| |
| |
| |
Belgisch-Kongo 1950
door J. Masson S.J.
DE te Rome tijdens het Heilig Jaar geopende tentoonstelling van christelijke kunst uit de missielanden is ontegenzeggelijk een succes geworden. Ze is de vrucht van veel goede wil, in alle delen der wereld door de energie van Mgr Constantini gewekt. De tentoonstelling levert het bewijs van de juistheid der theorieën van artistieke aanpassing die de prelaat sinds 25 jaar verdedigt. Reeds voor de oorlog had hij ze neergelegd in een code, waarvan op het gunstige ogenblik de Franse vertaling verschijnt: l'Art chrétien dans les missions.
Men mag wel zeggen, dat Belgisch-Kongo een bevoorrechte plaats inneemt en een diepe indruk maakt op deze internationale tentoonstelling, waarin reusachtige landen met een duizendjarige cultuur, als China en Indië, wedijveren. Dit welslagen is het resultaat van de arbeid van velen, doch bovenal moeten wij noemen Pater Storms O.S.B., de directie van het Museum van Tervueren en het Ministerie van Koloniën, wier bereidwilligheid, kennis.... en hulpbronnen het mogelijk hebben gemaakt dit geheel te verwezenlijken.
Het is een gelukkige gedachte dat men de bezoeker eerst tegenover de oude Kongolese kunst plaatst, alvorens hem de christelijke kunst te tonen. Talloze beelden en maskers zijn hier tentoongesteld, meestal voor godsdienstig gebruik, staven van stamhoofden, afschuwelijke maar vaak expressieve fetischen; er is ook een hele collectie houten en koperen voorwerpen, met name kruisbeelden, eeuwen geleden gemaakt door zwarte ambachtslieden van San-Salvador naar de modellen van hun Portugese missionarissen.
Na die inleiding komt de moderne christelijke kunst aan de beurt, die daardoor gemakkelijker kan worden beoordeeld; ze bevat zeer fraaie uitvoeringen van altaren, ornamenten, kruiswegen, kerstkribben.
Daarna, wellicht enigszins tegen de bedoeling van de organisatoren van de tentoonstelling, doch zeker tot voldoening van iedereen die zich interesseert voor heel het missiewerk, breidt de Kongolese sectie de kring van haar belangstelling uit en vertoont ze diagrammen, statistieken, foto's, over de apostolische-, school- en sociale werkzaamheden, over bekeringen, roepingen, priesterwijdingen.... Men zou wensen dat de verstokte critici van de Commissie van Toezicht van de U.N.O. hier eens een studie van maakten; zij zouden er iets kunnen leren.
Als men de tentoonstelling bezoekt en spreekt met missie-oversten of
| |
| |
mensen uit het binnenland wordt men zich bewust dat het katholieke Kongo een zeer verdienstelijk verleden heeft, een prachtig heden, maar - waarom zouden wij het verbergen - een toekomst die enige moeilijke problemen stelt.
* * *
Heel wat boeken hebben het roemrijk christelijk verleden van Kongo ten tijde van het Portugese Padroado beschreven, van af de verhalen van Pigafetta tot aan het pas verschenen essay van Mgr Cuvelier L'ancien royaume du Congo. Eén figuur treedt overal op de voorgrond, koning Alfonso, de eerste christelijke vorst van San-Salvador. Door de beslissende veldslag die hij na zijn doopsel op een heidense mededinger won, en vervolgens door zijn on voorwaardelijke toewijding aan de uitbreiding van het geloof, heeft hij de naam van 'zwarte Constantijn' verdiend. Op de vaticaanse tentoonstelling spreken kruisen, klokjes en catechistenstokken ons van de veroveringen van die tijd.
Veroveringen waar helaas geen andere meer op volgden, maar waaraan we hier terecht worden herinnerd. Er ligt immers een waarschuwing in, en tegelijkertijd een aanwijzing van de oorzaken van het verval. Op deze oorzaken kunnen we ons niet ernstig genoeg bezinnen: het gemis aan een inheemse clerus en aan hulpmiddelen ter plaatse; de eindeloos toenemende afhankelijkheid van het verre Portugal, zowel wat personeel als wat geldmiddelen betreft; ten gevolge daarvan het geleidelijk uitdoven van de zo fel opgeschoten vlam, samen met het verval van Lissabon zelf; ten slotte de bijna volkomen duisternis, als het Portugese rijk ondergaat.... Een waarschuwing....
België heeft het vuur weer doen opvlammen. En wij moeten er hier op wijzen hoeveel de missies aan koning Leopold II te danken hebben, die op dit gebied genialer was dan op welk ander ook: hij riep ze in het leven en beschermde ze met onvermoeide zorg. Over zijn opvolger, Albert I, schreven we destijds reeds in verband met zijn werkdadige sympathie voor de missionarissen van Kongo. Leopold III heeft van dezelfde bezorgdheid blijk gegeven. Achtereenvolgens hebben ook hun ministers de missionarissen gesteund, soms gedurende lange perioden en vaak op zeer energieke wijze. Met name op het gebied van het onderwijs zijn er de laatste 25 jaren regelingen getroffen die op duidelijke wijze de omvang bepalen van de hulp die de staat biedt aan de katholieke inrichtingen, en van de eisen die zij daaraan stelt.
Ook de activiteit op het gebied van de ziekenverpleging mocht zich verheugen in de sympathie en de steun van de overheid. In het vertrouwen op deze medewerking, zonder welke er niets tot stand had
| |
| |
kunnen komen, is er een ware wedijver ontstaan onder de religieuze orden en congregaties om zoveel mogelijk mensen naar Kongo te zenden. De Witte Paters zijn sedert 1879 aan de Grote Meren gevestigd, de Scheutisten werken sinds 1888 aan de Kasaï, de Jezuïeten sedert 1893 aan de Kwango en in Kisantoe. Er volgden er steeds meer. De Zusters van O.L. Vrouw openden in 1894 de rij van vrouwelijke missionarissen....
In 1909 zijn er 400 Belgische missionarissen; in 1930: 1600; in 1950 ongeveer 4500! (Ruanda-Urundi inbegrepen). Dit aantal omvat 1697 priesters, 628 broeders en 1907 zusters. Het aantal gedoopten laat een nog krachtiger groei zien: het stijgt van 50.000 in 1910 tot 735.000 in 1930 en tot 3.510.726 in 1949. Dit komt overeen met ongeveer 30% van de totale bevolking.
Er zijn overigens nog andere redenen tot vreugde buiten de numerieke toename van het christenvolk. Er is de heerlijke opbloei onder de inlanders van priester- en kloosterroepingen. De eerste zwarte priester, Stefanus Kaoze, werd in 1917 gewijd op het grondgebied van de Witte Paters. In 1930 had hij reeds een twintigtal confraters. Kort voor de oorlog telde men er 78; thans zijn er 264. Het oprichten van congregaties van zwarte broeders stuitte op grote moeilijkheden en heeft veel vertraging ondervonden. In 1926 bezat Kongo er nog geen enkele; kort daarop echter geschiedde de doorbraak; in 1939 bedraagt het aantal leden 126, het steeg in 1949 tot 313. Wat de inheemse zusters betreft, zij vormen psychologisch en numeriek de grootste triomf in Kongo. Een kwart eeuw geleden waren er slechts 24; in 1939 telt men er 175 en dan komt het tot de volle ontluiking van de genade: op het ogenblik zijn er 1024 inheemse zusters! Iedereen die weet, van welk laag niveau de zwarte vrouw moest worden opgeheven, moet wel vol bewondering staan voor de ontwikkeling der inlandse zusters op het gebied van overweging, zelfstandig denken, vroomheid en toewijding. Zwarte en blanke apostelen vormen, in één schoon gemeenschappelijk streven, de spil van een reusachtig systeem van opvoeding en verpleging.
De missiescholen in Belgisch-Kongo en in Ruanda-Urundi omvatten ongeveer 920.000 kinderen. Ze zijn als volgt verdeeld: 905.937 kinderen in 17.621 lagere scholen, 3.256 jongens en meisjes in 36 middelbare scholen, 4.475 leerlingen in 55 normaalscholen en 5.334 leerlingen in 130 ambachtsscholen of in werkplaatsen met leerjongens, die onder overheidstoezicht staan. Het onderwijssysteem werd niet lang geleden tot een afgerond geheel gemaakt door de stichting van het 'Lovanium', een eerste universitaire instelling voor zwarten in Belgisch-Kongo. Het Lovanium gaat uit van de medische en landbouwkundige stichtingen
| |
| |
van de Universiteit van Leuven te Kisantu, die op hun beurt ontstaan zijn uit de AUCAM met medewerking van een groep professoren van de Leuvense Alma Mater. Het Lovanium, dat thans officieel erkend is, telde in 1949 ongeveer 120 zwarte studenten....
Naast de school bezit bijna iedere grote missiestatie een dispensarium of een hospitaal. In 1949 werden door 568 van dergelijke inrichtingen, meestal door religieusen bediend, meer dan 17 millioen zieken verzorgd, terwijl 192 kraaminrichtingen 2½ millioen verpleegden telden en 56 inrichtingen voor melaatsen meer dan 9.000 patiënten herbergden.
* * *
De Kerk in Kongo vertoont dus een prachtig schouwspel, en dit strekt de Belgen tot eer. Het zou echter niet eerlijk zijn (en trouwens onmogelijk), te verbergen dat de Kerk zich hier ook voor zware problemen ziet gesteld. Niet om sensatie te verwekken, doch om tot overweging, begrip en sympathie aan te sporen, willen we de voornaamste zorgen van de Kongolese missionarissen uiteenzetten.
Sommige van die moeilijkheden zijn, wij moeten het toegeven, meer van sociale dan van religieuze aard, maar ze hebben een sterke terugslag op het missiewerk. Ongeveer twee jaar geleden werd gesignaleerd, dat het geboortecijfer onvoldoende bleek in meer dan de helft van de 117 Kongolese districten, en inzonderheid in de provincies Coquilhatstad en Stanleystad. De verhoudingen zullen sindsdien niet veel veranderd zijn.... Men moet die cijfers goed begrijpen. Wanneer in de helft van de districten het minimum aantal van 130 kinderen op 100 vrouwen niet wordt bereikt, wil dit niet zeggen dat de jonge gezinnen aldaar in principe afkerig zouden zijn van een groter aantal kinderen; het betekent óók, en misschien vooral, dat de jonge mannen hun geboortestreek ontvlucht zijn om zich in de stad te vestigen en in de fabriek te gaan werken waar hen een hoger loon en een aangenamer leven aanlokt. De achtergebleven bevolking, waarop de statistiek is gebaseerd, is dus abnormaal oud en daarom minder vruchtbaar.
Deze demografische ramp brengt uiteraard maatschappelijke gevolgen met zich mee. Het systeem van bestuur door stamhoofden, dat nog als basis dient voor onze administratie, gaat uit van de aanwezigheid van een normale bevolking, dit is gestabiliseerd in dorpen, die weinig van structuur veranderen en die nog een volledig contingent van jonge en sterke mannen bezitten, die de kern vormen van de gemeenschap. Zij verzekeren er het economisch evenwicht, zijn beschikbaar voor het dringende werk, verdienen het nodige geld en vormen een bestendig reservoir waaruit eventueel gerecruteerd kan worden. Deze traditionele
| |
| |
dorpen nu, neerslag van de verbondenheid van stam en geboortegrond, geraken thans in staat van ontbinding door het vertrek van de jonge krachten. Dit is maatschappelijk gezien een ernstig feit.
Onrechtstreeks is het ook in religieus opzicht een ramp, want onze missies hadden zich vrijwel uitsluitend - zoals destijds de missies in Europa - aangepast aan het sociale kader van de typische dorpsgemeenschap. Een groot dorp was de hoofdpost geworden, de naburige dorpen de bijposten. Men wist waar men de mensen kon vinden en waar hun stamhoofden; degenen die te X gedoopt werden, zouden tot aan hun dood te X blijven om er met regelmatige tussenpozen de preken van de pater te horen, de mis bij te wonen en te gaan biechten. Dat was de 'parochie'. Zij begint thans ondermijnd te worden, zoals onze Europese plattelandsparochies ondermijnd worden doordat de mensen in de stad gaan werken en zelfs gaan wonen. De zwarte arbeider die X verlaat - eventueel met zijn hele gezin - om in de mijnen te gaan werken, in de zeepziederij, de spinnerij, de bierbrouwerij of in welke fabriek dan ook, verliest zijn parochie en de parochie verliest hem. Een christen te meer op wie men niet meer rekenen kan! En de parochie loopt gevaar uit te sterven.
Wat zal er van hem worden, als hij vertrokken is? Hij zal een nieuw object zijn voor die tweede zorg van de missionaris: het verplaatste proletariaat, dat zich ophoopt rond de grote steden en de fabrieken. In Leopoldstad is het aantal uitgewekenen 120.000 en in de hele kolonie misschien reeds een millioen. Ze vormen een technisch zeer weinig doordringbare of beïnvloedbare massa. Hun taalverscheidenheid in eenzelfde centrum (want de fabriek bekreunt zich niet om de rassen) maakt van de groep vaak een Babylon, verdeeld in vrijwel ondoordringbare kleine clans, en men zou de gave der talen moeten bezitten om met hen allen te kunnen spreken. En al bezat men ook die zeldzame eigenschap, men zou tot zwijgen gebracht worden door het wispelturig karakter van die schapen, die gauw ontevreden zijn en spoedig verdwijnen naar een onbekende bestemming, op zoek naar ander werk. En zou men er ten slotte in slagen, zoals dat gelukkig meer en meer gebeurt, ze op een bepaalde plaats vast te houden, dan komt men te staan tegenover de specifieke gevaren die elk proletarisch milieu, waar ter wereld ook, kenmerken: immoraliteit en religieuze onverschilligheid.
De buitengewoontelijke centra, de inlandse stadswijken, zijn voor de blanken dikwijls gedurende de nacht verboden gebied, en niet zonder reden: het bier vloeit er in ruime mate, de hartstocht tiert er welig; men trekt er soms gauw het mes. Mag men van de besten onder hen zeggen, dat ze zich beter gedragen en beschaafder zijn?.... Wij kunnen dit
| |
| |
niet ontkennen. Maar deze geëvolueerden ontsnappen weer moeilijk aan sommige specifieke gebreken van de parvenu. Met name de ingebeelde zelfgenoegzaamheid, die maakt dat ze 'verbranden wat ze aanbaden'. Het geval van de christen, hij moge dan nog zo vroom zijn, die door zijn nieuwe arbeidsmilieu of door de grote stad wordt losgemaakt van zijn gewoonten en zijn geloof, is geen uitgesproken Kongolees geval: het doet zich overal voor. En het kan niet geloochend worden dat, waar er na 50 jaar missiewerk een aantal gedoopten nog geen christenen zijn, helaas anderen het niet meer zijn, vooral in de industriecentra. Het probleem waar de keuze van de apostolische arbeid op moet vallen: op woonmilieu, parochie en dorp, of op: arbeidsmilieu, fabriek en stadswijk, begint zich dus ook in Kongo te stellen: er moeten reeds - zoals bij ons - arbeiderswijken worden heroverd.
Dit zal slechts kunnen gebeuren door de verplaatsing van sommige missionarissen, en door de weloverwogen verandering van sommige gebieden van activiteit. De krachten zijn beperkt en men vraagt zich af of die activiteit thans niet allereerst moet worden gericht op het bewaren, het 'assimileren' van wat tot nu toe nog slechts opgenomen werd?.... Moeten de aandacht en de werkkracht van een aantal missionarissen in het binnenland niet op de steden worden gericht? Dit is een vraag. In de steden ligt de toekomst van Kongo....
Maar er is meer. Daar het er om gaat een proletariaat te redden en een lekenélite te vormen, komt de vraag aan de orde of het niet wenselijk is bepaalde methoden te veranderen, of wellicht eerder de nadruk te leggen op zekere (naar onze mening, te weinig aangewende) vormen van penetratie of assimilatie? Naast het theoretisch onderwijs zal het vakonderwijs moeten worden uitgebreid; naast de hospitalen moeten er meer centra van sociale actie, meer grote drukkerijen worden opgericht. Maar gebouwen zijn waardeloos, als men er geen bekwame mensen in plaatsen kan. Daarom is het probleem van Kongo meer dan een kwestie van geld of van methode: het is een waagstuk van mensen, van een élite. Van een blanke élite, zeker, maar vooral van een zwarte élite. Onze christelijke gemeenschap moet, vooral in haar stadscentra, zo snel mogelijk worden voorzien van christelijke werktuigkundigen, timmerlieden en chauffeurs: in Kongo behoren deze geschoolde krachten reeds tot de élite. Op een hoger plan hebben wij sociale assistenten, syndicaatsleiders, medische assistenten, landbouwkundige leraren en goed inlands administratief personeel nodig.
En reeds is de tijd daar, om met de nodige tact, maar met alle energie zwarte geneesheren op te leiden, landbouwkundige ingenieurs en administrateurs. Het Lovanium zal er grotendeels in voorzien. Is men echter
| |
| |
niet een beetje te bang om aan België, aan Leuven of aan het Hoger Instituut voor Handelswetenschappen te Antwerpen, de beste Kongolezen toe te vertrouwen? Op voorwaarde dat hun een goed levensmilieu geboden wordt, lijkt het mogelijk de proef te nemen.
Deze vragen mogen thans nog niet opportuun schijnen, doch wanneer wij ze ons niet stellen (wij christenen vooral die van promotie en gelijkstelling van de zwarten spreken), zullen anderen ze ons stellen. Het wordt tijd dat de missies, die eens de eerste waren om wilden in mensen te veranderen en deze mensen in christenen, thans de besten onder hen tot élitekrachten omvormen. De kinderjaren duren niet eeuwig.... Wij herhalen het: hier ligt ongetwijfeld voor de hedendaagse missies de meest dringende en de meest centrale taak. Het is beter, morgen wat minder christenen te hebben met veel meer lekenleiders, dan een groter aantal 'volgelingen' zonder de minste invloed, die ons weldra door andere leiders zouden ontnomen worden.
* * *
Onze lezers zullen van ons, na deze beschouwingen van algemene aard, enkele concrete toepassingen verwachten. Allereerst: laten wij ons wachten voor de mythe van de statistiek, voor het verzamelen van grote getallen! Het zou inderdaad, zoals ons een bisschop uit Kongo zei, geen grote inspanning vergen om in deze streken de heidenen bij duizenden te bekeren, en het zou stellig indruk maken in de jaarverslagen. Maar waartoe zou het dienen, als wij toch nadien getuigen moesten zijn (en die mogelijkheid is niet denkbeeldig) van het afglijden van deze nieuwgedoopten naar onverschilligheid en ongeloof, eenvoudig door het gebrek aan leiders? In een Kongo dat voor een derde deel christelijk is, is het dringendste probleem niet meer: snelle en oppervlakkige overwinningen te behalen. Het is te hopen dat de missionarissen niet gedwongen zullen worden, te handelen naar onredelijke eisen van een slecht ingelichte opinie in het moederland.
Dit hangt samen met onze tweede opmerking: de meest dringende behoefte is de vorming van een krachtige ruggegraat voor die thans nog kraakbeenachtige christenheid, als wij dit beeld mogen gebruiken. Om duidelijk te zijn; de vorming van een élite. En dit vereist evenzeer als, en misschien nog méér dan schone kerken: seminaries, technische scholen, drukkerijen, universitaire uitrustingen, ja zelfs voetbalterreinen en schouwburgen. Dit alles natuurlijk niet als een doel op zich, doch als thans noodzakelijke middelen. Wanneer men een beroep doet op de katholieken zullen dezen ongetwijfeld begrip tonen voor de juiste schaal van waarden en urgenties. Een Amerikaanse bisschop zei on- | |
| |
langs tot een missionaris, die in de Verenigde Staten geld kwam inzamelen voor het oprichten van een universiteit: 'Een universiteit, hoe komt U dáár bij?.... Voor een hospitaal zullen onze mensen wel geven.... maar voor een universiteit!....'. Bij ons, en met betrekking tot Kongo, mag zo'n opmerking niet meer waar zijn.
Ten slotte een woord voor hen die er aan denken als leek of als priester hun leven in dienst te stellen van christelijk Kongo. Al te veel heeft men gedacht dat er daar slechts plaats was voor de forse pioniers van de brousse. Zeker, die zijn er nodig, maar anderen niet minder. Naast de mannen van het binnenland heeft het Katholieke Kongo van thans minstens evenveel behoefte aan lekenonderwijzers en leraren, aan sociale assistenten en landbouwkundigen, aan priesters voor de grootstad, aan priesters voor het proletariaat en aan priesters die gespecialiseerd zijn in het perswezen en de katholieke actie.
* * *
Kongo heeft vroeger - en God zij dank - zijn pioniers gekend die het heldendicht schreven van zijn kerstening. Thans heeft het ook missionarissen nodig die het verder kunnen leiden. Door hun taai geduld en moeizaam werken zal de Kerk van Kongo gevoerd worden, door de steeds wat pijnlijke puberteitsjaren, tot de rust en de kracht van de volwassenheid.
Doch de hoogste opvoeding zal ten slotte niet komen van de blanke missionarissen. Het zullen, naast God, de inlandse priesters, broeders en zusters zijn: genomen uit hun volk en aangesteld als leiders van dat volk. De zwarte priesters, broeders en zusters (hun aantallen bedragen op dit ogenblik respectievelijk 264, 313 en 505) vormen de hechtste waarborg dat het werk wordt voortgezet; zij zijn de belofte van een steeds rijkere oogst.
Men sta ons toe, dat wij aan het eind van deze beschouwingen, onze gedachten een ogenblik laten gaan naar het kalme noviciaat van Djuma, waar de eerste Kongolese Jezuïeten, zij aan zij met twee uit België gekomen novicen, twee jaar geleden de lange weg van hun religieuze vorming opgingen. Anderen voegden zich het vorig jaar bij hen, nog anderen werden zo juist opgenomen. De Belgische Jezuïeten-fraters hebben thans het noviciaat verlaten.... voortaan zullen het de Kongolezen zijn die de tradities voortzetten, die het wachtwoord doorgeven, die op hun beurt een voorbeeld zullen zijn voor de komende generaties.... Symbool rijk aan belofte!
Zo schrijdt de Kerk voort....
|
|