Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| |
Emigratie
| |
[pagina 173]
| |
eigen burgerschappen op na houden. Het verkeer tussen deze wordt min of meer geregeld door de officiële instanties dier landen, waarbij dan meestal de betreffende Ministeries van Buitenlandse Zaken als regelaars van dit verkeer optreden. Het is onmogelijk om aan de in het verleden gegroeide vormen, die thans nog gelden, voorbij te gaan. Internationaal verkeer tussen de staten geschiedt nu eenmaal langs deze banen en voor de emigranten, die dit verkeer niet kunnen ontwijken, vormen deze officiële landsbetrekkingen een punt, dat in de belangstelling van emigratie-specialisten niet mag worden verwaarloosd. Hoe staat het met de relaties, die van deze officiële Nederlandse zijde worden bevorderd en welke zijn de langs deze weg tot heden bereikte resultaten voor de steeds meer opdringende emigratie-noodzaak van Nederlanders? Het zou al veel helpen, indien we daar voldoende van op de hoogte waren. Niet alleen van de eindconclusies, maar ook van de manier waarop men ertoe gekomen is, aangezien deze meestal méér leert omtrent de ware tendenzen en overwegingen, welke tot bepaalde resultaten hebben geleid. Wanneer iemand hier nu eens een boek over wilde schrijven na ten deze de ervaringen, ook uit vroegere emigratie-perioden bestudeerd te hebben voor ons land en andere landen, dan zou er een goede stap in de richting van een oplossing gezet zijn. Men moet overigens niet denken, dat de Nederlandse relaties met het buitenland alleen op 'B.Z.' worden gemaakt. Vroeger kan dat zo geweest zijn, maar men is thans tot andere gedachten gekomen, hetgeen o.a. ook wel gebleken is uit de reis van Prins Bernhard in 1950 naar Zuid-, Centraal- en Noord-Amerika. Deze heeft het belang voor emigratie wel bewezen van dit soort contact op hoog niveau en van zulk een goodwill-ambassadeur. Wie maar enigszins op de hoogte is van de geschiedenis der Nederlandse emigratie naar de Verenigde Staten in de loop der vorige eeuw, weet, dat daarbij van Nederlandse zijde kapitale fouten zijn gemaakt, die thans nog in ons nadeel werkenGa naar voetnoot1). | |
[pagina 174]
| |
Nederland moet zich nu meer dan ooit bewust zijn, dat het niet gebaat is met emigranten, die in hun nieuwe land slechts met wrok terugdenken aan een gemeenschap, waardoor zij niet geholpen konden worden aan een redelijk bestaan, die hun vertrek met allerlei lastige dingen verzwaarde, en toeliet dat zij in het andere land aankwamen in een toestand, waarmede zij het dichtst de haveloze slachtoffers van D.P.-camps benaderden. Dat zij bovendien nog verhinderd werden en worden om hun rechtmatig bezit mee te nemen of successievelijk te doen overkomen, verhoogt evenmin hun aangename herinnering aan Nederland. Er is maar al te veel reden tot ontevredenheid gelaten ook bij de thans uit Nederland vertrekkende emigrantenGa naar voetnoot2). Het is duidelijk, dat de burgerlijke overheid zich niet onverschillig kan houden voor emigratie. Zij doet het dan ook niet en daarom is de vraag gerezen in hoeverre zij niet genoeg belangstelling schonk aan het emigratie-probleem. De beantwoording wordt veel eenvoudiger, wanneer vaststaat, wat voor soort van belangstelling van de burgerlijke overheid verwacht moet worden. Indien emigratie een noodzakelijk middel is om het welzijn der burgers van de Staat te bevorderen, dan staat hiermede reeds vast, dat Staatsbemoeiing onvermijdelijk is. Particulier initiatief kan hier zeer ver in gaan, doch op zijn minst heeft de Staat een wakend oog te houden op alles wat hier als particulier initiatief wil optreden. In de dagen van grondspeculatie in landen waarheen ook thans geëmigreerd wordt, ware waakzaamheid van de Staat erg wenselijk geweest. Toen ontbrak de juiste belangstelling van de kant der burgerlijke overheid. Indien in onze dagen deze belangstelling alleen maar uit zou gaan naar de Nederlandse schatkist, die gebaat is met afvoer van werklozen of candidaat-werklozen naar andere landen, dan is deze belangstelling | |
[pagina 175]
| |
ook verre van juist. De Staat moet het welzijn van alle burgers bevorderen. De menselijke persoon van de emigrant is iets, waar de Staat zich voldoende rekenschap van moet geven, indien zij haar plicht wil nakomen, De mens is meer dan een nummer op de internationale arbeidsmarkt. Hij is dat inderdaad óók, maar nog eens: hij is méér dan dat. Er zijn bij de houding van de Staat tegenover emigratie wel enige nota's te maken, die ook voor onze wereldreputatie van belang kunnen zijn. Deze moge volstaan: indien Nederland, dat door het verlies van Indonesië toch reeds is gedegradeerd, niet voor zijn internationaal prestige zorgt, dan zou dit spoedig wel eens zover kunnen geslonken zijn, dat wij ons verbazen over de manier, waarop men over ons meent te moeten denken. De volgende generaties van Nederlandse emigranten zullen aan dit denken meedoen. Of ook de cultuur-problemen, die met emigratie samengaan, wel in voldoende mate de aandacht der belanghebbenden (en dat is practisch de gehele Nederlandse gemeenschap) genieten, is een volgende vraag, die gesteld moet worden. Het is nog altijd zo, dat alleen het woord 'cultuur' reeds bij sommige lieden onrustige reacties wekt. Horen ze hierover in verband met emigratie, dan kijken ze eerst ongelovig en daarna medelijdend, omdat bij dit probleem naar hun zeer zakelijk veronderstelde mening 'cultuur' wel op de laatste plaats komt. Zo denken erover degenen, die cultuur beschouwen als een luxe, waaraan men zich niet moet veroorloven te denken, zolang 'ernstiger' dingen te doen staan. Hoe ernstig cultuur is, ontgaat hun. Het is in alle geval merkwaardig, dat over de cultuur-aspecten van emigratie tot op heden zo weinig gehoord wordt. Althans in Nederland. In een land als Canada b.v. heeft men wel enig begrip voor deze kant der kwestie getoond, wellicht omdat men er zich van bewust is, dat ook voor het nieuwe land de waardevolle elementen der cultuur van het moederland der emigranten niet zonder betekenis zijn voor toekomstige Canadese burgers. Hier ligt een diepere ondergrond van ogenschijnlijk uiterlijke dingen die b.v. de voorname levensmomenten in een traditierijk volk vergezellen. Deze waarden opgeven verzwaart het proces van een gezond wortel schieten in de vreemde gemeenschap, waar juist deze in de geest meer dan in de materie stoelende gebruiken een zeker houvast garanderen als een beveiliging tegen een omgeving met weinig binding aan traditie en soms slechts met een morele code van jungle of prairie. Wat verder bij emigratie vooral niet genegeerd kan worden, dat is het godsdienstig belang van de emigrant. De Katholieke Kerk in Nederland heeft getoond, dat zij hiervan overtuigd is. Ook de Katho- | |
[pagina 176]
| |
lieke standsorganisaties zijn in de weer om hun deel bij te dragen in de oplossing van het emigratieprobleem. Het zou echter naïef zijn te denken, dat met het tonen van deze overtuiging en van deze belangstelling het probleem op zich reeds is opgelost. Voor deze waan kan niet ernstig genoeg gewaarschuwd worden, want onze verantwoordelijkheid als Katholieken in deze emigratiezaken is groot. In feite staan de zaken zo, dat er niets is opgelost en dat wij nog steeds naar het allereerste begin streven van een oplossing. Wanneer wij mee willen spreken over emigratieproblemen in Nederland als Katholieken, dan moeten wij voldoende gedocumenteerd zijn. Dat het bijeenverzamelen van brochures, pamfletjes, die gezantschappen en consulaten verstrekken, geen voldoende documentatie vormt, is begrijpelijk. Ook het uitzenden van verkenners, die in de immigratielanden zich zo goed en zo kwaad als het gaat in een paar maanden tijd van informatie voorzien, is op zichzelf geen oplossing, zolang dit niet systematisch geschiedt totdat een verantwoord raam kan worden opgebouwd, waarin de voortdurend wisselende naast de aanvullende gegevens van statische aard kunnen worden ondergebracht. Slechts een elementair begin op deze weg is gepoogd. Het zou moeten worden voortgezet, indien het ons ernst is met emigratiewerk. Wanneer wij als Katholieken willen meespreken over onze emigratieproblemen in Nederland, dan moeten we behalve over solide, up to date en ruime documentatie, ook over personen beschikken, die hiermee kunnen omgaan. Mij is tot nu toe geen enkele emigratiespecialist, die deze onderscheidende qualificatie verdient, in Katholiek Nederland bekend. Wel zijn er zeer verdienstelijke en hoogstaande burgers, die in een of ander onderdeel als meer deskundig zijn opgetreden, maar ook hier ontkomt men niet aan de indruk te doen te hebben met de spreekwoordelijke eenogige, die in het land der blinden koning is. Men moet erkennen, dat er hard gewerkt wordt aan partiële taken, maar om veilig en vertrouwvol naar de specialisten op te zien, is méér nodig. Het wordt tijd, dat het vraagstuk in zijn geheel bezien wordt, want een groot belang is ermee gemoeid. Zien wij als Katholieken deze taak niet in, dan zullen we later mede verantwoordelijk verklaard worden voor al de ellende, die uit een opportunistische emigratiepolitiek volgt. Geen dilettanten dus, maar bekwame lieden hebben we nodig, die zich voor emigratie interesseren en het algemeen belang dienen door er een grondige studie van te maken en overeenkomstig de resultaten daarvan een krachtige leiding geven aan de oplossing van dit sociaal economische, politieke, maar ook godsdienstige probleem, dat emigratie is. |
|