Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 271]
| |
De huidige stand der Sociale kwestie in Nederland II
| |
[pagina 272]
| |
kwaliteit, maar de producerende firma zelf. Voor artikelen als sigaretten immers, koopt men bijna uitsluitend 'op merk'. Men kan dit evengoed doen in een automaat, als in welke winkel ook: het is steeds dezelfde standaard-prijs en standaard-kwaliteit. De economische dienst van de sigaretten-winkelier is daarmee beduidend aan waarde verminderd. Te oordelen naar geluiden die men hierover uit Amerika hoort, moet men verwachten dat wij hier nog slechts aan het begin van een ontwikkeling staan. De economische betekenis van een steeds groter gedeelte van de middenstand zou dan geringer worden, en hiermee verandert ook haar plaats in de standenstructuur. Het tegenovergestelde ziet men ook gebeuren. Door het wegvallen van vele mogelijkheden tot eenzijdige voordelige handel met koloniën, krijgt de factor arbeid voor de welvaart van de gemeenschap een groter betekenis: de functie van technici en arbeiders wordt belangrijker. Ondertussen roept de economische ontwikkeling geheel nieuwe groeperingen van mensen op: zonder dat wij het ons gerealiseerd hebben, is er een heel nieuwe stand ontstaan, het leger van kantoorklerken en ambtenaren, die Prof. Kruijt noemt de 'nieuwe middenstand'. Men begrijpt dat deze dynamiek, die de economie veroorzaakt, het nog moeilijker maakt om tot een gezonde standenstructuur te komen. Ook in ander opzicht heeft de sociale kwestie door de economie een ander aanzien gekregen: de kwestie van de verdeling van het maatschappelijk inkomen. In de tijd van Rerum Novarum stelde het zich aldus: hoe de verdeling economisch doen geschieden, en toch aan de arbeiders een behoorlijk bestaan verzekeren. Tegenwoordig is de vraag zonder meer, hoe moet de verdeling zijn om de welvaart van het volk zo goed mogelijk te bevorderen. Het is daarom meer de vraag wat is het maximum wat aan de arbeider kan gegeven worden, dan wel, wat is het minimum wat de arbeider moet krijgen. Dit is onbewust als een sprekend element naar voren gekomen in verschillende artikelen over de nood der z.g. middengroepen, die vorig jaar verschenen. Voor de verbetering van de positie dezer groepen werden meerdere motieven naar voren gebracht. Vooreerst het oude motief der rechtvaardigheid, dat de mens een inkomen moet hebben waarmee hij volgens zijn stand kan leven en zijn kinderen opvoeden. Het is uit het voorgaande duidelijk dat dit een zeer moeilijk te hanteren begrip is geworden. Een ander motief was het feit dat een bepaalde dienst in stand gehouden moet kunnen worden. De leraar bijvoorbeeld moet in staat zijn, zijn kinderen een zelfde opleiding mogelijk te maken | |
[pagina 273]
| |
als hij zelf heeft genoten. De noodzakelijke aanvulling voor dit beroep zal immers op de eerste plaats gerecruteerd moeten worden uit de nakomelingen der beroepsgenoten, want daar vindt men eerder de benodigde talenten dan in lagere groepen, en deze talenten zijn schaars, zodat de voorhanden zijnde uitgebuit moeten kunnen worden. Het economische welzijn der gemeenschap is hier feitelijk de grondslag! Elders ziet men dat de lonen omhoog moeten om de aantrekkelijkheid van een bepaalde dienst te behouden, die nodig is om voldoende mensen te trekken. Dat is het geval geweest bij de onderwijzers, enige jaren geleden, en uit zich ook in de hoge lonen van enige arbeidersgroepen. Men ziet hier al dat het begrip rechtvaardig loon een heel ander aanzien kan krijgen, doch daarover in de volgende paragraaf. Nauw hiermede samenhangend is een ander aspect: naast de productie heeft ook de consumptie in de economische wetenschap een plaats gekregen. De grotere welvaart die er is gekomen is voor een groot gedeelte te danken aan de massa-productie. Een moderne radio is bijna onbetaalbaar als ieder exemplaar afzonderlijk geprojecteerd en geconstrueerd zou moeten worden. Doordat er echter duizenden van een type gemaakt worden, verdelen zich de kosten voor de wetenschappelijke research en voor het ontwerpen over deze aantallen. Bovendien kan de productie in serie geschieden en bestaat daardoor de mogelijkheid om allerlei bewerkingen met automatismen te laten gebeuren. Dit kan echter alleen als de radio's ook in dergelijke aantallen verkocht kunnen worden; daartoe moet koopkracht zijn bij de massa van het volk. Deze factor wordt bij de loonbepaling steeds meer in het oog gezien. Dit heeft tot gevolg dat artikelen die eens een luxe vormden voor een kleine groep, meer en meer in het bereik komen of zullen komen van het hele volk. Ook in dit opzicht krijgt het 'levensonderhoud volgens iemands stand' een ander aanzicht. Als men bij het oude statische begrip zou blijven zou men de mogelijkheid voor economische vooruitgang afsnijden. Tenslotte moeten wij nog een woord wijden aan de verandering in de onderneming die zich ook in ons land aan het voltrekken is. De onderneming immers, zoals zij eens één was met de persoon van de ondernemer-bezitter, wordt steeds uitzonderlijker in het grootbedrijf. Men ziet een tendenz die er naar leidt dat de onderneming een zelfstandig organisme wordt met zelf doel. Het bedrijf, het draaien van de fabriek, het rendabel zijn, het groeien ervan schijnt een doel op zich te worden. De onderneming werkt dan tenslotte niet meer voor de | |
[pagina 274]
| |
belangen van de ondernemer, of van de aandeelhouders, zij draait om zich in stand te houden en zich volgens haar eigen determinisme te ontwikkelen. De ondernemer, voor zover dat nog een persoon is, is wel de leider, maar zijn leiding staat in dienst van het ondernemingsdoel, dat is: steeds groter, steeds rendabeler worden. Terwijl juridisch de aandeelhouders-vergadering het dividend bepaalt, doet dit in feite het eigen doel der onderneming. De winst bepaalt ook niet meer de hoogte van het dividend; zoveel mogelijk wordt deze gebruikt voor zelf-financiering, terwijl het dividend een middel is geworden voor de politiek der onderneming op de geldmarkt. Omdat een dergelijke verzelfstandigde onderneming een anonyme onpersoonlijke macht vormt, verdwijnt de zedelijke verantwoordelijkheid. Niemand is er meer aan te wijzen die zedelijk verantwoordelijk is tegenover de gemeenschap en tegenover de bedrijfsgenoten. Men ziet dat hiermee de oude tegenstelling werkgever-werknemer van heel andere betekenis gaat worden, en dat het begrip 'kapitalist' wel zeer moeilijk te omschrijven wordt. | |
IV Het zedelijk facetAls wij onder dit hoofd over het sociale vraagstuk spreken, dan vatten wij hieronder twee wel te onderscheiden kwesties samen: 1. Het feit dat het sociale leven niet volgens de zedelijke grondbeginselen geregeld is en dat de mensen zich niet hierdoor laten leiden. 2. Het feit dat de zedenwet in vele gevallen niet duidelijk gespecificeerd kan worden. Het eerste aspect heeft vanaf het begin volop de aandacht gehad. En wat de encyclieken Rerum Novarum en Quadragesimo Anno hierover leren is nog altijd actueel. Het sociale vraagstuk zou voor een groot stuk opgelost zijn als de grote christelijke gedachten voor het maatschappelijk leven inderdaad de leidraad waren. De voornaamste deficiënties op dit gebied zijn wel de volgende: het tekort aan eerbied voor de menselijke persoon, het voorbijzien van de verplichtingen tegenover het gemeenschapsbelang en de te grote waardering die aan bezit en economische macht gehecht wordt. In tegenstelling met de behandeling der andere paragrafen, zullen wij hier eerst schetsen hoe het volgens de christelijke normen zijn moest, en van daaruit op de tekortkomingen wijzen.
Elke mens heeft een menselijke waardigheid die onaantastbaar is. Voor ons volgt dit direct uit de eerste vraag van de katechismus, | |
[pagina 275]
| |
waarin wij leren dat de mens geschapen is om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te worden. Dit betekent immers dat de mens een persoonlijke levens-bestemming heeft, dat hij doel-in-zich is. Duidelijker nog spreekt dit uit het Rijk Gods wat Christus is komen brengen: daarin immers is elke mens Kind Gods en Broeder van Christus, zodat elke mens op zich mag toepassen: wat gij den minsten der mijnen hebt gedaan dat hebt ge Mij gedaan. Bezien wij vanuit dit licht het psychologisch probleem en wat hier aan gedoktert wordt door de psycho-techniek. De arbeider is zich blijkbaar maar weinig bewust van de verheven waardigheid van zijn persoon; zijn hele houding zou veel waardiger zijn, als deze waarheid levenswerkelijkheid voor hem was, in elk geval zou hij alle reden verliezen voor een minderwaardigheidscomplex. In feite echter is dit voor de grote massa een onmogelijkheid: zij leeft, - en dit kan niet anders -, van de gedachten die in de gemeenschap tot haar komen. Juist deze gemeenschap echter schiet deerlijk te kort in haar eerbied voor de menselijke persoon. Zo lang men de arbeider en zijn arbeid in de passende menselijke waardering te kort doet, hem in feite niet telt in het maatschappelijk leven, tenzij voor zover men hem nodig heeft, of met zijn macht rekening moet houden, valt er in dit opzicht niets van de arbeider te verwachten. Men is de laatste tijd uit economische beweegredenen veel aandacht gaan wijden aan de 'human factor' in de industrie. Men probeert arbeidsmethoden aan te passen aan de psyche van de arbeider, men instrueert het personeel om op tactische wijze leiding te geven (bedrijfs-kader-training). Inderdaad een stap vooruit, als dit tenminste uitgaat van- en voert tot een grotere menselijke waardering. Doch aan dit laatste ontbreekt nog al wat. Deze psychologie is namelijk in vele gevallen niet meer dan een stelsel van trucjes en handigheden, die speculeren op de gewone menselijke instincten. Zo kan deze psychologie zelfs leiden tot een nog geraffineerder exploitatie van de arbeider!
Het individu heeft niet alleen een doel in zich, het is ook gericht op de gemeenschap. Of liever, de ontplooiing van zijn persoon moet het individu zoeken in zijn dienst aan de gemeenschap. Dit is eigenlijk een kwestie van rechtvaardigheid. Al wat het individu voor zijn persoonlijke ontplooiing nodig heeft, krijgt het door de gemeenschap, van anderen, die hun talenten, ieder op zijn manier, in dienst stellen van hem; het heeft dus op zijn beurt de plicht om hetzelfde te doen. Om dit inzichtelijker te maken gaan wij op een concreet voorbeeld over. Een handelsman verdient geld. Dit geld is feitelijk niets anders | |
[pagina 276]
| |
dan een vordering op de gemeenschap, op zijn medemensen, om van hen diensten los te krijgen. Om werkelijk met recht deze vordering te doen gelden, moet hij dus door zijn handel diensten hebben bewezen aan de gemeenschap, welke in waarde gelijk staan met die welke hij nu krijgen kan. Dat betekent in de practijk dat men dus gerust mag proberen om veel geld te verdienen, als men dit slechts doet door de gemeenschap beter te dienen. Het is maar al te duidelijk hoe op dit gebied het geweten bijna totaal ontbreekt. Men vraagt zich alleen af, hoe kan men veel geld verdienen, de wijze waarop wordt alleen bepaald door de grenzen die de wet stelt, terwijl deze, en met haar de maatschappelijke zede in vele gevallen tekort schieten om allerlei vormen van verrijking ten koste van de gemeenschap tegen te gaan.
Hiermee is meteen het derde punt gegeven; de te grote waardering voor geld en economische macht. Ook hier heeft men de wetten van God voor de samenleving vergeten. God immers gaf ons de aarde en haar goederen als middel voor het doel waarvoor wij geschapen zijn. De huidige mens echter ziet het geld en de rijkdom als doel van het leven, waarmee de hele sociale samenleving iets dierlijks krijgt: mensen die soms als waren zij dieren elkaar bevechten om de buit. Het leven wordt een 'struggle for life'. Wij zijn gelukkig al ver verwijderd van de brute uitbuiting van mensen zoals 70 jaar geleden, doch feitelijk zijn het nog dezelfde principes, zij het in beschaafder vorm, die het economisch leven beheersen.
Hoe betrekkelijk eenvoudig het is de algemene beginselen voor het maatschappelijk leven te geven, zo moeilijk kan het zijn deze nader te specificeren. Dit is werkelijk soms een probleem op zich geworden. Het is niet de bedoeling van dit artikel om deze vraagstukken op te lossen, het gaat er ons enkel om het bestaan en de reden ervan te geven. Wat hierbij aan actuele kwesties ter sprake komt dient slechts ter illustratie. Voor het vaststellen van zedelijke normen is er kennis nodig van het economische en maatschappelijke leven. Deze kennis echter komt achter de feiten aan, omdat er bezinning en studie voor nodig is. De mens kan nu eenmaal niet de economische beweging stop zetten en rustig afwachten tot de geleerde moraal-theologen met hun economische collega's voor de nieuwe situatie de normen hebben vastgesteld. Juist omdat de ontwikkeling ons steeds voor nieuwe situaties plaatst, waarvan de | |
[pagina 277]
| |
zedelijke beoordeling pas te geven is in het grote geheel, zijn wij gedwongen te handelen met provisorische normen, of normen die misschien al verouderd zijn. Het verantwoorde inzicht komt pas als men de betreffende phase kan plaatsen in het geheel der beweging. Pater de Bruin S.J. heeft indertijd heel wat mensen tegen zich in het harnas gejaagd door te suggereren dat heel wat handelspractijken van het ogenblik, in de toekomst waarschijnlijk even verontwaardigd als onzedelijk gebrandmerkt zullen worden als de handelingen der liberale werkgevers in de vorige eeuw. Wij geloven dat men er zich niet aan stoten zal als wij hetzelfde andersom zeggen: evenmin als de werkgevers op het ogenblik onzedelijk handelen, deden dat de meeste werkgevers in de vorige eeuw! Ik wil hiermee zeggen dat men zich niet bewust was onzedelijk te handelen, men wist in de toen nieuwe situatie nog niet wat recht was, eenvoudig omdat men het economische leven van dat ogenblik nog niet overzag en met verouderde morele normen in een nieuwe constellatie was komen te staan. Zo zijn er tal van problemen op het ogenblik, waarvoor men zich moet afvragen of de overgeleverde normen en zede er nog op passen.
Nemen wij de vaststelling van het rechtvaardig loon. Het loon naar behoeften, zoals dat werd geconstrueerd op een statisch gedacht behoeftenstelsel, is ontoereikend. Juist de stimulering van nieuwe behoeften is voor de welvaart der gemeenschap van groot belang. Wij verwijzen hier naar hetgeen wij boven over het belang der consumptie hebben gezegd. Nog ingewikkelder wordt het als men gaat spreken van 'de behoeften volgens zijn stand', daar immers ook de standenstructuur aan evolutie onderhevig is. Loon naar prestatie geeft evenmin een gemakkelijke norm. Wie bepaalt in de steeds wisselende productie-verhoudingen het belang van een dienst? A priori is deze niet vast te stellen. Het voorbeeld van het onderwijzerstekort enige jaren geleden wijst in de richting dat de 'markt' ons uitsluitsel moet geven. Wij willen het nog even analyseren, omdat het iets te leren biedt. De salarissen der onderwijzers waren te laag: gevolg te weinig aanbod, tekort aan onderwijzers. In het belang van het maatschappelijk leven wordt de gemeenschap gedwongen hogere salarissen vast te stellen en wel zo hoog dat het aanbod met de vraag in evenwicht komt. Is hiermee nu een rechtvaardige beloning van de onderwijzersfunctie tot stand gekomen? Wij menen van wel. Het is namelijk nu zo, dat juist genoeg mensen bereid gevonden worden om deze taak te vervullen. Het komt dus overeen met de schatting die 'men' heeft van de | |
[pagina 278]
| |
waarde van deze dienst. Was de beloning te hoog, dan zouden er te veel liefhebbers voor dit ambt komen, was zij te laag, te weinig. Het is een van de symptomen die erop wijzen dat het veel verfoeide mechanisme van vraag en aanbod, mits binnen redelijke grenzen gehouden, in feite het rechtvaardig loon aangeeft, omdat hierin tot uitdrukking komt de waarde die de gemeenschap aan een bepaalde dienst hecht. Wij geven dit slechts als een suggestie, omdat dit onderwerp nog vol haken en ogen zit. Met betrekking tot het arbeidsloon komt ook nog een ander vraagstuk aan de orde. In de Sociale Katechismus Kapitaal en Arbeid, die verleden jaar bij het Katechetisch Archief werd uitgegeven, vinden wij bij de voorwaarden die nodig zijn om geoorloofd te staken o.a. de volgende: 'wanneer de arbeiders werkelijk onrechtvaardig behandeld worden'. Hiermee wordt een klassieke stelregel weergegeven. Het is echter a priori zeer moeilijk vast te stellen, wanneer een loon onrechtvaardig is, tenzij men weer grijpt naar het behoefte-begrip. Daarmee zouden echter de meeste stakingen in Amerika bijvoorbeeld ongeoorloofd zijn. Wij echter menen dat een staking ook geoorloofd kan zijn als de arbeiders eisen stellen die boven hun gewone behoeften uitgaan. wanneer de onderneming er redelijkerwijze aan kan voldoen. In dat geval immers kan het best dat ook de gemeenschap met deze hogere lonen gebaat is! Nogmaals wij doen hier geen definitieve uitspraken, wij willen enkel aantonen hoe moeilijk het is tot een verantwoorde specificatie der zedelijke normen te komen. Een andere kwestie kan hier genoemd worden, de medezeggenschap der arbeiders. Na de verrassende resolutie van de Katholiekendag te Bocchum is de Pauselijke rede van 3 Juni 1950 gekomen, waarin de Paus ontkent dat de arbeiders een recht tot meespreken hebben op grond van het arbeidscontract of uit de natuur der onderneming. Hiermee echter is de kous niet af. In een tweetal artikelenGa naar voetnoot1) wijst J. Ponsioen S.C.J. er op dat hiermee de medezeggenschap niet zonder meer is afgekeurd en dat het bovendien van belang is onderscheid te maken tussen sociale en economische medezegging. Verder zal de aard van de onderneming en de wijze van meespreken nog talrijke distincties toelaten. Hij meent 216 vormen van medezegging te kunnen onderscheiden(!), waarvan er enkele zeer speciale slechts door de Paus genoemd zijn. | |
[pagina 279]
| |
Evenzo staat het met de winstdeling. Tenzij men blijft bij enige algemene princiepen, lijkt het haast onmogelijk zich over de rechten der arbeiders in deze een juist oordeel te vormen. Zal ook hier niet de wenselijkheid voor de gemeenschap, de opportuniteit en de ervaring moeten leren wat rechtvaardig is? Wij hebben hier slechts enige, nog vrij eenvoudige kwesties, aangeraakt. Men kan zich hieruit echter een beeld vormen hoe ook op deze wijze de sociale kwestie nog altijd een probleem vormt, waar wij zelfs langs zedelijke weg nog altijd niet aan een oplossing toe zijn.
* * *
Alles wat wij naar de vier verschillende facetten te samen brachten, kan de lezer de indruk geven, dat dit artikel de moeilijkheden slechts vergroot, zonder tot een oplossing bij te dragen. Toch menen wij dat dit laatste niet het geval zal hoeven te zijn. Duidelijk is immers naar voren gekomen dat voor de oplossing der sociale kwestie behalve de zedelijke instelling, ook denkarbeid nodig is tot beter inzicht. Dit laatste echter is slechts mogelijk als men het probleem in zijn volle gedaante durft te zien. Bovendien lijkt het ons dat alle aspecten te samen wijzen in één richting waar men de bezinning vooral zal moeten zoeken: een bezinning namelijk op de geschiedenis der mensheid, niet in politieke zin, maar op de geschiedenis der mensheid in haar totale menselijkheid, om te ontdekken volgens welke wijze deze zich ontwikkelt en om dan als het ware als verlengstuk der recente historie, de toekomst-tendenzen te bepalen en te beoordelen. Met deze wetenschap zou het mogelijk worden effectief naar een oplossing der sociale kwestie te streven. |
|