Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 262]
| |
Het Katholicisme in het nabije Oosten
| |
IDe landen waar een katholiek zich het meest benauwd gevoelt, zijn wel Griekenland en Turkije. In het eerste land is het staatsbestel totaal vergroeid met het schismatieke geloof. Elke Griek moet noodzakelijkerwijze ook orthodox zijn; en een bekering wekt bij het volk nog steeds de indruk van een verraad aan de nationaliteit. Deze indruk wordt ongetwijfeld nog versterkt door het feit, dat de missionering uitgaat van buitenlanders. De Latijnse parochie te Athene was lange tijd in handen van Italiaanse priesters; niet zelden zag men de Italiaanse vlag in het kerkgebouw. Gelukkig is in deze toestand sinds een tiental jaren een grote verandering gekomen. Zoveel mogelijk wordt getracht de vreemde priesters te vervangen door Grieken: op dit ogenblik wordt te Athene een der twee Latijnse kerken volledig bediend door Griekse staatsburgers, echte Grieken of althans het Grieks uitstekend beheersende Armeniërs. Naast de Latijnse kerken heeft daarenboven de Grieks-katholieke | |
[pagina 263]
| |
gemeenschap de hand weten te leggen op een statig gebouwencomplex en werken de Grieks-geuniëerde priesters, onder de kundige leiding van hun sympathieke bisschop, aan de bekering hunner orthodoxe landgenoten. Deze bekering vordert natuurlijk slechts traag: de apostolaatsmethode werkt voornamelijk indirect, door het weekblad 'Katholiki' en door intellectueel contact met vooraanstaande orthodoxen. Eens waren we in Athene getuige van een uiterst interessante gesloten bijeenkomst van de leiders van de Griekse 'christelijke actie' In een ongedwongen en gemoedelijk gesprek vertelden ons twee hoogleraren van de Atheense Universiteit, hoe zij op de gedachte waren gekomen om hun zwaar geteisterd vaderland weer te doordringen van de christelijke geest, hoe zij bij collega's en studenten deze geest weer levendig wilden maken en met welke middelen zij dit doel trachtten na te strevenGa naar voetnoot1). Toen de vraag werd gesteld, wat die leken-apostelen met 'christelijke geest' bedoelden, bleek weldra dat ze zeer goed op de hoogte waren van de 'katholieke actie' in Rooms-Katholieke landen. En tot onze verbazing verzekerde ons de archimandriet Hiëronumos, hofkapelaan van Koning Pavlos, die inmiddels de vergadering met zijn tegenwoordigheid was komen vereren, dat door de 'christelijke beweging' heel veel contact gezocht wordt met katholieken. Dezelfde orthodoxe prelaat, - die de auteur bleek te zijn van een uitstekende, zeer goedkoop in de boekhandel gebrachte vertaling van de katholieke Paulus-biografie van Holzner - verraste ons wellicht nog meer door ons mede te delen, dat er op 't ogenblik orthodoxe studenten de cursussen volgen aan het Parijse seminarie van Saint-Sulpice. Men kan zich de voldoening voorstellen van de Grieks-katholieke priester die het contact met deze eminente orthodoxe persoonlijkheden tot stand had gebracht; deze man oogstte de vrucht van een jarenlang zwoegen. Was de indruk in Athene nog enigszins gunstig, in Turkije was hij beslist troosteloos. In Istanbul waren de verhoudingen uiterlijk wellicht niet zo slecht; deze cosmopolitische stad telt enige Latijnse parochies, er is een kathedraal, een vrij talrijk publiek komt in de Zondagsmissen. Maar reeds de afwezigheid van elke priesterlijke kledij de geestelijken moeten als gewone burgers gekleed gaan -, wijst er op dat in deze politiestaat een strenge contrôle wordt uitgeoefend op de uitheemse bedienaren van een vreemde godsdienst. Als men daarbij bedenkt dat het zo goed als onmogelijk is voor buitenlandse missiona- | |
[pagina 264]
| |
rissen om een vaste woonplaats te krijgen, en dat in elk geval de apostolische werkzaamheid volledig afhankelijk blijft van de willekeur en van de grillen van een uitgebreid ambtenarenleger, dan beseft men dat niet alleen de vooruitgang maar zelfs de instandhouding van het katholiek geloof met duizend moeilijkheden gepaard gaat. Het schrijnendst heeft ons dit feit getroffen tijdens een lang gesprek, dat we mochten voeren met de bisschop van één der grote steden van Turkije. In zijn residentiestad - zo vertelde ons Zijne Excellentie -, waren vóór een veertigtal jaren ongeveer 20.000 christenen; op dit ogenblik nauwelijks een paar duizend. Vroeger waren er verschillende Latijnse kerken; nu staan die gebouwen leeg. Met weemoed vergezelde ons de oude bisschop naar zijn kathedraal; een paar maal in het jaar zong hij daar een plechtige Hoogmis, maar voor de rest van het jaar werd die ruime kerk door de verspreid wonende gelovigen helemaal niet bezocht. Op een andere plaats was de ingang van de kerk versperd door.... de houtvoorraad van een timmerman. Wij zelf droegen de H. Mis op in de oude Capucijnerkerk: er was zelfs geen priester meer om ons te ontvangen, enkel een oude knecht, een in het geheim bekeerde Mohammedaan. Deze treurige toestand is het gevolg van de onverbiddelijke houding van een geheime politiemacht. Zijne Excellentie verzekerde ons dat zijn doen en laten voortdurend bespied werd. Om zich naar zijn kathedraal te begeven, maakte hij bijvoorbeeld eens gebruik van een gesloten auto. Van de stoep van zijn woning stapte hij, in toog gekleed, in de wagen; bij de kathedraal aangekomen ging hij onmiddellijk binnen naar de sacristie. Het duurde niet lang of de politie waarschuwde hem, dat hij de wet had overtreden, waarbij het aan priesters verboden was in toog op straat te verschijnen. Wellicht is er in de laatste maanden een geringe kans ontstaan op verbetering; sinds de democratische partij aan het bewind is gekomen, kan men een lichte koerswijziging bespeuren in de politiek tegenover de uitheemse clerus. De contrôle lijkt minder scherp, en de verdraagzaamheid groeit. Op onze vijftiendaagse reis door Turkije hebben wij bijvoorbeeld niet de minste onaangenaamheid ondervonden. | |
IIMen heeft werkelijk de indruk te herademen, als men de Turkse grens gepasseerd is en in het Syrische Aleppo aankomt. Daar immers heeft het Katholicisme, dank zij wellicht de jarenlange Franse bezetting, in werkelijkheid vaste voet gekregen. Verscheidene christelijke gemeenschappen hebben er hun kerkgebouwen, hun scholen en hun | |
[pagina 265]
| |
hospitalen. Voor het eerst maakten we te Aleppo kennis met de machtige organisatie der Franciscaanse Custodie, d.i. de Bescherming der H.H. Plaatsen. Sinds eeuwen zijn de zonen van Sint Franciscus de officiële verdedigers der katholieke rechten in het H. Land. Het magnifieke nieuwe college der Terra Santa te Aleppo is het meest noordelijk gelegen bastion van dit indrukwekkend verdedigingsstelsel. Vanaf Aleppo tot in Bethlehem strekt zich het arbeidsterrein van de Custodie uit, met zijn 54 nederzettingen op of nabij de H.H. Plaatsen en zijn 87 parochies. In Syrië is het katholiek vrije onderwijs praktisch het énig bestaande; in de laatste tijd worden er weliswaar pogingen gedaan door het overwegend Mohammedaanse regime om concurrerende staatsscholen op te richten, doch deze pogingen werden vooralsnog met weinig succes bekroond. Het Katholicisme heeft hier zeker invloed op het openbare leven: in de laatste maanden werd in de nieuwe Syrische constitutie het principe van het statu quo vastgelegd, waarbij de rechten van de niet-muzelmanse gemeenschappen gewaarborgd blijven. Ofschoon vele christenen betreurd hebben dat met geen woord gerept wordt over de vrijheid van onderwijs, is men toch in het algemeen van oordeel dat er een voldoende basis gelegd werd voor het behoud en de uitbreiding van het Katholiek geloof. Anderzijds moet toch aangestipt worden, dat de latente spanning tussen christenen en Mohammedanen verre van geluwd is; er is te veel onrecht geschied, b.v. tegenover de christelijke Armeniërs, dan dat deze mensen niet voortdurend op hun hoede zouden zijn, of zelfs met haatgevoelens vervuld. Vooral sinds de vrij ruwe scheiding in het vroegere Franse mandaatgebied tussen Syrië en de Libanon, is de oppositie der Mohammedaanse meerderheid in Syrië voelbaar geworden; meer en meer krijgt men de indruk dat Syrië zich wil voordoen als een Mohammedaans land, terwijl de Libanon zich eerder als christelijk wil laten beschouwen. In dit laatste land gevoelt een christen en katholiek zich wellicht het beste thuis. In een wonderbaar mooi natuur-kader ontwikkelt zich deze kleine republiek met een bewonderenswaardige werklust en doorzettingsvermogen. Zelfs de onherbergzame berghellingen worden, onder de handen van de christelijke bevolking, omgetoverd tot vruchtbare aanplantingen. In tegenstelling met de zorgeloze fatalistische Muzelmannen, weet het christenvolk zich door noeste vlijt op te werken. Overal in het niet zeer uitgebreid gebied doet zich de weldadige invloed gelden van de bekende Univetsité Saint Joseph der Beiroetse Jezuïeten: alle in het land zelf gevormde geneesheren, advocaten, linguisten, zijn oud-studenten van dat Franse instituut. De hogere | |
[pagina 266]
| |
cultuur is geheel Frans georiënteerd; tegenover deze onloochenbare superioriteit zinkt de Amerikaanse hogeschool van Beiroet in het niet. Samen echter met de Franse cultuur is het prestige van het katholieke geloof der Franse Jezuïeten gestegen; het is merkwaardig te zien hoe hoog de priesters in de Libanon staan aangeschreven. Het geloof is er trouwens zeer levendig. In de laatste maanden werd het hele land in beroering gebracht door wonderbare gebeurtenissen in een bergdorpje ten N. van Djebail (het vijfduizend jaar oude Byblos). Daar, op 1300 meter hoogte, staat een klein kloostertje van Maronietische monniken (alle Maronieten zijn met Rome geünieerd). In het kerkje dat er tegen aan staat ligt een monnik begraven, wiens lichaam sinds 1890 ongeschonden bewaard bleef. Uit de wand van de graftombe sijpelt een soort geelachtige vloeistof, die, vooral sinds enkele maanden, het verbazingwekkende aantal van meer dan 400 wonderen zou hebben bewerkt. Op 4 Augustus 11. heeft een kerkelijke onderzoekingscommissie zich opnieuw vergewist van de toestand van het stoffelijk overschot; weer werd dezelfde ongereptheid geconstateerd. Sinds het begin van dit jaar stromen de volksmassa's naar het kleine bergdorp, om van Pater Charbel (zo luidt de naam van de heilige) allerlei gunsten en genezingen af te smeken. Op 10 September waren wij getuige van die volkstoeloop; en bij diezelfde gelegenheid vertelde ons de Generaal der Orde dat het zaligverklaringsproces te Rome aanhangig was gemaakt. Tegelijkertijd hadden we de gelegenheid twee genezenen van dichtbij te kunnen onderzoeken in gezelschap van een sympathieke Libanese dokter. Een jongetje van 10 jaar, dat blind was aan één oog sinds de geboorte, gaf duidelijk blijk van een volkomen genezing. Tot in Egypte vernamen we echo's van de mirakelen door Charbel gewrocht. Meerdere Mohammedanen, die gunsten ontvangen hadden, hebben reeds om het H. Doopsel verzocht. Als er één schaduw zweeft over het Libanese katholicisme, dan is het wellicht de verdeeldheid der christelijke riten. In Beiroet resideren twee kardinalen en zeven christen bisschoppen, waarvan drie of vier katholieke. Deze verdeeldheid moet fataal bij de niet-christenen de gedachte oproepen aan een 'verscheurde christenheid'. Natuurlijk blijft elke gemeenschap op haar eigen rechten staan; conflicten zijn derhalve onvermijdelijk. De nieuwe canonische wetgeving op het huwelijk heeft bij de niet-Latijnse katholieken heel wat beroering gewekt: in een land waar de geünieerde christenen zich veel nauwer met nietgeünieerden verbonden voelen dan in een overwegend geünieerd gebied, zijn de katholieken niet zo afkerig van gemengde huwelijken of zelfs van een communicatio in sacris met schismatieken. | |
[pagina 267]
| |
Naast haar posities in Syrië en in de Libanon, kan de Katholieke Kerk met rechtmatige fierheid wijzen op haar vestigingen in het nieuwe rijk van Koning Abdallah, het 'Hasjemietische Koninkrijk van Jordanië'. Men weet dat de oostelijke helft van het vroegere mandaatgebied Palestina bij het nieuwe rijk gevoegd werd. Zo kwamen de meeste H.H. Plaatsen in de 'Arabische zone' te liggen. Op deze voor het Katholicisme zo gewichtige plaatsen heeft de Custodia di Terra Santa sinds eeuwen de rechten der R.K. Kerk op een schitterende wijze verdedigd. In de Oude Stad van Jerusalem nemen de Minderbroeders de zorg waar voor een hele reeks heiligdommen: de kapel der geseling en der veroordeling, de basiliek van de doodsstrijd, de olijfhof met de grot van Jezus' aanhouding, de Vde en VIIde staties van de via dolorosa, de kerken van Bethphage en van Dominus flevit. Samen met de Grieks-orthodoxe en met de Armeense gemeenschap zijn de zonen van Sint Franciscus mede-eigenaars van het H. Graf en van Calvarië. In Bethlehem bezitten ze, samen met de Grieken en Armeniërs, de basiliek van de Geboorte. Ook in Bethanië, in Emmaüs - El Qubeibe, en elders nog, hebben ze hun mooie kerken gebouwd. Naast deze heiligdommen, nemen ze de zielzorg waar in een groot aantal parochies, en bieden aldus een zeer welkome hulp aan de priesters van het Latijnse Patriarchaat te Jerusalem, dat trouwens op dit ogenblik bestuurd wordt door een Franciscaanse bisschop, mgr Albertus Gori. Het is voor de pelgrim in het H. Land werkelijk verrassend te ervaren hoe vriendelijk en welwillend de Franciscaanse gemeenschap haar best doet om het verblijf in het land en het bezoek aan de H.H. Plaatsen gemakkelijk en aangenaam te maken. Het is ongetwijfeld met dankbare genegenheid dat de katholieken mogen opzien naar die stille monniken, die biddend en boetend de wacht houden voor de verdediging van Gods Kerk in het Land waar het nieuwe Godsrijk zijn ontstaan en zijn eerste bloei heeft gekend. | |
IIIZo men in Jordaans Palestina de indruk had van een solied gevestigd bezit - dat overigens met zorg dient bewaard te worden -, dan wekt daarentegen de toestand van het Katholicisme in de jonge staat Israël niet geringe bekommernis. Zodra men in Jerusalem de prikkeldraadgrens tussen de Oude en de Nieuwe Stad overschreden heeft, wordt men dadelijk getroffen door het Westers-profaan karakter der Joodse wijk. Hier leeft een volk dat koortsachtig werkt aan een bijna hopeloos lijkende onderneming, de opbouw namelijk van een gloednieuwe economie in een arm en misdeeld gebied, dat elke maand | |
[pagina 268]
| |
opnieuw de invasie ondergaat van een 20.000-tal nieuwe kolonisten. Een volk dat met zulke geweldige problemen worstelt, wordt totaal in beslag genomen door het aardse en heeft weinig tijd en zin voor de eeuwige godsdienstige bestemming. In weerwil van de grote aandacht die besteed wordt aan de sabbatrust - tussen de twee zonsondergangen van Vrijdag en Zaterdag wordt letterlijk alle bedrijvigheid stopgezet - maakt Israël toch de indruk van een heidense, vrij materialistisch ingestelde natie. De christen Arabieren zijn grotendeels verjaagd van have en goed: alleen in Jordanië leven 600.000 Arabische vluchtelingen, en een niet onaanzienlijk getal daarvan zijn christenen. Op sommige plaatsen stoot men op schrijnende toestanden. Op 9 kilometer van Jerusalem, in de Joodse zone, ligt Ain-Karim, het dorp van Zacharias en Elisabeth, waar de H. Maagd haar nicht ging bezoeken. Dit dorpje herbergde vroeger een vrij groot aantal christenen, een 500-tal. Onder dwang van de Engelsen is de gehele bevolking, na Mei 1947, op de vlucht gegaan; toen de Joden binnenvielen, hebben ze eenvoudig weg de verlaten huizen en landerijen in bezit genomen en in een handomdraai werd Ain-Karim in een volledig Joodse nederzetting veranderd, waar nu nog nauwelijks 10 christen leken verblijven. Een dergelijke toestand schept natuurlijk lastige problemen: Ain-Karim bezit drie kloosters, één van de Franciscanen en twee van kloosterzusters. Spontaan moet de huidige Joodse bevolking de vraag stellen: 'Waarom blijven die lui bij ons; er is immers geen christen meer in het dorp'. En wat zich af speelt in Ain-Karim, herhaalt zich ook elders in het nieuwe Israël. Nog onlangs werd een statistiek gepubliceerd, waarin gewezen werd op het feit dat de christelijke bevolking van Jerusalem (Nieuwe Stad) hoofdzakelijk uit priesters en zusters bestond. En niet zo lang geleden moest een kloosterling (van een voor de gelegenheid hysterische verklaarde vrouw) op straat het striemend verwijt in ontvangst nemen: 'Wat doet U nog in Israël?' Men beseft al de opgekropte gevoelens van bedreiging die achter een dergelijke uitval schuil gaan. Zelfs daar, waar de bevolking geen overwegend Israëlietische meerderheid vertoont, is het toekomstbeeld van het Katholicisme allesbehalve rooskleurig. Het treffendste voorbeeld is wel Nazareth. Deze stad van ongeveer 20.000 inwoners is overwegend Arabisch en voor de helft christelijk gebleven: daar immers gaf de bevolking geen gehoor aan de Engelse evacuatiebevelen. Nu echter is het stadje in Joodse handen: de schromelijke lichamelijke ellende der eerste maanden werd op een bewonderenswaardige wijze gelenigd door de Belgische hulpverleningscommissie, gesticht op initiatief van een Luikse seminarist, E.H. Naveau, en geplaatst onder de hoge bescherming van mgr Kerkhofs, | |
[pagina 269]
| |
bisschop van Luik. Nu nog - zo konden we vaststellen - mag de naam van 'Belgica' (België) op de meest warme en dankbare sympathie rekenen vanwege de Nazarethaanse bevolking. Doch de stoffelijke nood blijft voortduren; de voedselschaarste, die over heel Israël heerst, doet zich voornamelijk gevoelen te Nazareth. De Joodse autoriteiten zijn niet geneigd voor de Arabische bevolking de werk- en voedselverschaffing te vergemakkelijken. Het gevolg is dat de arme Arabieren blootgesteld zijn aan allerlei knevelarijen, achteruitzettingen en miskenningen. Toen we in Nazareth verbleven hoorden we een vader van vijf kleine kinderen met tranen in de stem vertellen, dat zo pas het wekelijks rantsoen vlees aangekomen was doch dat de slager verplicht was geweest het weinige wat hij ontvangen had op de mestvaalt te werpen, omdat het helemaal bedorven was. Dezelfde man smeekte ons de christelijke wereld attent te maken op die onmenselijke behandeling; in zijn naïeveteit stelde hij ons voor dat België - dat rijke, fabelachtige landje uit het Noorden - zijn stad Nazareth zou aannemen en beschermen tegen de opdringende Israëliërs. Deze man spreekt werkelijk in naam van duizenden christenmensen in Israël; zijn klicht is die van vele geloofsgenoten, die geestelijk, en misschien ook lichamelijk, gewurgd worden. De druk, die weegt op het Katholicisme in Israël, voelt men ook enigszins in het bevrijde Egypte. Nu de gehate Engelsen verdwenen zijn uit dit oude cultuurland, is de inheemse bevolking ten prooi gevallen aan enkele duizendtallen leenheren, die het land en zijn bewoners meedogenloos uitzuigen. Nergens wellicht is de tegenstelling zo groot tussen de leidende ver-europeaniseerde kringen en de ellendige volksmassa der fellah's. De godsdienstige situatie lijdt ongetwijfeld onder deze onwaardige verhoudingen. Een der Latijnse bisschoppen van het land, met wie ik een onderhoud mocht hebben, zei, dat de toestand zorgwekkender was dan men zou vermoeden. Weliswaar bestaan er nog burchten van het katholieke geloof, zoals b.v. in Kaïro het invloedrijke Collège de la Sainte Familie van de Franse Jezuïeten waaraan zelfs Mohammedaanse families hun kinderen toevertrouwen. Doch de heimelijke oppositie van sommige leidende Muzelmannen en de verscherpte vijandigheid der brede volkslagen tegen al wat vreemd is (in Kaïro wierp men naar ons met straatvuil), ondermijnen de invloed die van leidende katholieken of bekeerlingen kan uitgaan. Volgens onze eminente zegsman bestond er slechts één enkele uitweg: de katholieke missionering moest met alle macht de vooruitgang bevorderen van de geüniëerde Koptische Kerk. Deze toch kan er niet van beschuldigd worden een vreemde te zijn in het land, aangezien de Kopten reeds | |
[pagina 270]
| |
lang vóór de Mohammedaanse overheersing in Egypte inheems waren. Daarenboven is het juist aan de Kopten te danken, dat het christendom zo stevig gevestigd bleef in de Egyptische bodem, in weerwil van duizenden knevelarijen en allerlei openlijke of bedekte vervolgingen. De priesters van de Latijnse ritus hebben al te vaak, zo al niet bewust dan toch onbewust, hun ritus opgedrongen aan bekeerlingen uit het schisma. Deze bekeringsmethode was, in de ogen van dezelfde eerbiedwaardige zegsman, een fout, vooral in de huidige tijd. Al verzekerden ons Latijnse missionarissen, dat de bekeerlingen zelf de Latijnse ritus verkiezen om des te zekerder los te geraken uit de greep van het oude religieuze complex, toch beweerde Zijne Excellentie, dat men de Kopten moest winnen voor Rome zonder hen van ritus te doen veranderen. In deze richting worden thans lofwaardige pogingen aangewend: we hadden de gelegenheid een oude Belgische Minderbroeder aan te treffen, die reeds meer dan 25 jaar dezelfde post bekleedt in de omgeving van Loeksor. Wat deze man verricht heeft - zo verhaalden ons zijn medebroeders - grenst aan het ongelofelijke. Met taaie Vlaamse veerkracht en werklust, in een moordend klimaat, heeft deze 'beste onzer broeders' een bloeiende Koptische gemeente gesticht. Nagevolgd door ander missionarissen, blijft zijn werk het levend bewijs vormen van de juistheid der opvatting, dat de Koptische christenen Koptisch kunnen en moeten blijven, ook als ze de weg terugvinden naar de Roomse Moederkerk. Dit bondige - al te bondige - overzicht over het Katholicisme in het Nabije Oosten, is de vrucht van een helaas! eveneens al te kortstondig persoonlijk contact met enkele leidende instanties in de landen 'om de oude wereldzee'. Het heeft - zo hopen we - enigszins laten aanvoelen hoe ingewikkeld de problemen zijn waarvoor onze geloofsgenoten zich gesteld zien in die oude cultuurlanden van waaruit het Christendom zijn zegetocht begonnen is over de hele wereld. |
|