Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 485]
| |
William FaulknerGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 486]
| |
huid strak gespannen stond over uitstekende jukbeenderen en zware kaken (de dokter had deze eerst nors genoemd en daarna noemde hij ze bang) jong, die de hele dag in een nieuwe goedkope strandstoel zat met het gezicht naar het water, in een afgedragen trui en een verschoten bombazijnen pantalon en linnen schoenen, niet aan het lezen, niet iets aan 't doen, maar eenvoudig zitten in die volslagen onbeweeglijkheid waarvoor de dokter (of de dokter in de Doctor) het getuigenis van de strak gespannen huid en de wezenloze ingekeerde starheid van de blijkbaar niets ziende ogen niet nodig had om het te herkennen.... dat volkomen onbeweeglijke afwezig zijn waarbij zelfs pijn en schrik ontbreken, waarin een levend wezen schijnt te luisteren en zelfs te kijken naar een van zijn wegkwijnende organen, het hart bij voorbeeld, het stille onherstelbare wegsijpelen van het bloed: en ook de jonge man, met de versleten khaki broek....'. We willen terstond weten waarom dit blijkbaar arme en vreemd teruggetrokken paar naar deze trieste buurt is gekomen, maar die vraag blijft zwevende, zolang de dokter zijn overpeinzingen voortzet. Het zien van die jonge mensen heeft een keten van herinneringen en ideeën bij hem wakker geroepen en het verhaal keert pas tot het onmiddellijk tegenwoordige terug, als we herhaaldelijk zijn ingeleid in de prozaïsche en alledaagse belevenissen van de dokter. Op een avond laat komt Harry Wilbourne, de jonge man 'met de versleten broek', bij de dokter. Hij zoekt medische hulp voor zijn gezellin die stervende is door een abortus. De dokter gaat haastig naar het kleine huisje en vindt de vrouw in ijlkoorts. Op dit spannend ogenblik wordt de draad weer plotseling afgebroken en tijd en plaats verwisselen naar een stedelijk ziekenhuis een jaar geleden. Harry Wilbourne, als intern verbonden aan een stedelijk ziekenhuis, is een ernstige jongeman wiens innigst verlangen is naam te maken als geneesheer en zijn familie uit haar staat van verval op te heffen. Door een vriend overgehaald om een feest bij te wonen ontmoet hij daar een beeldhouweres, Charlotte Rittenmeyer. Zij raken verliefd en het behoud van deze verhouding wordt het hoofdmotief van hun leven: het verdringt Harry's ideaal en Charlotte's plichtgevoel tegenover haar man en gezin. Daar hij zijn diensttijd in het ziekenhuis heeft afgebroken is Harry niet in staat behoorlijk zijn kost te verdienen en hij en Charlotte zijn gedwongen de diepste armoede te verduren, zelfs als uitgestotenen te leven. Ten slotte is Charlotte in verwachting en vraagt Harry de vrucht te doden. Hij probeert het, doch maakt haar alleen doodziek. Deze reeks gebeurtenissen heeft reeds plaats gehad als het boek begint. Harry en Charlotte teren nu op hun laatste middelen in het | |
[pagina 487]
| |
huisje bij het meer, vergeefs hopend dat zij beter zal worden. Charlotte sterft kort nadat de dokter haar naar het ziekenhuis in de stad heeft laten brengen en Harry wordt gearresteerd onder verdenking van doodslag. Dit is het slot van de handelingen; de losse einden zijn aan elkaar geknoopt maar pas op het allerlaatste ogenblik. Een tweede trek die de lezer tegen een minder begaafd schrijver dan Faulkner zou innemen is zijn hoogst eigenaardige manier van zich uit te drukken. Hij houdt erg veel van hele reeksen beschrijvende adjectieven; liefst van meerdere lettergrepen en bijgevolg van Latijnse, niet van Angelsaksische oorsprong. Hij heeft slechts minachting voor de gewone voorschriften van de Engelse grammatica en interpunctie als zijnde te eng en benauwend. Zijn scheppende visie voelt zich het best thuis in zinnen van een hele bladzijde die de lezer laten grabbelen waar de voornaamwoorden en hun antecedenten thuis horen. Als voorbeeld volgt hier een stuk van een lang-uitgerekte zin uit Intruder in the Dust welke een opeenvolging van gebeurtenissen beschrijft. Lucas Beauchamp, een Neger, beschuldigd van moord op een blanke, wordt in de gevangenis gestopt om hem te beschermen tegen een woedende menigte. Een blanke jongen eens door Lucas uit doodsgevaar gered, heeft zo pas ontdekt in welke gevaarlijke situatie de Neger zich bevindt: '....en de oude Skipworth de agent - een klein verdroogd en verschrompeld mannetje - die in alle geval bij deze gelegenheid een haast onverantwoorde durf en moed aan de dag legde met Lucas uit de menigte te halen - en nam hem mee naar zijn huis en bond hem vast aan zijn bed totdat de sheriff (schout) hem kon komen halen en naar de stad brengen en hem in bewaring houden terwijl de Cowries en Workitts en Ingrums en hun verdere gasten en vrienden Vinson konden begraven en de Zondag doorkomen en zo fris en onbelemmerd de nieuwe weektaak aanvangen en geloof het of niet ook de nacht ging voorbij, het hanengekraai bij de schijn-dageraad dan de tussenpoze dan het luide elfengekwetter van de vogels en door het raam op het oosten kon hij de bomen zien tegen het grauwe licht van de zon zelf hoog en vlammend boven de bomen hem fel in 't gezicht stralend en het was al laat, dit moet hem natuurlijk ook nog overkomen, maar hij was vrij en na 't ontbijt zou hij zich wel beter voelen en hij kon altijd zeggen dat hij op weg was naar de Zondagschool....'. De derde en grootste hindernis voor het begrijpen van Faulkner is gelegen in de keuze van zijn stof. Faulkner houdt zich bezig met abnormale mensen, met de krullen en kronkels van hun zieleleven en de inwerking van hun verleden en hun omgeving op hun handelingen. Hij behandelt de zwakzinnige, verworden en zwakwillige leden van de | |
[pagina 488]
| |
maatschappij in het Zuiden en de ziekelijke idealisten die zich vastklemmen aan hun dromen van vergane grootheid. Ook hier is het moeilijk voor de lezer die niet bekend is met de eigenaardige samenleving in het Amerikaanse Zuiden, deze onderwerpen niet af te wijzen. Door een samenwerking van oorzaken van psychologische en historische aard zijn de Zuiderlingen van de Verenigde Staten nooit geheel en al homogeen geweest met de rest van het Amerikaanse volk. Het Zuiden was in de allereerste plaats het landbouwgebied van Amerika tot aan het midden van de negentiende eeuw. Om redenen die nog steeds niet vaststaan begon het Zuiden slavenarbeid op grote schaal te gebruiken. Misschien omdat het hete vochtige afmattende klimaat het physieke uithoudingsvermogen van de Neger eiste; misschien was het ook die eigenaardige zucht van de Zuidelijken om een aristocratie in stand te houden te midden van een uitgesproken democratisch land, die er verantwoordelijk voor was; en misschien ook was het de noodzaak om tot een grotere landbouwproductie te komen ten einde economisch gelijke tred te houden met het industriële Noorden. Hoogst waarschijnlijk was het de samenwerking van deze drie elementen, welke aan de samenleving in het Zuiden dit eigenaardig cachet gaf. Het was een ergernis voor de Noordelijken te zien dat er binnen de grenzen van een natie, die gebouwd was op de hoge idealen van de vrijheid en de waarde van het individu de barbaarsheid bestond van slavenarbeid en slavenhandel. De tegenstrijdigheid werd ondraagbaar; spoedig was het land in twee kampen verdeeld en het Zuiden verklaarde zich tot een afzonderlijke Natie, los van de rechtsmacht van de Amerikaanse regering. Er volgden vier jaren van bloedige Burgeroorlog waaruit het Noorden als militair overwinnaar tevoorschijn trad. Al had het Noorden de strijd gewonnen en de slavernij afgeschaft, de opvattingen van de tegenstanders bleven ongewijzigd. Men bleef de Neger als een minderwaardig wezen behandelen. Vele malen was de behandeling zelfs onmenselijk; een behoorlijk levensonderhoud en onderwijs werden rondweg geweigerd. In het gehele gebied was alle sociale, politieke en economische vooruitgang gestremd en de terugkeer tot zijn vroegere bloei werd vertraagd door de zware oorlogsverliezen aan mankracht en materiaal. De haat tegen het Noorden bleef woeden, zelfs feller en krachtiger dan vóór de botsing. In de laatste jaren is die haat tussen Noord en Zuid beslist aan het afslijten, al is het een ijselijk traag proces. Naarmate de oudere generaties die nog leven in de lustige romantische gedachtenwereld van een Zuidelijke aristocratie, afsterven, sterft ook de legende en mythe van het Zuiden met hen. Soms slagen zij er in deze aan het volgend | |
[pagina 489]
| |
geslacht over te doen tegelijk met de erfenis van haat tegen het Noorden. Maar over het algemeen begint het Zuiden, door onderwijs en gedachtenwisseling, te beseffen dat een ommekeer dringend nodig is. Faulkner, een Zuiderling, voelt pijnlijk de schuld van zijn geboortegrond, en nooit of nergens verkleint hij de geweldig drukkende last. Zijn tekening van de Zuidelijke ras-maniak is gewild grotesk en afstotelijk. Hij kan het land van zijn geboorte niet haten, evenmin als een vader het kind kan haten dat zich misdraagt, maar hij weet dat er veel is in dat geboorteland wat afzichtelijk is en wreed en absoluut te veroordelen volgens de maatstaf der beschaving in het Noorden en in Europa. Een blijvende hervorming is naar zijn mening enkel mogelijk van binnenuit, en kan nooit bereikt worden enkel door strengere nationale wetsbepalingen. De intelligente jonge Zuiderling van Intruder in the Dust, de advocaat Gavin Stevens, is zich hier diep van bewust, en drukt het als volgt uit: 'Ik zeg alleen maar dat het onrecht aan onze zijde is, van het Zuiden. Wij moeten het zelf uitboeten en uitroeien, alleen en zonder hulp en zonder (onder dankbetuiging) advies'. Faulkner neemt zich dus voor het Zuiden realistisch te schilderen voor Zuiderlingen en voor de rest van de Unie. Hij toont ons de decadente afstammelingen van de vervallen aristocratie van het Zuiden, de boeren, advocaten, handelaars, kooplieden, paardekopers, whiskeyfabrikanten, predikanten, 'arme blanken' en de Neger, die de levende herinnering is aan het leed door blanke tyrannie veroorzaakt en die dat leed met waardige lijdzaamheid blijft dragen. Om een terrein te hebben waarop hij zoveel verschillende personen in verschillende tijdperken kan doen optreden, fantaseert Faulkner een denkbeeldig district, Yoknapatawpha County. Hier woont een representatief gedeelte van de Zuidelijke maatschappij; mensen met die matheid en decadentie die al zolang karakteristiek is van de geest van dat gebied. Dezelfde families en hun nakomelingen blijven zo telkens in zijn boeken terugkomen in verschillende fasen van hun ontwikkeling. Het aldus opgezette plan heeft zich ontwikkeld tot een sage, die de achteruitgang van het Zuiden weerspiegelt vanaf de tijd na de Burgeroorlog tot op heden. Ik heb vier romans of episoden in de sage uitgekozen om deze te bespreken in hun behandeling der decadentie op verschillende niveau's. Het zijn: Absalom, Absalom; Sanctuary; The Hamlet en Intruder in the Dust. Absalom, Absalom is een uiterst brute behandeling van het probleem van ras en kaste. De hoofdfiguur is een zekere Thomas Sutpen, geboren in die kaste van blanke Zuiderlingen die bekend staan als 'arme | |
[pagina 490]
| |
blanken'. Vastbesloten de maatschappelijke positie van zijn familie op te werken, gaat hij naar Haïti, hij maakt zijn fortuin als planter, en trouwt de dochter van een rijke Fransman. Hij komt tot de ontdekking dat zijn vrouw negerbloed heeft en verlaat haar om naar zijn geboorteland terug te keren. Daar verkrijgt hij een lap grond van veertig bunder, bouwt een aanzienlijk herenhuis, trouwt opnieuw en krijgt een gezin in een achtenswaardig milieu. Zijn zoon Henry, nu een jongeman, bezoekt de Staatsuniversiteit, waar hij dik bevriend wordt met Charles Bond. Charles staat op trouwen met Judith, Henry's zuster, als de oude Thomas zijn zoon vertelt dat Charles een kind is uit dat vroeger huwelijk in Haïti en bijgevolg zijn halfbroer. Henry is perplex en gelooft niet wat zijn vader hem vertelt. Zij breken met elkaar en Henry gaat met Charles dienen in de Burgeroorlog. Hij ontmoet zijn vader in een kamp van de Zuidelijken en hoort nu ook van hem dat Charles van neger-afkomst is. Charles komt er achter dat zijn vader hem vervreemd heeft van zijn halfbroer en besluit zich op de familie te wreken door het huwelijk met Judith door te zetten. Het idee dat zijn zuster zal trouwen met iemand van neger-afkomst maakt Henry razend, en zijn vroegere vriendschap met Charles vertrappend vermoordt hij zijn halfbroer. De oude Thomas is nog bevangen met het idee een hooggeachte familie van mannelijke Sutpens te stichten. Hij tracht de zuster van zijn overleden vrouw te winnen, maar zij weigert, en hij vervalt tot een samenleving met een blank meisje van lage stand, Molly Jones. Zij schenkt hem een kind, maar het is een meisje. De vader van Molly, door Sutpen getart, doodt moeder, minnaar en kind. Daarna wordt de prachtige behuizing tot de grond toe door brand vernield, waarbij alle nakomelingen van Sutpen omkomen, behalve, ironie van het lot, een zwakzinnige half-ras, Jim Bond. De verhaaltrant in Absalom, Absalom is erg ingewikkeld. Twee universiteitstudenten Quentin Compson en zijn Canadese kamergenoot Shreve (in het jaar 1910) trachten de geschiedenis der Sutpens te reconstrueren uit oude documenten en uit hetgeen Quentin heeft kunnen vernemen van Sutpen's zuster die nog in leven is. De oude tragedie prikkelt de nieuwsgierigheid van de twee jongelui niettegenstaande hun uiterlijk van blasé en modern cynisme. Shreve interesseert zich voor de geschiedenis vanuit het onbevangen standpunt van de niet-Zuiderling, terwijl Quentin, die als Zuiderling zekere gevoelswaarderingen heeft overgeërfd, deze zoekt te rechtvaardigen. De hoofdtrekken van het verhaal worden broksgewijze opgediend, naarmate de twee jongelui stukje voor stukje ontdekkingen doen. Het is moeilijk voor deze jonge | |
[pagina 491]
| |
modernen die vervlogen periode zich voor te stellen en de opvattingen en idealen te begrijpen, die de mensen toen bezielden. Ze vinden enige oude brieven maar deze dienen alleen om hun geest te kwellen: '....Ze zijn als een chemische formule op gedolven tegelijk met de brieven uit die vergeten kist, met zorg, het papier oud en vergeeld en half-vergaan; het schrift verbleekt en bijna onleesbaar, maar toch vol betekenis, welbekend in lijn en zin, de naam en aanwezigheid van vluchtige en geestelijke roerselen; je brengt ze bijeen in de vereiste verhoudingen maar er gebeurt niets; je herleest moeizaam en met inspanning, met studie, je overtuigend dat je niets hebt vergeten, geen fout hebt gemaakt; je brengt ze bij elkaar en weer gebeurt er niets; enkel de woorden, de tekens, de figuren zelf, als schimmen, ondoorgrondelijk en onbewogen, tegen de woelige achtergrond van een gruwelijke en bloedige ontsporing van menselijk gebeuren'. De spanning van het boek wordt hoog gehouden door Faulkner's truc het verhaal in stukjes en brokjes los te laten. Nadat zij de stukken hebben aaneengeknoopt, geeft Shreve uitdrukking aan wat Faulkner's eigen gevoelens zijn omtrent de te verwachten sociologische omwenteling in het Zuiden: 'Ik geloof', zegt hij, 'dat de Jim Bonds het westelijk halfrond zullen veroveren. Natuurlijk niet in onze tijd en natuurlijk zullen ze weer wat verbleken terwijl zij zich naar de polen verspreiden - om niet zo scherp af te steken tegen de sneeuw. Maar het blijft Jim Bond: en zo na een paar duizend jaar, zal ook ik die je nu aankijk een afstammeling zijn geweest van Afrikaanse koningen'. Dit is natuurlijk uitgedrukt in de zware rhetoriek van een aankomend student, maar Faulkner geeft uiting aan zijn eigen opvatting, dat de Zuiderlingen, al stuit het idee hun tegen de borst, moeten beseffen dat met de voortgang der eeuwen de Negers (en ook de andere rassen) zullen opgaan in de grote stroom van de mensheid. De vermenging zal dan zo groot zijn dat we allen een gemeenschappelijk voorvaderlijk geslacht zullen hebben. Sanctuary is anders dan het overige werk van de schrijver, want het was, naar hij ons vertelt, een gruwelverhaal expres samengeflanst om veel verkocht te worden. Het speelt in de periode na de eerste Wereldoorlog - de dagen van de 'Drooglegging' en zijn begeleidende gangster-bedrijvigheid. Een jong meisjesstudent gaat met een medestudent naar een verlaten boerderij op zoek naar illegale whiskey. Deze boerderij is het tijdelijk schuiloord van een ongelooflijk misdadige gangster die het meisje verkracht en in een bordeel plaatst. Het jonge meisje en haar compagnon, een student aan de Universiteit | |
[pagina 492]
| |
van Virginia, nemen een vooraanstaande plaats in als twee van Faulkner's meest wrange schilderingen van Zuidelijke deftigheid in verval. Als enig ding van waarde dat de jongen als student in Virginia heeft geleerd, is dat hij in staat moet zijn 'zijn glas te houden als een gentleman'. Hij is integendeel een lafaard en onmachtig het meisje te beschermen. Het meisje is eveneens een karikatuur, in dit geval een jonge vrouw van het Zuiden in de 'daverende' twintiger jaren. Ze is onstandvastig, ijdel en ongelooflijk oppervlakkig. Door haar onverschilligheid en gebrek aan moed komen drie mannen aan hun einde: de halve idioot die haar verdedigde tegen de gangster Popeye; de man die Popeye's jalouzie opwekt; en de man die zij beschuldigt van de moord welke in werkelijkheid door Popeye is bedreven. Dit boek bereikt niet die hoogten van symboliek welke het overige werk van Faulkner kenmerken, en is in hoofdzaak merkwaardig om de karakterisering van Popeye, die een vooraanstaande plaats inneemt in de moderne literatuur als een van de meest verworden en misdadige karakters die ooit zijn uitgebeeld. The Hamlet is een reeks van vier korte romans die samenhangen door gemeenschap van localiteit en karakters. De hoofdfiguren, de Snopes, zijn een familie van sluwe parasieten. Zij maken zich gevreesd door een vernuftige reputatie van hun talent voor brandstichting door de stad te verspreiden. Zij krijgen vat op de aanzienlijks te familie van de stad, de Varners, en banen zich zo een weg naar het grote winkelmagazijn en de leiding van de stadspolitiek. Ze trouwen zelfs met leden van de familie Varner om hun financieel succes veilig te stellen. Wanneer een Snopes een trapje stijgt in de zakenwereld van de stad, brengt hij een nieuw lid van de familie uit de bossen in het binnenland naar het comfortabele leven van de stad. De burgers zijn ontsteld over die doortrapte sluwheid maar kunnen niet meer dan kijken als toeschouwers bij een toneelstukje. De eindtriomf van de familie Snopes komt, wanneer drie van de acuutste burgers zich laten verleiden om een waardeloos stukje grond te kopen omdat ze geloven dat er een schat begraven is. De gewaande schat was niet meer dan enkele muntstukken die Flem Snopes zelf daar een week te voren had weggestopt. Het boek is een waardevolle verzameling portretten van mensen uit de midden- of lagere standen van de maatschappij in het Zuiden. Het tekent vooral het benepen provincialisme van een kleine Zuid-stad en het harde leven van het arme boertje, wiens enig middel van bestaan is het bewerken van een klein stukje grond. Faulkner's laatste roman, Intruder in the Dust, is zijn rijpste en tevens meest teleurstellende werk. | |
[pagina 493]
| |
Het is de bewogen geschiedenis van een Neger, die beschuldigd wordt van moord op een blanke en maar een schijn van kans heeft om zijn onschuld te bewijzen en niet te worden opgehangen door een woedende menigte. De Neger, Lucas Beauchamp, is heel bijzonder het voorwerp van de haat der ras-maniakken in de stad, omdat zijn grootvader een blanke was - een man van fortuin en van goede familie. De Neger weigert de onderdanige te spelen, omdat hij weet dat hij het levend bewijs is van de valsheid van de gangbare ras-mythe. Zijn fijne manieren maken de blanken nog razender; hij loopt met een gewone gedragen vilten hoed en gebruikt een gouden tandenstoker, die allebei hebben toebehoord aan de aristocratische oude grootvader. De mensen van de stad trachten hem te tergen en te honen maar ze kunnen het niet, want hij is 'niet aanmatigend, niet krenkend, hij is gewoon onverstoorbaar en kalm', een echte afstammeling van zijn grootvader. De stad haat hem omdat hij weigert onderdanig te zijn. Een jongen van zestien jaar en een deftige ongetrouwde dame van zes en zeventig maken zich op om zijn onschuld te bewijzen. Zij beseffen dat de onschuldige dood van deze man door het vuur of de strop een nieuwe, bloedige bladzijde zal toevoegen aan het reeds ontzettende schuldregister van het Zuiden. Ze graven het lijk van de vermoorde op om te bewijzen dat hij niet door Lucas' revolver werd gedood. Maar de ware moordenaar heeft een ander lijk in het graf begraven, en door dit onder de aandacht van de sheriff te brengen, zetten zij een hele reeks gebeurtenissen op gang, welke hen in staat stelt Lucas' onschuld te bewijzen. Maar de onverstoorbare Lucas laat niet toe dat de blanken hun geweten sussen door zijn leven te redden om niet. Op zijn rustige besliste manier staat hij er op hen, die voor zijn vrijlating gewerkt hebben, te betalen. De schildering van Lucas als het symbool van alle vervolgde Negers is schitterend. Het effect er van wordt nog verhoogd door de ironie dat ze hem als Neger brandmerken, terwijl hij feitelijk blank bloed van het Zuiden in zijn aderen heeft. Lucas is een onvergetelijke figuur, met al de waardigheid en zelfbeheersing, welke zij die 'wensen dat hij ten minste een ogenblikje als neger zou doen', nooit zullen hebben. Zijn weigering om terug te slaan zelfs waar het gaat om zijn leven, toont aan welke zijde het in karaktergrootheid wint. De jongen die hem helpt redden is een zwak symbool van het gezamenlijk geweten van het Zuiden. Lucas had de jongen gered uit het meer waarin hij gevallen was toen hij jonger was, en had hem eten en kleren gegeven. De jongen wou Lucas geld geven voor wat louter uit menslievendheid was gedaan. De Neger weigerde de betaling en in woede smakte de jongen | |
[pagina 494]
| |
het geld op de grond. Het werd kalmpjes opgeraapt en teruggegeven. Dat is voor de jongen het begin van een lange strijd met zijn geweten, totdat hij eindelijk tot het inzicht komt dat de Zuidelijke blanke zijn lange mishandeling van evenmensen niet kan vrijkopen. Zelfs het feit dat hij hem het leven redt kan die schuld niet verkleinen, want het levensgevaar had eenvoudigweg niet moeten ontstaan. Het is uiterst spannend dit besef in de geest van de jongen te zien doordringen. Jammer genoeg heeft het boek één grote fout. Niet tevreden het levendig gebeuren en de karaktertekening voor zichzelf te laten spreken, is de schrijver er toe overgegaan in het praten van de oom van de jongen hele bladzijden met vervelend gepreek in te lassen. Deze handelwijze is een artistieke flater, want het is een langdradige onderstreping van wat het verhaal in actie en symbool mededeelt. Om alles samen te vatten kunnen we zeggen dat Faulkner aan de niet-Zuiderling een uiterst scherp beeld geeft van die geweldige blanke structuur met portieken en colonnade's, 'het Zuiden' geheten, die nu in verval is en verbrokkelt als een oude schuur. Zijn beschrijving van dit verval is met opzet levendig in zijn pessimisme, maar de eerste stap in de bestrijding van dit probleem is het scherp naar voren te brengen. Dit doet hij met haast onbesuisde felheid, want het resultaat interesseert hem persoonlijk in hoge mate. Ook hij heeft de vooroordelen moeten overwinnen, die zolang de geesten van zijn landgenoten in kluisters hebben gehouden. Is zijn stijl soms vreemd en zelfs moeilijk, de aard van zijn materiaal is het ook. Ongetwijfeld, de letterkundige eigenschap die de gewone lezer er toe brengt hem te lezen en herlezen, is zijn uitstekend vermogen om een verhaal te schrijven dat 'leeft'. Zijn gefantaseerd district wordt bewoond door echte mensen en hun persoonlijke deugden en ondeugden verwekken opwellingen van goedkeuring en afschuw bij de lezer alsof zij persoonlijke bekenden zijn. Aan dit talent van eerste-klas verteller paart Faulkner de kunstenaarsgave van het welgekozen woord. Hij gebruikt het meest gekruide realisme om de mensen van het Zuiden te schetsen, maar voor de schoonheid van het geliefde land zelf, betoverd en doorgeurd van magnolia's, bewaart hij zijn verrukkelijkste lyriek: 'De zandige weg knerpte onder de brede banden en steeg langzaam weer de bossen in waar het grillige maanlicht wisselend was, bedrieglijk, met schemerige doorkijken. Onzichtbaar en onvindbaar in de wisselende tekening van licht en schaduw waren daar geitemelkers als fluiten met vloeiend lied. De weg verliet de bossen en daalde met het zand met regelmatige en onhoorbare schommelingen en zij kwamen op de valleiweg en heen van de stad'. |
|