Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe Engelse Katholieken sinds het herstel der Hierarchie 1850-1950Ga naar voetnoot1)Het vertoon waarmee de herdenking van het herstel der hierarchie in Engeland en Wales werd aangekondigd, voorbereid en uiteindelijk gevierd, werkt als vanzelf de vraag los of de geestdrift waarvan het de uitdrukking was ook geheel was verantwoord. Na lezing van deze waardig uitgegeven en interessant geïllustreerde verzameling opstellen zal iedereen toegeven dat! hier inderdaad reden was voor enthousiasme. Eerst als men ouder wordt, gaat men zijn ouders volledig waarderen; eerst als een gemeenschap ouder wordt, gaat deze ten volle beseffen wat haar vaderen deden. Geeft men dan met cither en symbaal uiting aan deze waardering en toont men met geestdrift naar buiten zijn dankbaarheid voor de vruchten van het zwoegen en offeren en strijden van het voorgeslacht - en langs deze weg gingen de Engelse katholieken in de voorbije honderd jaren -, dan is dit toch een even menselijke behoefte als christelijke plicht. Met het herstel der hierarchie - onder zoveel verontwaardiging en zo vinnig | |
[pagina 200]
| |
protest, waarvan enkele gereproduceerde Punch-plaatjes de lezer nog even een nasmaak geven - was nog geen slag gewonnen; de strijd begon toen pas, en het leger was geenszins die homogene schaar die eerste vereiste is voor een blijvend succes. De tegenstellingen onder de katholieken betroffen niet alleen afkomst, nationaliteit en sociale positie (men denke hier vooral aan de doodarme Ieren naast de oude katholieke Engelse families, meest in goede doen), maar ook de belevenis van het katholiek-zijn zelf. De stroom bekeerlingen, waarvan Newman de grootste was en Ward de meest agressieve, ontwikkelde een invloed op het katholieke denken en doen, die vaak achterdocht opwekte bij die groepen die gedurende enige honderden jaren het geloof intact hadden bewaard tegen de dure prijs van verbanning, vervolging, achterstelling, enz. Een dergelijke heterogene samenstelling van het katholieke volksdeel bracht vanzelfsprekend zijn aparte zielzorg-problemen mee, waarvan de voornaamste wel was hoe de nood te verlichten van de talloze armen die, door de honger uit eigen land verdreven, een onderkomen zochten in de achterbuurten van de opkomende industriesteden. Daarnaast deed zich al onmiddellijk gevoelen de noodzaak van eigen scholen, van allerlei scholen, van hoog tot laag. Geleidelijk aan werden de tegenstellingen binnen het katholieke lichaam overwonnen; een georganiseerde armenzorg kwam tot stand, maar niet dan na zware verliezen; het school-probleem bleef een strijdveld tot op de dag van heden. Van buiten uit kregen de katholieken te verwerken een scherpe aanval van een hautaine 'wetenschap' en van een venijnig anti-papisme. Deze laatste was echter niet zo gevaarlijk als men uit de felle polemiek over en weer soms zou opmaken; uit de decenniën die vlak achter ons liggen herinneren we ons nog figuren als John Kensit en Dr Coulton en we vinden het enigszins jammer dat er zo weinig van hun geslacht over zijn: niets doet zoveel goed als te weten dat de vijand op de loer ligt. De botsing: geloof-wetenschap, evenals trouwens de 'no popery' hetze, mogen we misschien achter af wel een zegen noemen: zij hebben, ons Engelse katholieke schrijvers van naam gegeven en tijdschriften van standing waarop iedere katholieke gemeenschap trots zou mogen zijn (bv. The Dublin Review, The Month, The Tablet). Veel gevaarlijker vijand was het materialisme dat gestaag het gehele Engelse leven doortrok. Van de afgelopen honderd jaren schrijft father Hughes dat 'they were to be years of a steady decline in purely intellectual power, in religious belief, in the domination of the material by the spiritual, and years ulti-mately of great moral disintegration' (p. 5). Een gevaarlijker vijand omdat hij niet voor de dag treedt met de speer in de hand, maar zich voordoet als een nette vriend, die zijn mes verborgen houdt. De ver- en scherpziende Newman, van wie deze vergelijking is, komt meerdere malen terug op het gevaarlijke van deze niet erkende vijand: 'here I will not shrink from uttering my firm conviction that it would be a gain to this country, were it greatly more supersticious, more bigoted, more gloomy, more fierce in its religion, than at present it shows itself to be. Not that I think the tempers of mind herein implied desirable.... but I think them infinitely more desirable and more promising than a heathen obduracy and a cold, self-sufficient, self-wise tranquillity' (Parochial and Plain Sermons, Vol. I Sermon 24; vgl. Sermons preached on Various Occasions, Sermon 9, The Idea of a University, Ch. 5). In deze strijd hebben de Engelse katholieken hun leiders gehad; Wiseman, Manning, Vaughan, Ullathorne en Hedley zijn bij iedere maatstaf groot. Schrijvers als Newman (de grootste en in een klasse apart), de oude en jonge Ward, | |
[pagina 201]
| |
Gallway, en uit een later geslacht Benson, Goodier, Chapman, Chesterton, Belloc en zovele anderen, oefenden en oefenen een invloed uit die zich uitstrekt tot buiten de Kerk. Wie de verzameling essays leest zal verbaasd staan over het buiten alle proportie grote aantal schrijvers. Toch onderschrijven wij hier graag de woorden van Kardinaal Griffin, waar deze in zijn voorwoord spreekt van 'the lesser folk', die een aandeel hadden in iedere overwinning dat alleen aan God bekend is. In geen geval mogen we vergeten de kracht die er is uitgegaan van de trouw van de doodarme Ier, van het bidden van de Claris in het hartje van London, het harde leven van de karthuizer in het golvende land van Sussex en de eenzaamheid van de Carmelites in de sombere verlatenheid van een Yorkshire 'moor'; van het zwoegen ook van de priester, alleen in zijn kerkje, zonder school, zonder organisatie voor zijn schaarse en wijd-verspreide parochianen, en deze levend onder een bevolking aanvankelijk vijandig, nu - wat erger is - onverschillig of uit de hoogte neerziend. Het is met diepe eerbied dat we hier de lezer wijzen op het heroïeke van onze eigen Nederlandse priesters, die in de laatste jaren van de vorige eeuw en in het begin van deze, een dorre, troosteloze statie in den vreemde verkozen boven een bloeiende troostrijke thuis. Dit geslacht priesters is op een enkele uitzondering na nu gestorven, maar de 'Dutch Priest', die in Engeland de priesternood hielp lenigen, is een figuur die onze eerbied afdwingt. De prestaties der Engelse katholieken in de voorbije honderd jaren kunnen eerst in hun volle omvang en beteekenis begrepen worden tegen de achtergrond van de geweldige moeilijkheden waarmede zij te strijden hadden. Dat zij altijd zegevierend uit de strijd traden, zou te mooi zijn. De meeste opstellen in deze bundel belichten de behaalde overwinningen, maar een bezadigd en ingehouden inleidend hoofdstuk van de gedegen historicus Hughes en een even rustig slotbetoog van de redacteur Bisschop Beck doen duidelijk uitkomen dat statistieken en een macht van klinkende namen alleen geen index zijn van vruchtbare katholiciteit. Het Engelse katholieke leven was en is niet de Westminster Cathedral of Brompton Oratory, niet de Hyde Park openlucht-spreker, niet het gezaghebbende weekblad The Tablet en ook niet de beroemde bekeerling-romanschrijver; het is boven alles het innerlijk godsdienstig leven van de katholiek, dat zich uit in katholiek denken en willen en doen en laten; het is het 'ut sobrie et juste et pie vivamus in hoc saeculo' van St. Paulus. Het is op dit terrein dat de gevaarlijkste aanval plaats greep en dit is het gebied dat nu veruit de meeste zorgen baart. In een land dat 'has abandoned religious virtues as well as the old enmities' (Shane Leslie in The Month, Jan. 1951) - en men leze de harde woorden van dezelfde strekking van Hughes, pp. 13 en 35 - is infectiegevaar altijd te duchten; leest men de opstellen met zorg, dan vindt men er een bevestiging van wat vele priesters als een zeer zorgzame toestand in Engeland beschouwen. De nog steeds niet geremde afval (leakage), het gemengde huwelijk, een geboorte-huwelijk verhouding die uiterst precair ligt (in 1948 lag zij zelfs beneden de grens noodzakelijk om numeriek op peil te blijven; vgl. pp. 593-4), tonen dat infectie optreedt en zich verspreidt. Toch ligt het zorgwekkende eigenlijk nog dieper. Dat infectie kan optreden wijst op een onderkomen, althans verzwakt weerstandsvermogen. Hier raken we het diepste van het innerlijk godsdienstig leven van de Engelse katholiek; en hiermede bedoelen we niet alleen noch voornamelijk de katholiek in London die geestelijk betrekkelijk goed verzorgd is, maar vooral de katholiek in de provincies, in de kleinere industriesteden en op het platteland. Een vergelijking met eigen land zal wel niet | |
[pagina 202]
| |
geïnterpreteerd worden als een teken van zelf-genoegzaamheid. God weet hoeveel hier te doen is! Een eerste Vrijdag met bijna geen mensen in de H. Mis, een praktijk van dagelijks Mis horen die feitelijk niet-bestaand moet worden genoemd, het geringe aantal communicanten en de weinige bezoekers in een lof, en vooral een zeer matig kerk-bezoek op Zondag (meerdere pastoors hebben mij verzekerd erg tevreden te zijn met vijftig procent), dit alles steekt ongunstig af bij wat plaats vindt in ons eigen land. Wij weten wel dat de moeilijkheden ginds zeer groot zijn: vaak geen school, geen koor om de plechtigheden ook voor de natuurlijke mens enigszins aantrekkelijk te maken, de grote afstanden, enz.; maar wat de priesters waarmede wij in contact kwamen, menigmaal tot een zekere moedeloosheid deed neigen is dat het vuur niet meer brandt, op zijn hoogst nog smeult. En dit schrijven zij toe voor een aanzienlijk deel aan het heidense klimaat waarin de katholiek moet leven. Het grote lichtpunt is en blijft o.i. dat er op het niveau der intellectuelen een langzame penetratie plaats vindt van de katholieke gedachte. Hollis, Woodruff, Greene, Knox, Dawson, Bruce Marshall, Martindale, Waugh, D'Arcy, Copleston van vandaag, Bede Jarrett, Dom Me Cann, Thurston, Baring, Chesterton en Belloc van gisteren (ofschoon Belloc nog in leven is) en zovele anderen zijn repraesentanten van het katholicisme waar vele ontwikkelden, onverschillig van welke levensbeschouwing, naar luisteren, en naar luisteren niet om te criticeren maar ook om te leren. Men wachte zich er echter voor om naar deze groten het Katholicisme in het Engeland van vandaag af te meten. De vijand heeft grote verwoestingen aangericht op ander terrein: disintegration of morals (p. 610) heeft ook het katholieke leven danig aangetast. 'Signs are not wanting, however, that the drift towards materialism is at an end' (p 610), een hoopvol geluid van Bisschop Beck, waarover wij ons verheugen. Dr W. Peters S.J. |
|