maar wel doordachte kunsthistorische inleidingen, verdienen ze
| |
| |
een ruime verspreiding. Het strenge en evenwichtige oeuvre van Piero della Fracesca leent zich het best voor een dergelijke uitgave, helder en begrijpelijk als het is naar vorm en inhoud. De andere meesters echter, Bosch, Grunewald, Bruegel en Greco, stellen de kunsthistoricus voor een heel wat moeilijkere opgave: zelfs een formele ontleding van hun werk is onmogelijk zonder tot de spirituele betekenis er van door te dringen. Hun werk behoort nog steeds tot de meest mysterieuze, raadselachtige, en fascinerende scheppingen, die de Europese cultuur heeft voortgebracht. De betekenis er van, en dus onvermijdelijk ook het artistieke begrip, worden nog steeds omstreden, zodat de Schr. voor een niet te onderschatten moeilijkheid stond, toen hij deze werken met een korte inleiding moest uitleggen. Onze indruk is, dat hij een eenvoudige, bescheidene en voortreffelijke inleiding gaf op Greco, een goede ook, maar met een zeker gemis aan diepte voor Grunewald, terwijl wij hem niet altijd zonder aarzelen zouden durven volgen in zijn interpretatie van Bruegel en Bosch.
A. Deblaere
| |
Literatuur
Dr. Luc INDESTEGE, Middelnederlandse geestelijke gedichten, liederen, rijmspreuken en exempelen (Overdruk uit de Versl. en Meded. der K. Vl. Ak. voor Taalen Letterkunde). - N.V. Standaard-Boekhandel, Antwerpen, 1951, 110 pp., 4 afbeeldingen, Fr. 70.
De titel gaat nog verder: Uitgegeven naar een pas ontdekt handschrift van het einde der XVe eeuw, afkomstig uit het Windesheimer-klooster 'Ter Noot Gods' te Tongeren.
Het ms. telt 250 folio's waarvan er 210 met Latijnse gebeden, liederen, enz....... beschreven zijn, en 40 met Nederlandse teksten. Het Nederlands gedeelte wordt hier integraal uitgegeven. Er komen een paar minder bekende stukken in voor, we treffen er enkele belangrijke varianten in aan, En ten slotte vernemen we iets meer over de oudheid van sommige geestelijke liederen. Keurige uitgave.
J. Noë
'Triple Alliantie'; een bundel verzen van Harriet LAUREY, Lou VLEUGELHOF en Frans BABYLON - Uitgeverij 'Helmond' te Helmond, - Juni 1951, 63 pp.
De culturele impasse waarin de jonge Nederlandse dichters momenteel verkeren, heeft o.a. tot gevolg gehad, dat de uitgave van verschillende dichtbundel-reeksen werd stopgezet. (b.v. de bekende Zwaantjesreeks). De naam 'Ultimatum', een reeks, waarmee de Uitgeverij 'De Bezige Bij' wil gaan experimenteren, zegt ons maar al te duidelijk dat de toestand inderdaad hoogst ernstig genoemd mag worden.
Dat de Uitgeverij 'Helmond' de bundel 'Triple Alliantie', goed verzorgd en in een handig formaat het licht liet zien, valt daarom toe te juichen.
Het was een goed idee van deze drie jonge, zuidelijke talenten, om hun geestesproducten in deze vorm aan te bieden; Harriet Laurey publiceert hierin, evenals Lou Vleugelhof en Frans Babylon 15 gedichten, zodat het werkje dus eigenlijk drie aparte bundels bevat, die representatief genoemd mogen worden voor elk der auteurs. Verschillende van deze gedichten werden tevoren reeds geplaatst in diverse afleveringen van het Maandschrift Voor De Katholieke Jongeren 'Nieuwe Stemmen', waaraan deze dichters verbonden zijn.
Uit Triple Alliantie blijkt overigens, dat deze jonge mensen nog geen 'grote' dichters zijn. Toegegeven dat in hun werk een wil tot regeneratie te constateren valt, spreken zij zich nog niet geheel uit. Soms is er een gemis aan dichterlijke vaardigheid en persoonlijkheidselementen.
Mijns inziens zijn de barok-achtige verzen van Lou Vleugelhof het best. Poëmen als 'Verdeeld', 'Sonnet' en 'Ballade van een stem in de woestijn' getuigen van een poëtisch kunnen. Ook Harriet Laurey (vanwege 'Crisanthen') en Frans Babylon (vanwege 'Ballade in tenebris') blijken een niet te onderschatten talent te bezitten.
Ook met 'Triple Alliantie' hebben
| |
| |
deze dichters hun beloften niet vervuld; deze bundel doet ons echter hoopvol uitzien naar de toekomst.
Inplaats van een overzichtelijke inhoudsopgave, geeft deze bundel aan het slot enige bio- en bibliografische gegevens, waarbij die van Frans Babylon mij nogal sterk overdreven voorkomen.
Alles bij elkaar een verzameling gedichten, die gunstig afsteekt bij de meeste bundeltjes van tegenwoordig.
Pierre J.G.F. Bogaerts
Friedrich HOLDERLIN, Hyperion, of de eremiet in Griekenland. 1797-1799, vertaald door G.L. Dykman (Klassieke Galerij nr 53). - De Nederlandse Boekhandel, Antwerpen, 1949, 179 pp., ing. 40 Fr.
Is het mogelijk het proza van de Hyperion te vertalen? Dykman antwoordt door ons een werkelijk fijne vertaling aan te bieden, vrucht voorzeker van lang en geduldig werk en in-leven, en getuigenis van een grote taalbeheersing. Natuurlijk zal ons nuchtere Nederlands nooit de innige en met lichtend heimwee geladen toon van 't oorspronkelijke kunnen evenaren, tenzij misschien in de bewerking van een even geniaal dichter als Hölderlin zelf. Intussen is het goed dat wij een degelijke vertaling van dit meesterwerk in eigen taal bezitten, zodat de kennismaking er mee niet voorbehouden blijft aan hen alleen die het Duits voldoende machtig zijn.
A. Deblaere
DANTE Alighieri, Die göttliche Komödie. Durchblick und Auswahl von August VEZIN. - Verlag Herder, Freiburg i.Br., 1950, 390 pp., geb. DM. 7.50.
Ook de meest overtuigde tegenstander van vertalingen geeft zich voor deze gewonnen. Ze is zeer goed en betrouwbaar - men kan er bijna woord voor woord het Italiaans in volgen - en geeft ook de oorspronkelijke versvorm weer met de subtiel berijmde terzinen. Bij al die nauwgezetheid gaat nochtans het mysterie der dichterlijke zegging niet te loor:
'So ging's, als erster er und ich als zweiter,
Aus Nacht zum Licht empor - bis uns von ferne
Ein runder Fleck, der Himmel, schien und heiter
Beim Austritt neu sein Schmuck uns glomm: die Sterne'.
Niet het gehele gedicht werd vertaald: passages, te zeer aan voorbije omstandigheden gebonden, worden in proza samengevat zodat men de onmisbare 'Durchblick' krijgt. Er komen zo goed als geen voetnota's voor; dat zou de mooie bladspiegel maar schaden. De nodige historische, theologische, architectonisch-poëtische toelichting worden gegeven in de inleiding op elke zang. Bovendien schetst een algemene inleiding Dante's geest, zijn biographie, zijn gehele werk. Het geheel is zo geslaagd dat men gaarne met de uitgever instemt: dit is de vrucht van een levenslange vertrouwdheid met de 'divino Poeta'.
R. Leijs
Erich PRZYWARA, Hölderlin-Verlag Glock und Lutz, Nürnberg 1949, 180 pp.
Wie de geschriften van Przywara kent, zal niet verwonderd zijn over de zeer eigenaardige en soms bizarre wijze van argumentatie en terminologie, waarmede hier de toch al zeer moeilijke stof bewerkt wordt. Dat Przywara met de hem eigen oorspronkelijkheid soms verrassende perspectieven opent in de interpretatie van de poezie van Hölderlin, vooral waar het de christelijke invloed en de christelijke symboliek betreft, kan niet ontkend worden, maar vaak kan men het gevoel niet van zich afzetten, dat de speculatieve combinaties wel wat ver worden gedreven, zodat men hem niet in alle opzichten zou willen volgen, ook wanneer hij de band van Hölderlin met het christendom aantoont. Niet anders kunnen wij oordelen over de romantiserende interpretatie van Hölderlin's nationale hymnen en zijn gedachten over 't Avondland en Azië. Hier had men een meer zelfstandig en evenwichtig oordeel verwacht. Dit in sommige delen interessante boek van Przywara overtreft echter niet wat b.v. jaren terug Romano Guardini over Hölderlin geschreven heeft.
K.J. Hahn
| |
| |
Wilhelm KAHLE, Geschichte der deutschen Dichtung. - Verlag Regensberg, Münster, 1949, pp. 563, DM 9,80.
Deze samenvatting van de gehele Duitse literatuurgeschiedenis vanaf de vroege germaanse tijd tot in onze dagen mag daarom met dankbaarheid opgenomen worden, omdat de Duitse literatuurbeschrijving in de laatste decennia vaak fundamentele verschuivingen van standpunt en perspectief gekend heeft.
Kahle trachtte een onbevooroordeeld beeld van de stromingen en de afzonderlijke figuren te geven, waarbij hij minder op biographische détails dan op de geestelijke en literaire waarde van het werk de aandacht vestigde. Daarbij komt, dat Kahle open staat voor de waarde van de religieuze, de christelijke letterkunde en van de christelijke gedachten in de literatuur. Men vindt dus in deze literatuurgeschiedenis een zowel wetenschappelijk betrouwbare als veilige gids door de eeuwen van de Duitse letterkunde, door een essentieel gedeelte van het Duitse geestesleven. Het zal daarbij iedere lezer met voldoening vervullen dat de schrijver, door concentratie op de werkelijk belangrijke aspecten van dichtkunst en dichters, in staat is, een scherpe karakteristiek van de dichters en van de literaire stromingen te geven. Hoewel deze literatuurgeschiedenis slechts in één deel is samengevat, biedt zij veel meer dan een droge en summiere informatie. Door de heldere en bezonnen taal ontwerpt dit boek een levendig beeld van de loop van de geschiedenis der Duitse letterkunde.
K.J. Hahn
Rainer Maria RILKE, Lettres Française à Merline. 1919-1922 - Paris, Editions du Seuil. 1950, 189 p.p
Na de oorlog werden enkele verzamelingen van brieven, die Rilke aan min of meer onbetekenende, soms zeer sentimentele dames geschreven had, door de ontvangsters, die nu geen verzet van de dichter te vrezen hadden, voor de druk gereed gemaakt en uitgegeven. Dat men deze fragmenten uit Rilke's uitgebreide correspondentie soms met een opvallend gebrek aan geestelijk fatsoen nog met eigen inleidingen, brieven en zelfs gedichten decoreerde, maakte het in bepaalde gevallen onmogelijk, de tekst van Rilke ongestoord in zich op te nemen. Een uitzondering vormen deze brieven in de Franse taal, geschreven aan een onbekende vriendin, over wier persoonlijkheid intussen reeds enkele overigens niet erg interessante détails gevonden werden. Om twee redenen zijn deze brieven belangrijk: ten eerste stammen zij uit de tijd, die aan de 'Duineser Eligien' vooraf gaat, ten tweede zijn zij in het Frans geschreven. Naast de bundel Franse gedichten, die van Rilkes hand bestaan, hebben wij nu een document van zijn Frans proza. Terwijl volgens Franse oordelen de poëzie van Rilke als 'gast' in de Franse taal kan worden aanvaard, schijnt zijn proza veel rijker, vrijer en zelfstandiger gebruikt te zijn, zodat wij hier een nieuw bewijs bezitten van Rilke's groot meesterschap in de taal. Vele gedachten uit de Duitse brieven uit Muzot vinden we hier in een ander kleed terug en zij verrijken door de verschillende nuancering en accenten onze kennis van Rilke's denken tijdens de belangrijkste periode van zijn leven.
K.J. Hahn
Johanna SCHOMERUS-WAGNER, Deutsche katholische Dichter der Gegenwart. - Verlag Glock und Lutz, Nürnberg 1950, 197 pp.
Niet minder dan vijfenzestig Duitse schrijvers en dichters worden telkens op ongeveer twee bladzijden in alphabetische volgorde summier gekenschetst. Achter iedere beschrijving van een dichter volgt een opgave van zijn werken en een kleine bibliographie van de literatuur over hem. In een korte inleiding wordt het geheel kort toegelicht, waarbij verantwoording afgelegd wordt over de ruime interpretatie van de term 'katholieke dichter'. In dit handboekje vinden namelijk schrijvers een plaats als Carossa, Weinheber e.a., waarvan men de katholieke oorsprong niet kan ontkennen, die echter niet als dichters uit het geloof of door het geloof te beschouwen zijn. Met een zeker recht heeft men Franz Werfel opgenomen, die door zijn boek over Bernadette uitdrukking gaf van een religieus
| |
| |
denken, dat hem tot dicht aan de drempel van de Kerk bracht. De karakteristiek van de afzonderlijke schrijvers is zorgvuldig en verantwoord, gereserveerd in de waardebepaling, maar wegens de beperkte ruimte soms te algemeen in de formulering. Als eerste en vlugge informatie kan het boek echter zeker goede diensten bewijzen.
K.J. Hahn
Herbert FELTON en John HARVEY, The English Cathedrals. - B.T. Batsford, Londen, 1950, XII-100 pp., 175 foto's geb. sh. 8.
De Engelse kunst, en speciaal nog de architectuur, is voor het vasteland zeer lang een grote onbekende geweest, of op zijn minst een zonder opzet, maar toch in feite, verwaarloosd familielid. Men had wel een vaag idee van het lange, rijzige type der Engelse kathedraal, doch verder was men tevreden met de wetenschap, dat noch in de Romaanse, noch in de Gotische tijd, Engeland het tot beslissende constructieve vernieuwingen had gebracht, dat het zich eerder beperkt had tot de stilisatie van op het vasteland gevonden bouwformules. Na deze tweede wereldoorlog is Engeland eindelijk een land van toerisme op grote schaal geworden, en velen staan verbaasd over de originaliteit, de grootsheid, de onvermoede rijkdom en variëteit van zijn architectuur. Niet alleen aan de toeristen van het Britse Festival echter dient het boek van Felton en Harvey te worden aanbevolen. Allen die geen bedenkelijke leemte willen laten in hun overzicht van de middeleeuwse kunst, zullen in dit boek de ideale aanvulling vinden voor hun kennis. Het is niet zo gespecialiseerd, dat het een technische vorming of kunsthistorische onderlegdheid vergt, maar ook niet zo vulgariserend dat het slechts een charmant toeristenalbum wordt. Zonder zich in détails of bijzondere twistvragen te verdiepen is het van een degelijke wetenschappelijkheid, helder en vlot leesbaar, - de Engelse geleerden bezitten nu eenmaal zoals geen andere de gave der wetenschappelijke vulgarisatie -, systematisch, maar zo dat het een synthetisch overzicht geeft. De illustratie is goed, representatief, en overvloedig.
A. Deblaere
| |
Geschiedenis
J.C. van der LOOS, Vaderlandse Kerkgeschiedenis, Dl. IV - N.V. Parnassus, Amsterdam, 1951, 492 pp.
Ook dit vierde deel der Kerkgeschiedenis van de overleden Pastoor J.C. van der Loos bevat een aanzienlijk aantal opstellen. Zij hebben betrekking op het tweede gedeelte der 18de eeuw en de eerste tien jaren der 19de. Pastoor van der Loos is hier weer de gemoedelijke verteller die aan de hand van acten, bescheiden en rapporten ons veel wetenswaardigheden uit de geschiedenis der Nederlandse kerk weet mee te delen. Het merendeel der opstellen is gewijd aan de regering van Koning Lodewijk Napoleon, aan diens persoon en aan verschillende figuren, die met hem in relatie stonden of kwamen. Andere artikelen betreffen de pastoor-patriot Michaël Witbols, de Vicaris Generaal van het Haarlems Kapittel Joannes Stafford en de Vice-superior der Hollandse Missie Luigi Ciamberlani. Twee artikelen handelen over de cadaver-gehoorzaamheid der Jezuiëten en de Paccanaristen, terwijl twee andere op de opruiming en de laatste resten der schuilkerken betrekking hebben. Een vijftigtal bladzijden is ten slotte gewijd aan de eed van 9 Maart 1795, die van alle ambtenaren, waaronder ook de priesters vielen, op de omschreven rechten van de burger en den mens gevorderd werd. Slechts een paar opmerkingen.
Om de 'Dames du Sacré Coeur', wier Congregatie gesticht werd door de H. Sophie Barat, vrouwelijke Jezuiëten te noemen, lijkt wel een beetje gewaagd.
Ook schreef Sint Ignatius geen regel. Beter is te spreken van Constitutie. En misschien nog juister is de naam Instituut. Of met de benaming Compania het militaire karakter der Societeit van Jezus zou zijn aangeduid, is te betwijfelen daar uit de bronnen schijnt te blijken, dat het woord Compania in de 16e eeuw in Italie gebruikt werd om een broeder- | |
| |
schap, een kloostercongregatie, of zelfs een vriendenkring aan te duiden. In deze zin werd de benaming volgens Dr. M. Dierickx S.J. ook door Ignatius en zijn gezellen aanvaard. (De Jezuiëten bladz. 67). Hierbij laten wij het. Een spoedig verschijnen van het 5de en waarschijnlijk laatste deel dezer kerkgeschiedenis kunnen wij tegemoet zien.
C.H. Lambermond
Dr. Gaston, CASTELLA, De Geschiedenis van de Pausen, vertaald door P. van Veen - Romen & Zonen, Roermond, Maaseik, 1950, afl. 6.
Deze afl. behandelt de pausen van af Pius II tot Adrianus VI. De uiteenzettingen worden meermalen verstrekt door citaten van bekende historici en zijn objectief gehouden, ook waar mistoestanden besproken moeten worden. Er is gevraagd, of de vertaling uit het Frans of uit het Duits is. Vermoedelijk uit het Duits, want het woord 'Heiland' komt in alle afleveringen voor, ofschoon 'Verlosser' ons beter ligt. Voor 'sentimentele' (p. 180) kan men liever 'gevoelsmensen' zeggen. Sixtus V (blz. 190) moet Sixtus IV zijn. Karel V (blz. 191) is niet de zoon van Keizer Maximiliaan, maar diens kleinzoon.
Drukfouten zijn: (blz. 183) '1417' voor 1471 en (blz. 187) 'de' berouw voor 'het'.
K.J.D.
Prof. Dr. G. CASTELLA, Geschiedenis van de Pausen, vert. d.P. van Veen - J.J. Romen en Zonen, Roermond, Maaseik, 1951, Per afl. fl. 2,75, afl. 7.
Deze aflevering omvat het grootste deel van de zg. Contra-Reformatie, die in haar hoofdtrekken uitnemend wordt uiteengezet. Het wil ons voorkomen, dat de vertaler in zijn eerste ijver verslapt is. Daargelaten, dat hij over 'Moritz', 'Fribourg', de hertog van 'Alba', tegen het Nederlands gebruik in schrijft, laat hij tot op driemaal toe op dezelfde bladzijde Pius IV optreden, waar hij Pius V bedoelt. Hetzelfde overkomt Paulus III, die (blz. 220) de Tweede wordt genoemd. Afwisselend schrijft hij: Crépy en Crespy. Stoutmoedig (blz. 210) is een slechte vertaling van 'ténéraire'. Overmoedig benadert de bedoeling dichter. De vertaler behoeft het niet eens te zijn met de bewering van de oorspronkelijke schrijver, dat reeds onder Clemens VII het in Nederland tot een breuk kwam in de kerkelijke eenheid en evenmin met diens uitspraak, dat H.P. Canisius een 'duitse' Jezuiet was. Een voetnoot had opheldering kunnen geven. Het aanvangswoord van de bul van Paulus III is: 'Regimini' en niet Regiminis. Waakzaamheid blijve de vertaler of de corrector aanbevolen!
K.J.D.
CULTUURGESCHIEDENIS VAN HET CHRISTENDOM, Verval en Herleving. 4e deel, Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1951, 422 pp. f 21,50.
Dit vierde deel der Cultuurgeschiedenis van het christendom onder redactie van een zevental Protestantse en Katholieke Professoren behandelt ongeveer de laatste drie eeuwen. Men vindt in het rijk geillustreerde en grootscheeps opgezette werk ook nu weer een aantal uitstekende of zeer kostbare verhandelingen over beeldende kunst en muziek, over verval en verzwakking in de achttiende eeuw, over verweer en herstel, over missie en zending. 't Geheel wil echter weer niet tot een eenheid worden, zodat ook dit deel meer een verzameling beschouwingen is dan een wezenlijke cultuurgeschiedenis. Katholicisme en Protestantisme zijn in deze eeuwen zo ver uiteen gegroeid, dat het nauwelijks mogelijk is beide grootheden in één cultuurgeschiedenis bijeen te brengen. Wat nog een zekere eenheid biedt, is de gezamelijke strijd tegen het ongeloof, de Aufklärung. In het Katholicisme bloeit in deze tijd de laatste grote stijl op, de Barok, die in het Protestantisme weinig sporen naliet. De grote stijl- en kunstfiguur van het Protestantisme is J.S. Bach. De laatste twee eeuwen is het Christendom trouwens zo zeer in het defensief gedrongen, dat zijn cultuurinvloed over de gehele linie verzwakt is. Door zijn opzet en de veelheid zijner auteurs is dit overigens zeer lezenswaardige werk meer een boek geworden over de cultuurgeschiedenis van het Christendom dan datgene wat zijn titel aanduidt.
J.v.H.
| |
| |
Alexander RUESTOW, Ortsbestimmung der Gegenwart. Band 1: Ursprung der Herrschaft. - E. Rentsch-Verlag, Erlenbach-Zürich, 1950, 360 pp., ing. Zw. Fr. 15, geb. Zw. Fr. 18.
De auteur is aan de universiteit van Heidelberg de socioloog Alfred Weber opgevolgd, wiens werk Kulturgeschichte als Kultursoziologie wij hier onlangs bespraken. De schrijver neemt zich voor de uiterst actuele vragen te beantwoorden: 'An welchem weltgeschichtlichen Ort befinden wir uns denn eigentlich? Was können und sollen wir tun im Entscheidungkampf zwischen totalitärer Tyrannis und demokratischer Freiheit?' Het werk zal drie delen omvatten: 'Ursprung der Herrschaft', 'Weg der Freiheit' en 'Herrschaft oder Freiheit', waarvan enkel het eerste verschenen is.
Oorspronkelijk hebben heerszuchtige nomaden sommige boerenvolkeren overspoeld en aldus de 'Hochkulturen' doen ontstaan. Tengevolge van deze gewelddadige onderwerping vindt men in elke kuituur de heerszucht der overwinnaars tegenover de onvrijheid of slavernij der onderdrukten. Dit gaat de auteur dan na in tal van factoren: sociale structuur, gezelschapsleven, priesterschap, imperialisme, enz. Anderzijds streeft elk volk van nature naar gezelschap, gelijkheid, democratie, rechtsstaat. Deze twee tendenzen staan in voortdurende spanning tot elkaar en doen nu eens de tirannie dan weer de democratische vrijheid overheersen.
Het onderwerp van het boek is zeker interessant en af en toe biedt de auteur verrijkende ideeën. Talrijke, vaak lange en belangwekkende citaten zijn in de tekst aangehaald, zodat het werk niet tot een harmonisch geheel vergroeid is, en nog wat onrijp lijkt. De auteur voelt zich 'von jeder konfessioneller Bindung frei' (p. 28) maar het leggen van een verband tussen theologie en heerschappij, tussen monarchie en monotheïsme, even als zijn meningen over openbaring, missiegedachte, enz. tonen aan, dat hij geen inzicht heeft in de echte aard van de religieuze factor. Op tal van andere punten is er eveneens reden tot gerechte kritiek: uiterlijk gelijkende verschijnselen die voorkomen in de meest diverse culturen op de meest verschillende momenten van hun ontwikkeling zijn daarom nog niet op dezelfde wijze te verklaren. Nog eens het boek stemt tot nadenken, maar moet critisch gelezen worden.
M. Dierickx
| |
Romans
J.W.F. Werumeus Buning, 'Het gebroken hart of de reis naar Barcelona' - Elsevier, Amsterdam, 1951, 154 pp., fl. 5,25.
Werumeus Buning beschrijft in deze, zijn eerste novelle-achtig aandoende roman, zijn ontmoeting op een schip met een nietig oud mannetje, dat niet alleen hartpatient is, doch bovendien vergezeld is van een witte keeshond.
Dit heertje draagt geborduurde pantoffels en blijkt een uitmuntend schaker te zijn.
Het feit, dat hij gebukt gaat onder een overigens vrij onschuldig liefdesgeheim, is voor Werumeus Buning een reden temeer, om van dit boekje een warm-menselijk verhaal te maken, vrij van alle mogelijke ingewikkelde problematiek.
Uit dit werkje blijkt weer eens te meer, dat de schrijver de zee kent als geen ander; hij schrijft hierover, alsof zij een familielid van hem is.
Als het mannetje sterft, is het gehele schip onder de indruk. Ook de lezer, en dat is de verdienste van dit ook typografisch goed verzorgde boek.
Pierre J.G. Bogaers Jr.
JULIEN GREEN De Verzoeking, Vert. door C.J. Kelk. De Koepel. Nijmegen en Antwerpen. 200 pp. f 7,90.
Julien Green heeft in deze roman die in het Frans Moira heet, een eigenaardig geval beschreven. Joseph Day, een jongen uit streng Protestants Puriteins milieu, komt aan de universiteit in een stadje van een der Zuidelijke staten van de U.S., ziet en hoort daar om zich heen het leven en de gesprekken van zeer losbandige studenten en geraakt daardoor in een
| |
| |
onnatuurlijke gespannen toestand. Zijn vroomheid is zeer reëel, maar zijn Puritanisme groeit hoe langer hoe schever uit en brengt geheel zijn religieuze houding in een onmogelijke situatie. Als zijn medestudenten een personage van bedenkelijk gehalte op hem afsturen, bezwijkt hij en in de geëxalteerde gebrokenheid van zijn zelfrespect vermoordt hij de verleidster een ogenblik na zijn zwakheid. Green heeft dit précaire, en delicate geval met goede smaak en reserve en met grote psychologische fijnheid behandeld. Sfeer en omgeving zijn zowel als de persoonlijke phychologie der weinigen, die bij het drama betrokken zijn, met meesterlijke hand getroffen. Opbouw en constructie van het verhaal zijn van een geoefend romancier; alles leidt natuurlijker wijze tot de climax, de val van de held en de moord op het meisje. Hopelijk valt dit boek niet in te jonge handen. De stof kan er toe leiden als een prikkellectuur gelezen te worden. De vertaling van Kelk is bijzonder goed en verzorgd.
J.v.H.
Arie VAN DER LUGT. Het lied van de zee. - Het Thijmfonds, Den Haag, 1951. 304 pp., f 5,775.
Een eenvoudig verhaal van vissers, of juister: een verhaal van hetgeen de zee betekent in het leven van een visser.
Ondanks alle ellenden die de zee de vissersbevolking aangedaan heeft en aandoet, is toch de trek der zee te machtig dan dat haar onberekenbaarheid en wreedheid de mannen aan de wal zou kunnen houden. Op de zee ligt hun bestaan, doch dit is niet de voornaamste factor die hen telkens hun leven doet wagen; dringender, ja dwingender is die innerlijke drang en onrust die hen in het bloed zit. Over hun leven en persoon is de zee oppermachtig.
Een soort 'gewestelijke' taal heeft de auteur in zijn boek gebezigd. Of en in hoeverre dit idioom aan de werkelijkheid beantwoordt, is moeilijk uit te maken; een juist gebruik ervan kan veel bijdragen tot de gewenste sfeer in een verhaal. De lezer van 'Het lied van de zee' had gaarne wat meer soberheid in deze gewenst; er wordt wel erg kwistig met 'plaatselijke' termen en zegswijzen gestrooid.
Of de auteur geheel vrij is van 'invloed' van andere auteurs? Constructies en zinsbouw b.v. doen nogal eens aan Coolen denken. - Een zeer leesbaar verhaal dat veel gewonnen zou hebben, ware het wat beknopter gehouden.
Joh. Heesterbeek
Jef LAST. De rode en de witte lotus. - F.G. Kroonder, Bussum, 1951, 302 pp., f 5.90.
Geen oorlog zal de wereld vrede brengen en evenmin zullen opportunistische acties op welk gebied ook een duurzame vrede ten gevolge hebben, indien deze acties niet voortvloeien uit en dus gemeten kunnen worden naar een gemeenschappelijke geestelijke leer. Het is deze idee welke de schrijver in het onderhavige boek heeft verwerkt.
De roman van Last bevat de geschiedenis van een volksbeweging, genaamd de Rode Lotus; een beweging welke op haar beurt geïnspireerd wordt door een geheime, religieuze sekte: de Witte Lotus. Vier meesters vertegenwoordigen de vier verschillende religies van China en trachten een synthese te vinden welke als basis zou kunnen dienen voor een geestelijke en politieke herleving van China. De 'Grote Onbekende' poogt deze stromingen in het teken der christelijke liefde te verenigen; het pogen faalt echter.
Een boek van rijke verbeelding, dat tevens getuigenis af legt van bijzondere kennis van Chinese geestesstromingen, in een litterair zeer verzorgde taal en stijl heeft Jef Last in zijn laatste roman ons geschonken. Zeker een zijner beste werken, dat men met diepe aandacht en voldoening zal lezen.
Joh. Heesterbeek
Sheila Kaye SMITH, De sterke vrouw. Vert. van Jan Leyten. - De Toorts, Heemstede, 1951 248 pp.
Het onderhavige werk is verschenen in de serie 'Hofboekerij', Huis-bibliotheek voor het katholieke gezin', en de keuze kan een gelukkige genoemd worden. Een zeer onderhoudend geschreven verhaal, levendig en
| |
| |
gezond van opvatting. De vertaling is goed en laat zich vlot lezen, al komen er wel eens ietwat onwennig-aandoende zegswijzen voor: b.v. Mijnheer R. heeft een baan moeten nemen'; i.p.v.: een baan moeten zoeken of aannemen. (Een 'baan nemen' wordt gewoonlijk met ijs in verband gebracht.) - De hoofdpersoon is Kay, de vrouw die door haar man verlaten wordt, doch, ondanks haar liefde voor een ander, toch haar man trouw blijft, gesterkt door haar geloof dat in de beproeving weer opleeft. Een warm-aanbevolen boek.
Joh. Heesterbeek
Daan ZONDERLAND. Knikkertje Tik. Met illustraties van Carvalho - De Tijd, Amsterdam, 1951, 203 pp.
Een kinderverhaal, eerst in de Tijd verschenen, thans als boek uitgegeven. Een verhaal van kinderlijke fantasie, levend en wonderbaarlijk; vol onverwachte wendingen en verrassende gebeurtenissen.
Een boek dat door kinderen heerlijk zal genoten worden; en niet alleen door kinderen. Ook menig volwassene zal geamuseerd deze dwaze fantasie lezen.
Joh. Heesterbeek
Arthur van SCHENDEL. De mensenhater. - J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1951, 3e druk. 172 pp., f 6,50.
David Somerland, de mensenhater, en Willem Vroom, zijn vriend, zijn de twee hoofdpersonen in dit - wel wat gerekt - verhaal. Door zijn onverwoestbare idealen, zijn nobel verlangen naar een goede en vreedzame wereld, weet Willem Vroom, ook ondanks tegenslagen, het sprankje hoop op een betere wereld dat ondanks alles toch diep in het hart van Somerland verborgen ligt, aan te wakkeren tot redelijk vertrouwen in de toekomst.
Zonder twijfel staan in dit boek van van Schendel de personen scherper getekend dan in menig ander werk van hem.
Klaar en puur is de stijl van dit boek, en van een zekere statigheid; eigenschappen die de taalgevoelige lezer gaarne naar een boek van van Schendel doen grijpen; ook al is de gang van het verhaal wat langzaam. Men leest het boek om het idealisme dat de schrijver erin neergelegd heeft. Het is, als met méér van van Schendels boeken, een werk van stille bezinning.
Joh. Heesterbeek
Béla JUST, Allegro Barbaro, uit het Frans door F. Bonneure. - Lannee, Tielt, 1951, 234 pp., ing. Fr. 72, geb. Fr. 98.
Dit boek is een aanklacht, niet in de vorm van sensationele zelfverdediging, nog minder in die van haastig geproduceerde pamfletliteratuur. De schrijver, die een politiek vluchteling is, maakte er een roman van, met een eenvoudige intrige, grotendeels geput uit de actuele geschiedenis van Hongarije. De heldhaftige Judith de Perczel, haar geestelijke leider de Jezuïet Paul Izay en de communistische idealist Anti Bard zijn de hoofdpersonen. Tijdens de Duitse bezetting wijdt Judith haar leven aan de vervolgde Joden in het ghetto, dat bij het aanrukken der Russen zal worden opgeblazen. Pater Izay en Bard willen haar tijdig redden, doch zij weigert haar beschermelingen te verlaten. De Russen komen, het ghetto blijft gespaard, het communisme zegeviert en reikt aanvankelijk de hand aan de Kerk. Anti en Judith huwen met elkaar. Pater Izay, de invloedrijke jeugdleider, wordt het eerste mikpunt van de communistische drijverijen. Lichamelijk en geestelijk wordt hij dermate 'behandeld' dat hij zelfs als stropop kan dienen voor het regime. Judith blijft haar geestelijke leider trouw en is een levend verwijt voor haar man, die haar werkelijk lief heeft, maar die, uit schrik voor de Partij waarvan hij thans een van de belangrijkste vertegenwoordigers is, slechts halve maatregelen treft. Op het ogenblik dat de communisten hun nieuwe zegepraal zullen benutten, klaagt Judith publiek de geraffineerde wreedheid van het regime aan en vlucht naar het Westen.
Als roman moet dit boek zeker niet te hoog worden aangeslagen. Sommige dialogen b.v., die meer op afwisselende spreekbeurten lijken, schaden de epische gang. Evenzo het dikwijls terugkeren naar het verleden om de geschiedenis aan te vullen. Ook de vertaling is niet vol- | |
| |
maakt. Maar er zijn aangrijpende, rauw-werkelijke beschrijvingen. Als aanklacht kan men dit boek zelfs meesterlijk noemen, omdat het juist van uit een jegens het regime zo goed als onbevooroordeelde houding uitgaat. Anti Bard is communist, Judith de Perczel ziet er niet tegen op zijn vrouw te worden, Pater Izay blijft hem trouw. Hijzelf is een idealist, maar een al te gecompromitteerde idealist, dus niet vrij meer. De band tussen Pater Izay, Anti en Judith kan misschien wat te geromanceerd lijken, het avontuur van Judith wellicht een tikje onwaarschijnlijk, doch dit is hier niet de hoofdzaak. Vriendschap, liefde, gebed, opoffering zijn het onvervreemdbaar bezit van de menselijke vrije persoonlijkheid en hiervoor wordt in 'Allegro Barabo' gepleit.
A. van Laere
P. Dr. Augustin REIMAN, C.Ss.R., Von Heiligen, Scheinheiligen und vielen armen Sündern. Kein Roman - Verlag Kirchliche Hilfsstelle, München, 1949, 88 pp.
De pater-visitator van de Sudeten-duitse redemptoristen, die - na onder Hitler een jaar in een Gestapo-gevangenis te hebben doorgebracht - na 1945 met zijn landgenoten naar Duitsland verdreven werd, vertelt in korte en pakkende schetsen van zijn werk als volksmissionaris onder de armsten van de vluchtelingen en in de diaspora. Het is zeker 'geen roman', maar wil in telegram-stijl op de manier van Karl Sonneschein telkens 'n tragedie, 'n wonder, een diepe vreugde in God of een zware menselijke droefheid vastleggen - aangrijpend, omdat hier de zielzorger, door een zeer knappe en zorgvuldige selectie van schijnbaar onbetekenende alledaagse gebeurtenissen, een beeld geeft van de ellende, die achter de deuren van kleine huisjes, in de huiskamers van de rijken en in de harten van de armsten schuil gaan. Het boek spreekt niet van sociale of politieke problemen, uitsluitend van de gewone mens op zijn weg naar God.
K.J. Hahn
William MAN, In de nacht roept God. - Desclée De Brouwer, Brugge-Amsterdam, 1951, 245pp., ing. Fr. 75, geb. Rr. 110.
Gods genadevolle goedheid, zoals zij in de zondige mensheid werkzaam is, maakt het thema uit van deze roman. Gevormde lezers zullen de anti-freudiaanse inspiratie van dit getuigenis op prijs stellen, en de zegepraal van de echte, sterke liefde op de rauwe leegheid van de sexualiteit met spanning volgen. Dit boek klinkt als een hartstochtelijke aanklacht maar ten slotte triomfeert toch de bevrijding. Daarom zal de ruwe werkelijkheid van vele bladzijden de ernstige lezer niet storen.
A. Poncelet
Ernest CLAES, 'Bei uns in Deutsland'. 6e druk. - 'Heideland', Hasselt, 1951, 315 pp., ing. Fr. Fr. 90, geb. Fr. 120.
Men herleest met onverminderd genoegen dit vaak ontroerend, soms aangrijpend en beklemmend relaas van een krijgsgevangenschap. In vele hoofdstukken toont Claes als prozaschrijver zich op zijn best, en in heel het boek heeft zijn warme menselijkheid en de hem eigen weemoedige humor, die hij zelf eens noemde: 'verdriet dat ge op zijn kop zet'. Een mooi boek.
F. De Graeve
| |
Varia
Katholieke Encyclopedie voor Opvoeding en Onderwijs, 1e deel - N.V. Uitgeversmaatschappij Pax, 's-Gravenhage, 1951, 695 pp.
Graag wil ik nu reeds een korte bespreking wijden aan de Katholieke Encyclopedie voor Opvoeding en Onderwijs, waarvan het eerste deel verschenen is. Later hoop ik er uitvoeriger op terug te komen.
Met voldoening heb ik geconstateerd, dat deze Encyclopaedie haar bestaansrecht bewijst door de grote aandacht, die zij besteed aan die onderwerpen, die in andere encyclopaedieën niet of nauwelijks tot hun recht komen. Zo wordt in de Paedagogische Encyclopaedie niet over gebedsopvoeding, opvoeding tot berouw en biecht, deugd en deugdenleer, de pauselijke encyclieken over de opvoe- | |
| |
ding, over erfzonde en opvoeding enz. gesproken; de katholieke Encyclopaedie behandelt deze kwesties uitvoerig. Vervolgens hebben de meeste schrijvers, waar het te pas kwam, ook bij andere onderwerpen het katholieke standpunt uiteengezet, soms op voortreffelijke wijze.
En ten slotte zijn sommige 'neutrale' onderwerpen op originele wijze behandeld, zodat wij niet een herhaling kregen van datgene, wat wij reeds wisten.
Er zijn natuurlijk bezwaren tegen dit werk in te brengen. Het zou vreemd zijn, wanneer dit niet het geval was! Vooreerst wil ik zeggen, dat naar mijn smaak te veel werk gemaakt is van de personalia. Op wetenschappelijk paedagogisch terrein onbekende, hoewel eerbiedwaardige mensen worden ons ter memorie voorgesteld. Ik zou de Redactie willen voorstellen in de twee volgende delen hierin een radicale verandering te brengen. De Encyclopaedie kan er alleen maar bij winnen.
Vervolgens zou het wenselijk zijn, dat de Redactie er zorg voor droeg, dat er geen artikelen tussen sluipen, die door gebrek aan wetenschappelijkheid of door hun propagandistische aard meer verwarring stichten dan voorlichting verschaffen. Gelukkig geldt dit bezwaar slechts weinige artikelen. Wij komen hierop nog terug.
Deze Encyclopaedie hoort thuis in alle docentenkamers, maar ook particulieren, die zich voor theoretische paedagogische vraagstukken interesseren, kunnen haar met vrucht aanschaffen.
Dr. Nic. Peruin
Dr. HORST NEUMANN-DUESBERG, Sprache im Recht. - Verlag Regensberg, Münster 1949, pp. 136.
Deze studie onderzoekt op zeer nauwkeurige wijze, met gebruik van een uitgebreid wetenschappelijk materiaal, het phenomeen van de taal met het oog op haar betekenis, functie en invloed in het recht. Men krijgt alleen de indruk, dat deze zeer grondige studie zich in enkele hoofdstukken te zeer met de algemene theorie van de taal bezig houdt en zich daarbij vaak verliest in polemiek met andere auteurs, terwijl het eigenlijk juridische aspect van het onderwerp daaronder lijdt. Dit is daarom te betreuren, omdat het onderwerp interessant is en de speciaal daaraan gewijde hoofdstukken over de functie van de taal in alles wat met wetten en wetgeving in verband staat, zeer wetenswaardige dingen meedelen.
K.J. Hahn
Marcel De CORTE, Mon Pays ou vastu? Philosophie et histoire de la crise belge de 1950 (Coll. Connaissance de l'homm,). - edit. Universitaires, Parijs-Brussel, 1951, 188 pp., Fr. 51.
Dit boek bevat een reeks artikelen, die gedurende de sombere periode van de 'koningskwestie' in een franstalig blad van Brussel verschenen.
Nochtans kan men hier bezwaarlijk spreken van dagbladliteratuur. De studie die ons door de filosoof De Corte wordt aangeboden, vergt veeleer een flinke inspanning en vooral een sterke dosis oprechtheid. Voor velen zal de auteur doorgaan als de laatste reactionnair, die heel wat nuttige lessen uit de hedendaagse geschiedenis schijnt te vergeten. Zijn scherpe critiek op de democratie, het partijensysteem en het algemeen stemrecht wekt een storm van schijnheilige verontwaardiging. De auteur kent echter zijn volkje, dat hij met bijtend sarcasme ontmaskert. In een nauwsluitend dialectisch betoog, verdedigt hij de eeuwige waarden van gezag en souvereiniteit, en verdrijft meteen de kunstmatige wolk, die wartaal en trouweloosheid aanvoerde.
Wanneer het de bedoeling van de schrijver was, de burgers van dit land voor hun eigen politieke misvattingen te waarschuwen dan is hij in hoge mate geslaagd. Zonder een enkel ogenblik de goede trouw van de auteur in verdenking te nemen, menen wij toch als Vlaming, met hem op zekere punten van mening te mogen verschillen. Wij aanvaarden niet zijn opvatting over het Vlaamse volk, evenmin zijn critiek op het nationalisme, en zeker niet het kwalificeren van een eeuwenoude strijd voor eigen aard, bestaan en zeden, als de sjofele realiteit van 'Vlaamssprekende Belgen'.
Dan. Vandenbunder
|
|