Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 466]
| |
Een vondst te Herculaneum?
| |
[pagina 467]
| |
van het romeinse leven heel wat beter terug te Herculaneum. En dit vooral omdat het mooie oud-romeins houtwerk er onder de lava heel goed bewaard bleef. De delicate reconstructies onder de kundige leiding van Prof. A. Maiuri, tonen u hoe de houten, oorspronkelijke ramen van deuren en vensters op hun oude scharnieren draaien, en laten u de bovenverdieping bereiken via de originele treden van een houten trap. In de slaapkamers vindt u het houten bed met daarnaast een klein tafeltje; een sofa, met heel zeldzame ingelegde stukjes hout bewerkt, treft u aan in de kamer voor de siësta; en verder, in een ander vertrek, ziet u een klein kastje, dat diende als klein huisaltaar, doch tevens als een geheim plaatsje voor de sieraden van de vrouw des huizes. Tenslotte vindt u overal kleine lampjes, keukengerei, tot zelfs stukken brood, die de huishoudster bij het begin der ramp in een overijlde vlucht vergeten heeft.... Deze enkele algemene trekken over Pompeii en Herculaneum mogen hier volstaan om ons onderwerp in zijn kader te plaatsen. Eén der patriciërswoningen te Herculaneum vraagt onze speciale aandacht: 'La Casa del Bicentenario'. Het is een weelderige woning, gelegen aan de zuidkant der hoofdstraat van het stadje. Naar de smaak van de tijd werden alle lokalen rijk versierd, en zoals overal kregen ook hier de Lares van het huis de ereplaats. Rond 55 na Chr. is deze woning omgebouwd; de benedenverdieping, wellicht voor de eigenaar, bleef even luxueus als vroeger, doch de overige kamers rond het viridarium en van de bovenverdieping werden kleine woonkamers voor armere lui, die hun bestaan vonden in klein vissersbedrijf of ook in handelszaakjes tussen Pompeii en Herculaneum of ook wel verder met Puteoli. In één dezer kleine kamers van de bovenverdieping werd in Februari 1938 een duidelijk spoor van een latijns kruis ontdekt. Nauwkeurigheidshalve volgen we bij de beschrijving van deze vondst het officiële verslag van Prof. Maiuri, voorgedragen in de Pauselijke Academie van Archeologie te RomeGa naar voetnoot1). Bij het binnenkomen in de kamer ziet u tegen de wand een licht-vooruitspringend, rechthoekig paneel van fijne witte stuc, en te midden van dit paneel het klaaromlijnde spoor van een 45:36 groot latijns kruis dat in het stuc ingemetseld was. De Herculanees heeft eerst een goed-bewerkt houten kruis met sterke nagels - waarvan men nog goed de sporen ziet - aan de wand vastgenageld; daarna pas heeft hij het gipswerk rond het kruis aangebracht. Nergens echter werd het houten kruis zelf teruggevonden, wat enigszins kan | |
[pagina 468]
| |
Met welwillende toestemming van Prof. Maiuri.
HET KRUIS EN ALTAARKASTJE OP HET OGENBLIK VAN DE VONDST IN 1938 | |
[pagina 469]
| |
bevreemden, daar het houtwerk te Herculaneum meestal goed bewaard bleef. Maiuri denkt dat het kruis ofwel door een vijandige hand vóór de ramp in 79 'afgerukt' werd, ofwel door de bewoner zelf van het kamertje, onmiddellijk vóór zijn vlucht. Deze mening staaft hij door het feit dat het stucwerk beschadigd werd, wat bij het afrukken van het kruis kan gebeurd zijn. Rechts en links buiten het gipsveld ziet men twee afgeknotte ijzeren punten, die diep in de wand vastzitten; daaronder vond men enkele resten van hout die met de lava aan de muur kleefden. Deze vondst is zeer kostbaar! ze bewijst immers dat aan die nagels twee kleine houten vleugels vastzaten, welke het ganse veld en zo ook het kruis konden bedekkenGa naar voetnoot2). Vlak onder het kruis, een weinig naar rechts geschoven, vond men in datzelfde kamertje een eigenaardig houten kastje van 92 cm hoogte. Onderaan is er een houten trede aan vastgetimmerd, zodat het geheel u de indruk geeft dat het een bidstoel is.... Het is echter niets anders dan het welbekende kastje dat, in een heidens milieu, dienst deed als klein huisaltaar en als bergplaats voor de Lares. In dit kastje vond men twee potaarden lampjes, ernaast lag een verkoolde pijnappel. Na deze beschrijving legde Maiuri zijn interpretatie voor: dat klaaromlijnd spoor in het stucpaneel kan niets anders zijn dan het spoor van een latijns houten kruis, dat in die kamer vóór 79 vereerd werd. Deze verklaring stelt onmiddellijk de uitzonderlijke betekenis van deze vondst in het licht: de afbeelding en cultische verering van het kruis zouden ruim 200 jaar verschoven moeten worden tot in de apostolische tijd.... Zoals te voorzien was, bleef de reactie niet uit. Reeds in de historische zitting van de Pauselijke Academie, kreeg Maiuri allerlei opwerpingen te horen, die hij echter met klem weerlegde. Vele archeologen van naam waren het met zijn zienswijze eens: o.a. Mons. Wilpert, Prof. H. Lietzmann, Prof. Hermanin. Anderen hebben zijn interpretatie verdedigd: Prof. M. della Corte, Prof. Fr. di CapuaGa naar voetnoot3), P.A. Ferrua S.J.Ga naar voetnoot4), P.M. Zerwich S.J.Ga naar voetnoot5), P.E. Kirschbaum S.J.Ga naar voetnoot6). Sommigen echter schreven met vinnige pen tegen de interpretatie van Maiuri: o.a. P.G. de Jer- | |
[pagina 470]
| |
phanion S.J.Ga naar voetnoot7) en Mgr. L. De BruyneGa naar voetnoot8). Maiuri heeft toen in een schitterend artikel de opwerpingen van P. de Jerphanion afdoend weerlegdGa naar voetnoot9). Ons doel is nu, na een lange bestudering der hier genoemde documenten, en een paar bezoeken aan Herculaneum zelf, de mogelijkheid, of beter, de waarschijnlijkheid van Maiuri's interpretatie in het licht te stellen. Tot die waarschijnlijkheid besluiten we, niet enkel op grond van de bestudering van het milieu zelf, doch ook na de aanvullende studiën die we maakten van het religieuse milieu van Zuid-Italië, en over de gegevens der christelijke archeologie en patristiek aangaande de afbeelding en verering van het kruis. | |
I. Het kruis in zijn milieuWanneer men door het oude Napels wandelt, valt het dadelijk op, dat overal kleine nisjes met heiligenbeelden aan de gevels zijn aangebracht. En men denkt spontaan: dat volk heeft zijn oud-katholiek geloof trouw bewaard. Niet minder opvallend is het voor de bezoeker van Pompeii of Herculaneum, dat hij ook daar een dergelijke gewoonte terugvindt; overal, in de cauponae, de hospitia, de thermopolia en in de private woningen, treft hij in verscheidene kamers kleine nisjes of tempeltjes aan, welke er de ereplaats bekleden en de Lares waren toegewijd. Ook daar beaamt men Sallustius' verklaring: 'Geen godsdienstiger mensen dan onze voorvaderen'. Voor ons onderwerp is het van belang aan te stippen dat te Herculaneum deze nissen ook in de privé-kamers van de bovenverdieping gevonden werden, wat niet het geval is te Pompeii. Ook is het niet onbelangrijk te weten dat sommige van hout zijn en steunen op een houten voetstuk, dat dan de vorm van een kastje aanneemt. Vele nissen zijn omlijst door een paneel van witte stuc, dat even op de wand vooruitspringt. Dikwijls was dit paneel nog omgeven door een smalle, rijk-versierde lijst. Daardoor immers wilden de Romeinen deze plaats afzonderen van de aangrenzende wand. In verscheidene gevallen zelfs werden nis en stucpaneel bedekt door twee kleine beweegbare luiken die met twee scharnieren aan de muur naast het stucwerk vastzaten: zo onttrok men deze 'heilige plaats' aan de profane blikken. In | |
[pagina 471]
| |
rijke woningen zijn deze panelen mooi versierd of uitgebouwd tot een klein tempeltje. Bij armere lui echter vindt men geen versiering. Ons besluit uit deze gegevens is het volgende: telkens als we op de ereplaats van een woonkamer een stucpaneel aantreffen, en a fortiori een stucpaneel dat met kleine luiken kon bedekt worden, hebben we zekerheid dat we hier staan voor een religieuze uiting van de Romeinen; dat stucwerk immers is een ontegensprekelijk bewijs dat die plaats 'heilig' was. De toepassing van dit feit op de vondst in de kleine kamer te Herculaneum ligt voor de hand: de Herculanees heeft het stucveld laten aanbrengen om het symbool van zijn godsdienst een heilig karakter te geven. Dat stucpaneel immers is het klaarste en zekerste bewijs dat we hier voor een zuivere godsdienstuiting staan, en wel, een specifiek christelijke uiting, omdat het nagelaten spoor in het stucpaneel niets anders kan zijn dan het spoor van een ingemetseld houten kruis. Deze mening zullen we staven door uitsluiting der vele andere hypothesen die hiertegen opgezet werden en met klem verdedigd, doch die bij nader onderzoek weinig steekhoudend bleken. Eén der voornaamste werd naar voren gebracht door Prof. De Bruyne, nl. dat het overgebleven spoor niet is van een kruis maar van een muurtafeitje (console)Ga naar voetnoot10). Een dergelijk meubeltje echter zou een unicum geweest zijn zowel te Pompeii als te Herculaneum.... Alleen uit dien hoofde moet men zeer sceptisch staan tegenover deze hypothese. Ze dient echter totaal verworpen te worden omdat zo'n console onmogelijk achter twee houten vleugels, die het ganse veld bedekten, kon worden ingesloten; en we weten met zekerheid dat deze waren aangebracht. Een andere hypothese zegt dat we hier voor een 'axis' staan, d.i. een soort kruis in bijlvorm zoals men wel meer aantreft op sommige monumenten in Zuid-Frankrijk. Doch deze onderstelling berust op een onnauwkeurige en foutieve waarneming der gegevens: in de rechte en klaaromlijnde vorm van het kruis te Herculaneum kan men onmogelijk een 'axis' terugvinden. De befaamde archeoloog, P. de Jerphanion, meent dat de hypothese van het kruis moet uitgesloten worden, omdat een voorstelling van het kruis vóór 79 in strijd is met de christelijke archeologie. Ons derde deel van deze studie zal hierop trachten te antwoorden. Verder twijfelt hij aan het religieus karakter van het stucwerk, omdat het onversierd bleef; ook omdat het kruis niet symmetrisch in het paneel staat. Doch boven werd reeds gezegd dat men bij armere lui meestal geen versiering aantreft. Wat de asymmetrie betreft, het loont niet de | |
[pagina 472]
| |
moeite over een verschil van twee cm te struikelen.... Hoeveel heidense nissen werden niet asymmetrisch gebouwd, waaruit men toch niet zal besluiten dat het geen Laresnissen geweest zijn! Het onderzoek van het eigenaardig houten kastje dat onder het stuc gevonden werd, zal het religieuze karakter van onze gegevens nog beter in het licht stellen. Zijn betekenis begrijpen we eerst uit het ceremonieel dat de Romeinen bij de Lares-cultus gebruikten. Onder alle kleine Lares-heiligdommen, in welke vorm ze ook gebouwd zijn, werd steeds een soort voetstuk aangebracht. Te Herculaneum alleen treft men zowel onder de houten tempeltjes als onder de gewone houten nisjes, een klein kastje aan. Belangrijk is het feit dat soms onder aan het kastje een vooruitspringend breder voetstuk werd bijgetimmerd, dat een soort trede vormde waarop de waardigste persoon van het huis ging staan om de cultusobjecten - de lampjes - te schikken en om het heiligdom te openen. De lampjes, met tientallen teruggevonden, werden dan op de kast, het altaar, gezet en brandden tijdens het 'gebed'. Na de cultus werden ze in de kast geborgen. Ook hier is de toepassing niet moeilijk: alle elementen welke de 'bidstoel' van het onaanzienlijk kamertje ons biedt, vinden we terug in de heidense kleine altaren onder de Lares-nissen. Dat dit meubeltje ons de indruk geeft van een bidstoel, vindt dus zijn verklaring in het voetstuk dat onder aan de kast aangehecht werd als een soort trede om het heiligdom binnen te gaan. De twee lampjes die in de kast werden gevonden zijn er misschien neergelegd na het laatste gebed van de onbekende Herculanees.... Het is zo heel natuurlijk dat deze Christen dezelfde middelen gebruikte voor de verering van het kruis, als de heidenen voor de cultus van hun Lares; heel spontaan heeft hij overgenomen wat zijn milieu hem bood, doch het in dienst gesteld van zijn nieuwe godsdienst. Het onderzoek van het milieu zelf schijnt er dus op te wijzen dat we hier naar alle waarschijnlijkheid voor een eerste voorstelling en verering staan van het kruis. Vooraleer echter hiertoe te kunnen besluiten, moeten we de twee voornaamste opwerpingen onderzoeken: 1. Er zijn geen documenten voorhanden waaruit blijkt dat een Christencommuniteit zou bestaan hebben te Herculaneum vóór 79. 2. De voorstelling en verering van het kruis in die tijd is in strijd met de gegevens der christelijke archeologie. | |
II. Christenen te Herculaneum?Als dat teken op de wand het spoor is van een latijns kruis, dan moeten we ook aannemen dat er vóór 79 Christenen waren te Hercula- | |
[pagina 473]
| |
neum. Over de vroegste verspreiding van het Christendom weten we dat ze heeft plaats gehad door de Joden, die voor de vervolging van Herodes Agrippa uit Jerusalem gevlucht waren. Zo zou St. Paulus in menige stad en land reeds kleine gemeenten van Joden-christenen aantreffen, o.a. te Puteoli (nu Pozzuoli). Het staat boven alle twijfel vast dat er een joodse gemeente bestond te Pompeii. Onze vraag is echter: was er ook een Christen-gemeente te Pompeii? Prof. M. della Corte, de leider der opgravingswerken, antwoordt op deze vraag positief. P. Ferrua is ook geneigd de opinie van della Corte te onderschrijven, doch spreekt zich eigenlijk niet uitGa naar voetnoot11). Twee vondsten echter verdienen hier onze aandacht. Vooreerst het gegraveerd inschrift van een hexameter gevonden in een klein kamertje van een zeer werelds huis 'degli amorini dorati': Sol Gelida(m) Contra Firma Plaquidea(m) Gente(m). Della Corte vertaalt: 'De ware zon sterke het God-behagende-volk tegen de koude wereld'. Anderen echter gaven een minder fraai klinkende vertaling. Een andere vondst is heel wat belangrijker: in 1937 vindt della Corte te Pompeii het overbekend cryptogram, gegraveerd in een gleuf van een kolom in de 'grande palestra'.
ROTAS
OPERA
TENET
AREPO
SATOR
Dit cryptogram kende in de middeleeuwen een zeer grote verspreiding, zowel in het Oosten als in het Westen. Het oudst bekende exemplaar vóór de vondst te Pompeii, werd ontdekt te Euphrasia, een stad in Midden-Azië, die door de Romeinen in 256 verlaten was. Belangrijk is het feit dat de moderne critiek dit cryptogram een christelijke oorsprong toewees. Het is inderdaad opgevallen dat de 'T' aan de vier kanten de centrale plaats inneemt en telkens tussen A en O geplaatst is; vandaar de interpretatie: de 'T' stelt het kruis van Christus voor, het begin en einde van alles. Een andere interpretatie werd door P.L. Tria S.J. voorgesteld, die heel eenvoudig afleest: Sator Tenet N.... per T...., d.i. Dominus tenet N(os) per crucem, of in goed nederlands vertaald: Christus verlost ons door zijn kruisGa naar voetnoot12). | |
[pagina 474]
| |
De eensgezinde mening omtrent de christelijke betekenis van dit cryptogram kreeg echter een flinke deuk toen het ontdekt werd te Pompeii. Toch blijven vele archeologen bij hun eerste mening en wijzen daarom op de mogelijkheid van het bestaan in die stad van een kleine Christengemeente. Als dat zo is, dan mogen we ook de mogelijkheid aannemen dat er Christenen geweest zijn te Herculaneum. Er bestond immers een voortdurend contact tussen het aristocratische Herculaneum en het commerciële Pompeii. Vele kleine lui leefden bijna uitsluitend van de handel tussen de twee steden. En het is een algemeen verschijnsel, dat met de koopwaar ook de ideeën in de steden binnendringen. Zo stellen we ons voor dat onze Herculanees te Pompeii in contact kon komen met Joden-christenen en daar het eerst over Jezus-Christus hoorde spreken en over zijn kruis.... Er zijn echter solider bewijzen om tot de aanwezigheid van Christenen te Herculaneum te besluiten. Naar alle waarschijnlijkheid werd de heilsleer voor het eerst te Rome binnengebracht door Joden-christenen, nog vóór de komst van St. Petrus. Ook te Puteoli waren de eerste verkondigers van het Christendom niet St. Petrus of St. Paulus of een andere apostel, maar wel de Joden zelf die van over zee in de grote haven van Puteoli aan wal stapten. Puteoli immers, een stichting van Cuma, was met de groei- en expansiekracht dezer griekse kolonie zeer snel de voornaamste haven van Zuid-Italië geworden. Ook na de overheersing van Cuma en gedurende heel het romeinse keizerrijk bleef Puteoli dat overwicht bewaren. Het werd de eerste opslagplaats van Rome en van gans Midden- en Zuid-Italië, en vooral een knooppunt voor de handel met het Oosten: van Puteoli vertrok een speciale vloot om graan te halen te Alexandrië. Zo begrijpt men waarom de handelslui die het binnenland introkken te Puteoli aan wal gingen. En zo begrijpt men ook waarom het schip, dat de apostel der heidenen droeg, te Puteoli voor anker ging (Handel. 28, 12-14). St. Paulus ontmoet er bij zijn aankomst in 60-61 een kleine Christengemeente, die wellicht sinds jaren bestond. Op haar uitnodiging wellicht bleef de grote apostel een week in haar midden. Hoe leggen we nu het verband tussen Puteoli en Herculaneum? Daar Puteoli de voornaamste haven en opslagplaats was van Zuid-Italië, mogen we zonder meer aannemen dat er tussen de twee steden, beide aan zee gelegen op slechts 25 km afstand van elkaar, een drukke handel bestond. Langs dit contact kon ook de nieuwe godsdienst te Herculaneum binnenkomen. Doch in het licht van St. Paulus' aankomst en verblijf te Puteoli menen we dat deze mogelijkheid groeit tot grote waarschijnlijkheid. Zijn komst immers, onder bewaking van een Ro- | |
[pagina 475]
| |
mein, zal wel de aandacht van velen gaande gemaakt hebben.... Het nieuws van zijn verblijf in de havenstad, dat zich als een vuur verspreid moet hebben, heeft ongetwijfeld vele Joden, vele sympathiserenden en bekeerden naar die stad gelokt om er St. Paulus te ontmoeten of te horen spreken. Zeer waarschijnlijk zijn daar ook Pompeianen geweest en Herculanezen.... Als men dan bedenkt welk een innerlijke kracht uitging van het woord en de persoon van St. Paulus, als men weet hoe groot de bovennatuurlijke hulp van de genade zelf was in die dagen, hoe ze langs het woord van de apostel in de harten drong overal waar hij sprak, dan mogen we aannemen dat ook te Puteoli, zoals in zovele andere steden, 'een grote schaar voor den Heer gewonnen werd'. Daar heeft St. Paulus ook gezegd dat hij niets anders kent dan 'Jezus Christus en dien gekruisigd'; hij heeft er verklaard dat 'de prediking van het kruis wel een dwaasheid is voor hen die verloren gaan, maar voor hen die behouden worden een kracht Gods' (1 Cor. 1:18). En hij die de boeien droeg voor Christus, zal een levend getuige geweest zijn voor de waarheid van zijn geloof en zijn leer. Heeft onze Herculanees daar het eerst over Christus en zijn kruis gehoord? Is hij getroffen geweest door de genade? Het is best mogelijk. In elk geval staat vast dat het Christendom in die dagen vele harten van goede wil heeft veroverd. De waarschijnlijkheid van het bestaan van Christenen te Herculaneum werpt ten volle licht op de aannemelijkheid van onze stelling. Vóór een definitief besluit echter, dient de tweede moeilijkheid besproken te worden die door P. de Jerphanion werd opgeworpen: de voorstelling en verering van het kruis vóór 79 is onverenigbaar met de archeologische gegevens. Duidelijkheidshalve splitsen we ons antwoord in twee delen. 1. Wat zegt de archeologie? 2. Wat zegt de patristiek? | |
III. Voorstelling en verering van het kruis1. Wat zegt de archeologie?De kruisdood, 'de hevigste en uiterste slavenstraf' (Cicero), boezemde een ongelooflijke afkeer in. Nooit mocht ze op een Romein toegepast worden, doch enkel op het uitschot van de bevolking. De gekruisigde was daarbij het voorwerp van allerlei smaad en verguizing vanwege het opgehitste volk. Om deze redenen, zo zegt men, was een voorstelling, laat staan een verering van het kruis door de eerste Christenen onmogelijk. Niet alleen schrokken zij er zelf voor terug, doch ze werden daarbij ook geleid door apostolische motieven: hun | |
[pagina 476]
| |
Meester mocht geen spot of afkeer opwekken, maar slechts eerbied en liefde. Na de afschaffing van de kruisdood kon men beginnen, eerst met de voorstelling van een min of meer bedekt symbool van het kruis, later met het kruis en kruisbeeld zelf. Op het eerste gezicht lijkt deze theorie zeer aannemelijk en goed gefundeerd, doch de studie der eerste archeologische vondsten verplicht ons toch wat meer te nuanceren. De eerste gedateerde voorstelling van het kruis - 134 na Chr. - werd gevonden te Palmyra in Syrië; het kruis is op een altaar gegrift onder een hebreeuws inschrift 'Aan Dengene wiens naam gezegend is in eeuwigheid'. Bevreemdend lijkt wel de vondst van een paar voorstellingen van het kruisbeeld op twee kostbare cornalijnen eveneens uit de tweede eeuw; Christus is er telkens omringd door de twaalf apostelen. Uit het einde der tweede eeuw dateert het spotcrucifix van het keizerlijk paleis op de Palatijn te Rome. De befaamde archeoloog P. Garrucci S.J. die het graffito ontdekte, gaf er een kundige verklaring van. Het stelt een kruis voor in 'T'-vorm, waarop een gekruisigde hangt met een ezelskop; daarnaast staat een man die de gekruisigde met de hand een kus toewerpt; daaronder de woorden: 'Alexamenos aanbidt zijn god'. Deze spotprent komt perfect overeen met het getuigenis van Tertullianus in zijn 'Apologeticum' over de lasteringen der heidenen tegen de Christenen: één daarvan was, dat ze een mens met een ezelskop als hun god aanbaden. De 'T'-vorm was een symbool van het kruis dat in de eerste en tweede eeuw aangenomen werd. Vele vroeg-christelijke schrijvers meenden dat deze vorm de oorspronkelijke vorm van Christus' kruis geweest is. Uit deze gegevens besluiten we het volgende: voor de eerste eeuw tasten we in het duister; doch de vondsten uit de tweede eeuw zijn veelbetekenend! De voorstellingen van het kruis op persoonlijke voorwerpen, zoals de vermelde cornalijnen, stellen wonderwel in het licht, dat de eerste Christenen in hun privé-leven vertrouwd waren met het kruis en hun gekruisigde Meester, doch dat zij dit geloof verborgen hielden als een kostbare parel tegen de spot der heidenen. Dat de heidenen deze eredienst toch spoedig achterhaalden, bewijst het spotcrucifix op de Palatijn te Rome. Is deze cultus slechts in de tweede eeuw ontstaan? Dit is onwaarschijnlijk; waarom zou men plots in de tweede eeuw met het kruis verzoend zijn geraakt? Daarom vermoeden we dat deze eredienst even oud is als het kruis van Christus zelf. Ons kruis van Herculaneum is dus niet in strijd met de archeologie; deze zegt enkel dat ze geen kruisen vond in de eerste eeuw, doch tevens, dat de voorstelling ervan niet onmogelijk was. Daarnaast willen we nog een ander argument in het licht stellen. Het | |
[pagina 477]
| |
kruis te Herculaneum was van hout; welnu, laat ons aannemen dat de Christenen bij voorkeur hout gebruikten om hun kruisen te maken, dan begrijpt men dat slechts een allergelukkigst toeval er ons één kon bewaren. Dit is een loutere hypothese, doch ze berust o.i. toch op een zeer solide basis. Hoe dikwijls en hoe 'eindringlich' spreekt de vroeg-christelijke literatuur ons niet over het 'Lignum Crucis'! Zo St. Petrus: 'Christus heeft op het kruishout in zijn lichaam onze zonden gedragen' (1 Petr. 2,24). En de Barnabasbrief: 'Christus moest lijden op het kruishout' (5,13); 'Op het kruishout is Jezus Koning' (8,5). De H. Polycarpus bidt voor de 'Inimici crucis' d.i. voor de vijanden van het materieel houten kruis van Jezus, zoals ook St. Paulus bedoelt waar hij verklaart dat velen leven als vijanden van Christus' kruis (Fil. 3,18). Wijl echter de gegevens van de archeologie zo ontoereikend zijn, moeten we rekening houden met hetgeen de patristiek zegt over de cultus van het kruis. | |
2. Wat zegt de patristiek?Schrokken de eerste kunstenaars van het Christendom ervoor terug de passie en dood van onze Heer voor te stellen, dan hebben toch de eerste christelijke schrijvers hierover heel anders geoordeeld. St. Paulus kent niets anders dan het kruis van Christus; leest men de Barnabasbrief, de brieven van Ignatius van Antiochië, Justinus, dan treft het hoe realistisch het kruis van Jezus beschreven wordt. Deze leer over het kruis moest wel zeer vroeg leiden tot de voorstelling er van. 'n Paar getuigenissen slechts. In de Barnabasbrief merkt de schrijver op, dat Mozes zelf, ondanks zijn eigen verbod ooit beelden te maken, een uitzondering toeliet voor het kruis: de koperen slang op een stok gehecht redde het volk en was het type van Christus' kruis dat alle mensen redding brengt (P.G. 2. col. 762). Dit argument is gericht tegen de Joden die de Christenen aanvielen en laakten omdat zij het kruis hadden voorgesteld. Ongeveer een eeuw later geeft Tertullianus ons een ander bewijs van de cultus van het kruis. In zijn tractaat 'Ad Nationes' zegt hij uitdrukkelijk dat de Christenen 'priesters van het kruis' genoemd worden omdat ze het aanbaden (P.L., I. col. 577). En in zijn 'Apologeticum' zegt hij dat de heidenen hen 'aanbidders van het kruis' noemen (P.L., I. col. 367). Dit epitheton bewijst dat de Christenen het kruis werkelijk vereerden. Tenslotte nog een citaat uit Origines' Commentaar op de brief aan de Romeinen: 'Er schuilt zo'n kracht in het kruis dat, wanneer het voor ogen gesteld wordt, terwijl de ogen van de geest de dood zelf van | |
[pagina 478]
| |
Christus beschouwen, alle begeerlijkheid, alle drift, alle haat beteugeld wordt' (P.G., 25. col. 17). Een explicieter verklaring van de afbeelding van het kruis zou men niet kunnen wensen! Naast deze getuigenissen geeft ons de patristiek ander, overvloedig materiaal, waaruit blijkt dat de Christenen vertrouwd waren met het kruis, en dat die vertrouwdheid teruggaat op een zeer oude oorsprong. Zo weten we dat in de grote kerkgemeenschappen der tweede en derde eeuw het kruisteken algemeen in gebruik was. Tertullianus en Cyprianus getuigen eenparig over het kruisteken dat de Christenen te Carthago op het voorhoofd maken, voordat zij met een werk beginnen. Ook Ireneus, als bisschop van Lyon, geeft een lange uiteenzetting over het kruisteken in zijn 'Compendium doctrinae christianae'. Te Rome werd het kruisteken eveneens aangeprezen als het meest probate middel tegen het kwaad. In het Oosten horen we eenzelfde taal. Daar is het Clemens van Alexandrië, maar vooral zijn leerling Origines, die ons in zijn klare taal zegt dat de Christenen altijd vóór elk werk het kruisteken maken. Uit deze gegevens kan men besluiten: het feit dat het kruisteken in de tweede en in het begin van de derde eeuw in gebruik was in zoveel wijd-uiteenliggende kerkgemeenschappen, Rome, Lyon, Carthago en Alexandrië, bewijst dat dit gebruik opklimt tot een zeer oude gemeenschappelijke oorsprong, welke niets anders kan zijn dan de eerste verspreiding van het Christendom. | |
BesluitDe interpretatie van Maiuri over het kruis van Herculaneum, lokte een hevige pennestrijd uit, voor of tegen zijn thesis. In een dergelijke 'crux interpretum' is een objectief oordeel haast onmogelijk. Nu echter, na ruim tien jaren, is het mogelijk voor een onbevangen en onbevooroordeeld lezer van de verschillende documenten, samen met een onderzoek ter plaatse zelf, een objectief oordeel te vormen over het kruis. Ofschoon we de voornaamste moeilijkheden niet apodictisch konden weerleggen, omdat we, althans omtrent het bestaan van Christenen te Herculaneum, in het domein der waarschijnlijkheid blijven, toch denken we niet dat deze, na ons onderzoek nog een ernstig tegenbewijs kunnen vormen. Aangezien daarnaast de studie van het milieu zelf een allergunstigst licht wierp op de juistheid van onze vermoedens, kunnen we met gegronde probabiliteit besluiten, dat we in het kruis van Herculaneum het allereerste teken mogen begroeten van onze christelijke godsdienst. |
|