Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDouglas Hyde's 'I believed'Ga naar voetnoot1)Douglas Hyde was gedurende twintig jaar lid van de Communistische Partij in Engeland waarin hij geruime tijd een belangrijke plaats innam, en een twaalftal jaren was hij als redacteur verbonden aan het communistische dagblad The Daily Worker. In 1948, nog geen veertig jaar oud, werd hij Katholiek. In Januari van dit jaar verscheen het hier te bespreken boek; het werd herdrukt in Februari en Maart. In zekere zin kan men het een onbelangrijk boek noemen. Het tweede gedeelte is een bekeringsverhaal, op zich wonderlijk en vaak ontroerend door zijn eenvoud weliswaar, maar naar de maat van deze wereld gemeten toch van weinig belang. Het eerste gedeelte houdt zich voornamelijk bezig met de activiteit van de Communisten en ook dit zou men weinig belangrijk kunnen noemen. Het bevat immers zo weinig nieuws. We weten al lang hoe de Communisten zich gedroegen in de kwestie Spanje: we weten al lang hoe zij omzwaaiden naar een volksfront-politiek in de jaren voor de oorlog. Nieuws is het eigenlijk niet hoe zij zich uit een impasse moesten lospraten ten gevolge van het Duits-Russische verdrag in Augustus 1939, en hoe moeilijk voor hen de situatie werd toen Rusland Polen binnenviel. We kennen hun houding gedurende de verschillende stadia van de oorlog. We hebben genoeg gehoord van infiltratie, van crypto-Communisten, en cellenbouw. Dat het nieuws in dit boek een locale Engelse kleur krijgt doet niet zo erg veel ter zake. Toch zijn we van mening dat we hier een belangrijk en waardevol boek voor ons hebben - en wat de waarde geeft aan beide delen ligt in de op het eerste gezicht wat raadselachtig aandoende titel 'I believed'. Legt men de klemtoon op het tweede woord, dan heeft men de ziel van het eerste gedeelte van het boek; de klemtoon op het eerste woordje, ofschoon door de bescheiden auteur natuurlijk geenszins bedoeld, geeft de diepe zin van de bekeringsgeschiedenis. | |
[pagina 419]
| |
Hyde geloofde; Communisme was hem een geloof, en het is een geloof voor de echte Communist. Ook dit hoorden we al eerder. Maar in de sympathieke pentekeningen van vele kameraden treedt dit geloof als levende en leven-gevende kracht naar voren. Meerdere malen laat Hyde uitkomen welke grote offers de Communisten zich getroosten voor de 'zaak', waarbij hij steeds beklemtoont dat dergelijke offervaardigheid de vrucht is van een geloof, en niet van een theorie omtrent privaat bezit. Zou men aanvoeren dat de Communist meest een compensatie voor deze offers vindt in een als vanzelf sprekend aanvaarde vrijheid op zedelijk, vooral sexueel terrein, dan wordt dergelijke insinuerende verklaring door Hyde, die onverbloemd over deze zaken spreekt, verworpen; ook deze vrijheid is een stuk van het communistisch geloof, evenals zijn atheïsme. Hyde philosopheert maar heel weinig over het Communisme, maar eigen werkmethode en eigen ervaring stellen hem in staat zeer concreet aan te geven hoe in feite de philosophie van het Communisme werkt. De kracht van het Communisme is hierin gelegen dat het er in slaagt om haat, een verlangen naar vergelding van de kant van diegenen die slecht behandeld zijn, jeugdig idealisme en het hunkeren naar een betere wereld (men denke hierbij aan Engelse achterbuurten waarvan men hier in Holland vaak geen idee heeft) als sterke paarden voor zijn strijdwagen te spannen (p. 61). Dit houdt in dat er door het Communisme vooral op de emoties wordt gespeculeerd van de arbeiders; dergelijk emotioneel 'appeal' verblindt de rede, en schakelt haar uiteindelijk uit; partij-techniek doet de rest om hieruit een geloof te laten rijpen. Marxisme was zodoende voor Hyde, en voor de velen die in de partij werden en worden gevormd, niet zo zeer een theorie dan wel een methodologie (p. 293). Het is een methode van zien, denken, oordelen, reageren. Een methode die werkt als een dwangbuis (hoofdstuk 23, waarin de breuk met het Communisme wordt verhaald, draagt als titel 'out of the straight jacket'). Met dit alles voor ogen wint het tweede gedeelte aan belangrijkheid. De intrigerende vraag hoe een jongeman, uit net milieu, met een gezond stel hersens, evenwichtig, goed Christen, student in de theologie om later predikant te worden, overtuigd atheïst kan worden en vurig Communist zonder hierbij gedreven te worden door reactionnaire motieven, vindt hier zijn antwoord. Belangrijk is het nu ook te zien hoe de methodologie waarmede Hyde als vergroeid was geraakt, geleidelijk, en aanvankelijk geheel onbewust nog, wordt ondermijnd. Niet toevallige omstandigheden als de toestand in Oost-Europa tastten deze methodologie aan: zij voorkomt immers dat de zaken gezien en beoordeeld worden zoals zij zijn. Maar het is het lezen van katholieke weekbladen om, wat Hyde zelf noemt, 'dirt' te vinden waartegen hij schrijven kan in zijn aanvallen op het fascistisch Katholicisme, dat zijn positie aan het wankelen brengt. De boeken van Belloc en Chersterton volgen dan later, en geleidelijk verschuift zich de innerlijke omkeer van politiek en sociaal terrein naar godsdienstig terrein. Slechts een enkele maal treedt in dit boek de even fel communistische Carol, Hyde's vrouw, op: haar militant atheïsme wordt eerder aangevreten, bij haar een sterkere en meer spontane reactie tegen het onvrouwelijke en zelfs onnatuurlijke van de communistische mentaliteit met haar haat en bittere wrok. Het is geen sensationeel boek; het is ook niet sensationeel geschreven. Natuurlijk, het is een waarschuwing, en als zodanig doet het onwillekeurig denken aan 'I chose Freedom'. Het is echter veel meer pleidooi: de Communist te kennen in zijn geloof.
Dr W. Peters |
|