Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Hoe staan wij tegenover Peter Benoit? (Geb. 17-8-1834; gest. 8-3-1901)
| |
[pagina 162]
| |
instrumentale werkenGa naar voetnoot2) en godsdienstige muziekGa naar voetnoot3) een vrij aanzienlijke plaats innemen in het oeuvre van Benoit, zijn naam toch voor alles klank behoudt door kantatenGa naar voetnoot4) en oratorio'sGa naar voetnoot5). Rondom hem leeft de Romantiek in Vlaanderen zich uit: in de kunst en in de Vlaamse beweging: de herinnering aan het verleden en de vorsing naar wat oud-Vlaanderen zong en vertelde; het gevoel voor eigen leven en natuur en de strijd om het behoud van eigen taal, zeden en gewoonten, In dat klimaat leeft P. Benoit. Toen hij stierf waren, op elk gebied, de generaties geboren die boven de oude herinneringen en de strijd uit, ook in Vlaanderen, hun aandacht schonken aan nieuwe verrijking der uitdrukkingstechniek en algemene geldende vormen. De realistische opera van zijn leerling J. Blockx heeft hem, ondanks haar succes niet aangetrokken; hij heeft blijkbaar niet geloofd in de doeltreffendheid van dit genre. Met zijn grote vocale vormen bewoog Tinei zich in een kring die voor Benoit wel niet gesloten was, doch waarheen zijn heel bizondere vlaamse activiteit hem niet voerde. Paul Gilson, August De Boeck en Lode Mortelmans behoorden tot de tussen 1860 en 1870 geboren nieuwe generatie die zich minder dan de voorgangers lieten binden door ideologieën van een strijd en veeleer de verovering nastreefden ener orkestrale wereldtaal om door techniek en dichterschap Vlaanderen te doen treden op het plan ener ruimer bruikbare literatuur. De sfeer die deze musici, parallel met jonge schilders en letterkundigen, zochten en versterkten, begon in Vlaanderen pas voor goed te heersen op de vooravond van Benoits dood, en kon hem niet meer beïnvloeden. Dat hij zich door de subtiele impressionistisch-verwante kunst van zijn tijdgenoot Gezelle niet aangetrokken voelde, is wellicht enerzijds te verklaren door het verschil in geaardheid van zijn temperament, dat minder tot diepere zelfontleding en mystieke stemming was geneigd, anderzijds ongetwijfeld door de strijdsfeer waaraan hij zich niet kon onttrekken. Doch evenmin hebben Gezelle's romantische strijdgedichten hem bekoord. Vooral Lod. Mortelmans, Benoit's leerling, zal de gezelliaanse stemming verklanken en de strijdgedichten van deze grote dichter worden vooral pas door jongere musici gezocht. | |
[pagina 163]
| |
Benoit leefde in een Vlaanderen waar de sociaal-bewuste musicus zich ingespannen wist in het zich los vechtende leven en ontvankelijk bleef voor het gelegenheidsgedicht. Hij bleef geworteld in een openbaar leven van betogend klimaat, waar kunst voor een deel berekend werd naar haar sociale doeltreffendheid en uitvoeringsmogelijkheden, en bij voorkeur werd gezien in dienst van een buitenmuzikale idee. Een en ander uit zijn werk schijnt ons, juist dáárom, 'historisch' geworden; doch een aanmerkelijk gedeelte ervan is voor ons nog een levend artistiek bezit gebleven.
* * *
Dat velen de romantiek gaan beschouwen als een uitgeputte historische periode en menen in Benoit de stem te horen van een afgesloten verleden, mogen wij ons inmiddels niet ontveinzen. Nooit in de geschiedenis heeft een cultuurperiode in haar geheel stand gehouden. Zowel de oudheid als de middeleeuwen hebben hunne 'herleving' gekend. Wat in vergane culturen wezenlijk universele waarde bezat, werd pas opnieuw gewaardeerd, toen latere tijden zich aan bepaalde ogenblikken uit een verleden hebben verwant gevoeld en het waardevolle daaruit weer in het licht stelden. Reeds nu merkt men een sterk toenemende neiging om, wegens de ontwaarding der tijdstaal, de lengte der vormen in symphonie, opera en oratorium en de literaire thema's in deze laatste genres, ook uit de Romantiek een en ander minder hoog aan te slaan of het eenvoudig te rangschikken onder het verouderde. De kracht der uitdrukking van zuivere muzikaliteit wordt een overwegende tendenz. Vooral vocale werken hebben hiervan te lijden. Afgezien nog van het feit dat vele teksten gelegenheidsteksten zijn met al de zwakheden daaraan verbonden, hebben zij voorzeker voor ons ook het nadeel, al te zeer te zijn uitgesponnen en in meerdere gevallen staat het effect niet in verhouding tot de aangewende middelen. Dit blijkt ook uit fragmenten van Benoit's oratorio's. Voorzeker worden de zwakheden van een gedicht steeds enigermate gedekt door de levendigheid van het muzikale klankbeeld en kunnen zij niet de enige oorzaak zijn van de moderne afkeer. De vorm zelf van het genre wordt betwist. De inhoud van het verhaal staat meermalen de mogelijkheden ener krachtige uitdrukking in de weg. Dit is een algemeen verschijnsel. De vocale werken van Berlioz, Franck, Mendelssohn, Brahms, Tinei e.a., staan in de moderne waardering geen van allen gelijk met de zuiver-symphonische muziek van die meesters. Evenals in de oratorio's van Benoit kan, ook in hun werken op ongelijkheden worden gewezen. Voor geen | |
[pagina 164]
| |
enkel componist is in een vocaal werk van lange duur elk onderdeel een even krachtige inspiratiebron geweest. Benoit heeft dit duidelijk aangevoeld toen hij de verplichting der onafgebroken musicering in de opera afwees en bij een toneelwerk de voorkeur gaf aan incidentele muzikale illustraties. Nochtans heeft van alle vocale vormen der romantische periode de opera zich het best weten te handhaven. Voor een publiek dat geen psychische problematiek zoekt en van de muziek geen suggestie verlangt van dieper leven, is deze gemakkelijke vertelvorm zonder veel dichterlijke incidenten een geschikt genot, wanneer aria's, koren en balletten zorgen voor een aantrekkelijke decoratieve illustratie van het geval. Romantische muziekdrama's als die van Wagner b.v. blijven de aandacht boeien van lieden die de kracht begeren van een symphonische evocatie. Doch ook deze lang uitgesponnen en ideeën-rijke vormen ontsnappen niet aan de hedendaagse kritiek, die veel meer ingesteld is op synthetisch uitgedrukte toestanden en de even synthetische zuiver-muzikale projectie ervan. Het risico om Benoit in de hedendaagse tijd te doen optreden, moeten wij, inderdaad, niet onderschatten. Als we alléén maar letten op de finantiële en organisatorische moeilijkheden die het samenbrengen van grote koren en orkest voor grote vocale concertvormen met zich brengt, begrijpen wij reeds de onwillekeurige neiging om deze literatuur slechts bij gelegenheid uit te voeren en haar te besnoeien. Dat de oorspronkelijke taal waarop hij componeerde - het Nederlands - een beletsel zou zijn geweest voor het bekend worden over de landsgrenzen is onjuist. In een groot deel zijner partituren werden vertalingen gedrukt. Gedurende zijn leven werd overigens zijn werk uitgevoerd o.m. in Duitsland en Amerika. Diezelfde moeilijkheden zouden ook Rusland, Italië en andere landen moeten gekend hebben; ook de kunst dezer landen kwam vertaald in de concertzalen van vreemde taalgebieden. Wij menen dat het ons vooralsnog aan cultureel propagandavermogen heeft ontbroken om onze musici te 'exporteren'. Wel is waar zijn onzei schilders er in geslaagd vreemden voor hun werk te interesseren, doch schilderkunst is een handelswaarde die gemakkelijker haar weg vindt langs de kunsthandel. Muziek is dat niet. Benoit beperkte zich daarenboven wel bijzonder tot de ideologie van zijn volk: Rubenskantate, De Schelde, Ledeganckkantate, Consciencekantate, Kinderkantate e.a. Doch ook De Oorlog, Lucifer, De Rhijn hielden buiten de grenzen geen stand! Naar onze mening ligt - en dit geldt voor haast al onze musici uit de Romantiek - de belemmering voor een europees contact in het feit, dat de meesten van hen noch | |
[pagina 165]
| |
opera's noch symphonische muziek aan te bieden hadden. Hierdoor ontbraken de meest geschikte vormen om blijvend in de repertoires te worden opgenomen. Indien wij er daarbij nog rekening mee houden, dat wij en Nederland wel de enige landen zijn wier muziekliteratuur niet in de discotheek gevonden wordt, dan hebben wij naar onze mening de voornaamste redenen aangevoerd die onze export bemoeilijkten. Ook Benoit is niet in de eerste plaats een componist geweest van zuiver-symphonische vormen. Het moderne verlangen naar zuiver-muzikale uitdrukking komt hij enigszins tegemoet in enkele fragmenten, b.v. uit de Pacificatie van Gent, doch wat daar buiten ligt (concerto's), vertegenwoordigt niet zijn grootste kracht. Opera's schreef hij niet. Wij zeiden reeds, dat hij ten overstaan van het toneel zich beperkte tot de incidentele musicering bij bepaalde tonelen (o.m. Charlotte Corday). Als componist van grote genres is Benoit tot ons gekomen met vrij omvangrijke vocale ensembles. Men kan sceptisch staan tegenover zeer vele tekstfragmenten waarin lyriek en drama gedicht staan in een hoogdravende rhetoriek, gezochte rijmkunst of ziekelijke beeldspraak. Men kan hem voorwerpen dat hij zich ten onrechte verbond aan teksten waarin de dichterlijkheid somtijds verzwond in een voor ons hinderlijke gezwollenheid der woordkunst. Vallen deze gebreken tenslotte niet veeleer onder de verantwoordelijkheid van de dichter dan van de componist? Toch moeten we erkennen dat zijn meegaandheid ten overstaan van gelegenheidsdichters wel groot is geweest! Eenmaal dit toegegeven, mogen wij er ons toch niet toe laten verleiden om, met het gebrekkige, ook het goede te verwerpen. Er zijn in die gelegenheidsteksten ook zeer geslaagde passages aan te wijzen. Peter Benoit heeft blijkbaar - evenmin als zijn tijdgenoten - deze ongelijkheid niet ontweken, hij heeft elk fragment nagenoeg met dezelfde liefde gezongen. Hij had de te zingen gedachten kunnen hullen in een zuiver-symphonische bewerking; hij had een groot deel zijner oratoriën de vorm kunnen geven ener muziekdramatisch door-gewerkte symphonie. Hij deed het niet. Hij heeft die zwakheden niet bedekt met een zelfstandige musicering. De verschillende beelden steunt hij met een aangepaste instrumentatie, doch zoekt niet in de eerste plaats evocatie van een zelfstandig-orkestrale weergave. Zijn orkestraal ensemble weet hij wel is waar bij elke gelegenheid actief en geestvol aan te passen, doch hij denkt ongetwijfeld vóór alles langs koor en stem om in de eerste plaats de gedachte uit te drukken die zij 'zingen'. In functie daarvan lost het orkest het harmoniebeeld op in | |
[pagina 166]
| |
een sonore beweeglijkheid, die menige episode ongetwijfeld zeer expressief maakt. Doch de nadruk valt op de gezongen uitbeelding, daarna pas op de orkestrale werking. De stem overheerst. Hij legt de klemtoon op het begeesterend 'zingen' van zijn tekst. En niemand zal ontkennen dat, in koren en soli, de zegging van de tekst nadrukkelijk gebeurde in een geest die getuigt hoezeer de componist van de zin der gedachten doordrongen was. Men kan hem - vooral in sommige soli (o.m. de spotgeest) - hier en daar zelfs wijzen op een al te sterk zinnelijk genot in de realistische uitbeelding van het woord; doch juist daardoor blijkt dat hij de uitdrukking weet te beheersen. Tegenover het heden neemt Benoit een bijzondere positie in, evenals al diegenen die geen wezenlijk zuiver-muzikale denkers zijn! Hij doet dit ook met zijn koortechniek. Buiten de Rhijnpartituur, is contrapuntische polyphonie slechts sporadisch aanwezig. Evenmin daar als in het orkest is de individuele zuiver-muzikale beweging van elke stem zijn doel. Dat Benoit tot het type behoort dat niet de individuele werking van elk instrument of van elke stem zoekt, wil nog geenszins beduiden dat de zegging der stem in soli en ensembles niet karaktervol is en hij de instrumentale uitdrukkingskracht niet doeltreffend weet te gebruiken. Om zich daarvan te vergewissen is 't voldoende de partituren van Lucifer en De Oorlog in te zien. Onbetwistbare voorbeelden liggen voor het grijpen! * * * Wanneer men het oeuvre van Benoit wat nader beschouwt, dan valt 't op, hoeveel wezenlijke schoonheid daarin geborgen ligt. Ik zeg geborgen, omdat ik tot de overtuiging kom, dat hij niet genoegzaam bekend is! Wel met zijn Rubenskantate en Kinderkantate - die beide meermalen worden uitgevoerd bij volksfeesten - doch met de overige kantaten en oratorio's is men niet voldoende vertrouwd. Bovendien wordt meermalen de uitvoering van zijn werk al te gemakkelijk toevertrouwd aan gelegenheidszangers en -zangeressen. Veel twijfels zullen in anti-romantisch gestemde geesten verdwijnen, wanneer zij uitvoeringen zullen horen van prima kwaliteit. De instrumentale beeldenreeks uit de Pacificatie van Gent blijft ons treffen, niet alléén door de vrij suggestieve symboliek der thema's doch tevens door de kleurige werking der orkestrale zetting. Met zijn tegenstellingen van lenterust, oorlogsrumoer en wederopstanding tot vrede is voorzeker 'De Oorlog' uitgegroeid tot het meest gevariëerde oratorium, waarin innigheid, realistische suggestie, drama en religieuze verheffing in de instrumentaal-vocale ensembles | |
[pagina 167]
| |
ongetwijfeld overtuigende getuigenissen hebben nagelaten van Benoit's veelzijdig voelen en kunnen. Uit 'De Schelde' hebben wij slechts te herinneren aan de evocatieve symphonische inleiding met de lyrische aanhef van de dichter, aan de aangrijpende verwerking van het Wilhelmus, aan het indrukwekkende van Artevelde's verschijnen, aan zoveel pakkende koorensembles, om de facetten te releveren die dit oratorium maken tot een zijner meest boeiende scheppingen van groot formaat. Het blijft ongetwijfeld waar - wij hebben er reeds op gewezen - dat Benoit niet in de eerste plaats een typisch vertegenwoordiger is van de contrapuntische denkaard in koren en orkestratie, en de zelfstandige werking van elke stem of instrument bij hem dus niet het natuurlijke uitgangspunt is. In zijn orkestratie ontdekten wij, inderdaad, wel vóór alles een harmonie, die in daartoe zeer adequaat gekozen instrumentengroepen tot activiteit werd gebracht. In zijn koren vangt hij bij voorkeur het beeld uit de tekst in homophone ensembles. Wat niet zeggen wil dat de keuze zijner instrumenten niet oordeelkundig en niet met zin voor dramatische werking is geschied, of dat hij stelselmatig de meer overwogen contrapuntische bouw zou hebben vermeden. Indien soortgelijke constructies in de meeste partituren vrij zeldzaam voorkomen, dan is toch De Rhijn een Benoit-partituur die zich door deze techniek op heel bizondere wijze onderscheidt. De muzikale dictie van de soli en de koorcontrasten zijn bizonder in Lucifer van een zeer sterke werking. Als dramatische verklanking van een tekst, als variatie van stemmingen en als uitdrukkingskracht in harmonie en orkestratie blijft deze partituur wellicht de meest volgehouden en misschien ook muzikaal de aangrijpendste dramatische schepping van Benoit. Wij mogen volstaan met slechts even te herinneren aan de Rubens-marsch, aan het beiaardlied en zijn treffende ontwikkeling in het 3de deel, aan de machtige eenstemmige vondsten als 'Waar klonk het eerste licht der blijheid' en 'Geen koninklijk hof dat Uw zonen niet troonde',.... om onmiddellijk de onverdeelde geestdrift gaande te maken voor het populair werk De Rubenscantate. In zijn monumentale eenvoud lijkt ons deze partituur weergaloos in haar aesthetische grootheid. De kleinere kantaten hebben, méér dan zijn grotere, onder de improvisaties van liefhebbers geleden. De Consciencekantate, Ledeganckkantate, De Wereld in.... behoren tot die kleinere werken, die in de meeste gevallen niet tot hun recht komen. Gelukkig ontnamen deze populaire vrijpostigheden slechts momenteel iets van hun waarde. | |
[pagina 168]
| |
Om zich te overtuigen van de verhevenheid die ook Benoit weet te putten uit haast kinderlijke innigheid, luister dan naar modeluitvoeringen van de Consciencekantate en De Wereld in. Liederen als Denderliedeke, Mijn hart is vol verlangen, Heeft het roosje milde geuren e.a. getuigen voorzeker van de typisch romantische gevoelens doch, goed geïnterpreteerd, dragen zij deze romantische stemming met eer. In al deze werken liggen brokstukken verspreid die aangrijpende beelden blijven van lyrische begeestering, dramatische echtheid, en innige stemming. Wellicht werd Benoit te eenzijdig voorgesteld als de man van het drieste geweld en de overdadige materiële enscenering. Het lag in de lijn der Romantiek, af en toe componisten te verleiden zich daaraan te bezondigen! Doch dit mag ons de vele momenten niet laten voorbijzien waarin krachtsontplooiing toch tot werkelijk artistiek resultaat kwam! Dit mag ons in het bizonder niet doen vergeten - wat ter gelegenheid van Benoit te weinig wordt onderstreept - dat onze meester onvergetelijke vondsten ten beste gaf van sterke uitdrukkingskracht in grote eenvoud. Reeds in De Schelde en De Oorlog wezen wij op soortgelijke beelden. Wij gedenken tevens het lied aan Conscience uit de Consciencekantate, het kinderlied uit de Kinderkantate en wel, bizonder, 'het Beiaardlied', de aanhef 'Geen koninklijk hof dat Uw zonen niet kroonde'; of 'Waar blonk het eerste licht der blijheid' e.a. uit De Rubenskantate! Daaruit blijven muzikale beelden in onze herinnering leven die iets hebben van de grootheid die men zich indenkt wanneer klassieken ons spreken over edele eenvoud. Wij zijn er vast van overtuigd, dat de aesthetische waarden van Benoit tot heden niet systematisch konden worden afgewogen, omdat modeluitvoeringen van zijn werk te zelden werden gegeven. Zo blijven ook schoonheden uit zijn godsdienstige muziek voor ons tot heden verborgen. Zo is het ook te begrijpen, hoe verrast men kan staan wanneer men een prima pianist hoort, die uit Benoit's klaviermuziek met succes heeft geput of wanneer een concerto voor fluit of klavier van hem wordt uitgevoerd. Niet dat zijn beste werk dáár moet worden gezocht! Maar het getuigt van een nog onvermoede veelzijdigheid van deze meester.
* * *
Evenals voor elke componist die als symbool geldt van de nationale geaardheid zal het voor Benoit - wellicht meer dan voor componisten van andere periphere volkeren - moeilijk zijn zijn nationale gebondenheid met technische feiten te bewijzen. Wij hebben er elders reeds | |
[pagina 169]
| |
op gewezen, dat de studie nopens het nationale karakter een bizonder hachelijke onderneming is en vooralsnog meer steunt op 't gevoel en op ontleningen van thema's en rhythmen dan op objectieve waarnemingen in de techniek van de melodische, harmonische en rhythmische bouw. Dat als nationaal erkende componisten uit excentrisch gelegen gebieden (o.m. Grieg, Smetana, Moussorgsky e.a.) ons in hun rhythmische en melodische bewegingen en in harmonische bizonderheden veel sterker troffen, lag wellicht voor de hand. Was de volksmuzikale traditie in die landen niet ongerepter en, althans voor ons, nog onbekend gebleven? De ontledingen aan volkse dansen en liederen zijn aldaar veel tastbaarder dan bij ons. In onze nationale traditie werd het volkse in de muziek vermoedelijk zeer sterk vervlakt door de overal doordringende algemene muzikale cultuur en het behoud ervan werd niet door een excentrische ligging gewaarborgd. Ontleningen aan het volkse repertorium geven aan Benoit's werk dan ook geen dominante noot. Geen enkel componist in Vlaanderen - in Wallonië misschien méér - wordt daardoor wezenlijk gekenmerkt. Doch in de meeste zijner werken heeft hij iets van de Vlaamse, ja Nederlandse (liederen, Rubenskantate, Consciencekantate, Ledeganckkantate, De Schelde, De Muze der Geschiedenis) en tevens van de germaanse wezenheid (De Rhijn) bezongen. In deze blijft zijn Rubenskantate wellicht het meest representatieve - en een der mooiste - onder zijn grote werken. Zoals de Leeuw van Vlaanderen op litterair gebied als een Vlaamse bijbel geldt, zo is dit de Rubenskantate op muzikaal gebied! Het is de hulde aan Vlaanderen's kunstroem, waarin de stem der massa wordt opgevangen en de klokken van de Vlaamse metropool meezingen. Hier culmineert de melodiek waarmee hij het volksgevoel trof. Langs welke zijde men hem ook benadert, men geraakt ten slotte diep onder de indruk van het onomstootbare psychologische feit: Benoit leeft in de ziel van zijn volk als het symbool der vlacimse muziek! Voor onze schilders is vooral Rubens het blazoen gebleven sedert de 17e eeuw. Voor onze musici is Benoit dat geworden, méér dan een onzer Nederlandse musici uit de 15e en de 16e eeuw het ooit is geweest. Dit beduidt geenszins dat de componisten uit latere perioden zich op hem hebben afgestemd - want in werkelijkheid gebeurde dat niet - doch wel dat Benoit een wekroep is gebleven die de Vlaamse componist, steeds in naam van Vlaanderen, aanspoorde zichzelf te zijn. Hij heeft een ideaal gevestigd, hij is een soort mythe geworden, die wortelt in de levendig-ontwakende zelfstandigheid van ons volk en daardoor het voorwerp werd van een collectieve aanvaarding en geloof. Langs welke zijde men hem ook benadert, men geraakt ten slotte diep onder de indruk van het onomstootbare psychologische feit: Benoit leeft in de ziel van zijn volk als het symbool der vlaamse muziek! Voor onze schilders is vooral Rubens het blazoen gebleven sedert de 17e eeuw. Voor onze musici is Benoit dat geworden, méér dan een onzer Nederlandse musici uit de 15e en de 16e eeuw het ooit is geweest. Dit beduidt geenszins dat de componisten uit latere perioden zich op hem hebben afgestemd - want in werkelijkheid gebeurde dat niet - doch wel dat Benoit een wekroep is gebleven die de Vlaamse componist, steeds in naam van Vlaanderen, aanspoorde zichzelf te zijn. Hij heeft een ideaal gevestigd, hij is een soort mythe geworden, die wortelt in de levendig-ontwakende zelfstandigheid van ons volk en daardoor het voorwerp werd van een collectieve aanvaarding en geloof. | |
[pagina 170]
| |
Deze mythe is een levenscheppende aansporing gebleven voor de Vlaamse gemeenschap. Dat heeft niet noodzakelijk iets te maken met de kwaliteit van zijn werk. Het komt er ook niet op aan te weten of latere componisten in Vlaanderen technisch door hem beïnvloed werden - dat is wellicht ook niet het geval - en zijn werk het uitgangspunt geworden is voor hun technische opleiding. Hoofdzaak is het, vast te stellen dat in het volk zijn geest leeft als een symbool en dat het vlaams bewustzijn, levend in het geweten van onze Vlaamse musici, door zijn wekroep tot bestendig leven werd gebracht. Sedert Benoit werden door vele componisten onbetwistbaar strijdhaftiger 'Strijdkreten' geschreven en veler werk heeft in velerlei opzicht een plan kunnen betreden dat bredere ruimten beslaat dan het nationale! Doch Benoit is de verpersoonlijking gebleven van een idee. Hij heeft daarvoor gevonden het geschikt klimaat. Een geschikt klimaat is onmisbaar voor idee en kunst. Dat klimaat kan verwekt worden door de tijd, door een stemming in een zekere kring of door een gunstig meevoelen van om het even welke begrensde omgeving. Tinel heeft voorzeker door de artistieke inhoud zijner oratorio's en drama's de bewondering verdiend van binnen en buitenland, doch het klimaat ener katholieke herleving is hem daarin zeer gunstig geweest. E. Hullebroeck, A. Meulemans, J. Van Hoof, L. De Vocht hebben bij hun aanloop de gunstige stemming genoten van het katholieke en vlaamsgezinde Vlaanderen en de 'Liederavonden' die er het exponent van werden. E. Wambach, J. Blockx hebben hun behoud voor een ruim deel te danken aan de operabeweging te Antwerpen. Ook Benoit vond die geschikte stemming om zijn kunst te laten gedijen. Vooreerst was daar het muziekcultureel nog braakliggend veld - het muzikaal vacuum - in Vlaanderen, er was bovendien de door de ontkiemende Vlaamse beweging gestelde vraag en, niet het minst, hij werd aangetrokken door Antwerpen, de nog Vlaamse grootstad die zijn klankbord werd! Maar boven dit alles staat het feit van zijn daad! Hij heeft iets 'gedaan'! In 1867 maakt hij de 'Ecole de musique' tot 'Vlaamse' Muziekschool - in de volksmond leeft die naam nog - in 1897 maakt hij er van een Koninklijk 'Vlaams' Conservatorium. Hij schrijft Vlaamse liederen die door het volk werden meegedragen, hij componeert oratorio's en kantaten waarvan meerdere een blijvend sieraad werden van het Vlaams volksfeest. Hoe verzwakt een en ander uit zijn kunst ook heden moge aandoen, of componisten van latere tijd hunne modellen elders hebben gezocht en zijne techniek voorbijstreefden, of sedertdien de klank van zijn | |
[pagina 171]
| |
vervlaamsingsstreven door een veel omvattender vervlaamsing van Vlaanderen werd overstemd.... steeds blijft het zijn daad die ons van uit Antwerpen als een blijvende wekroep tegenklinkt. Door zijn kunst, zijn school, zijn woord en zijn geschriften heeft hij een bres geslagen in een rotssterke traditie die voor de vlaamse ziel niet vruchtbaar worden kon. Wie Benoit niet van nabij kent, maar enkel zijn daad beschouwt in het licht van de toestanden die heersten en in de lucht die waaide in de tweede helft der 19e eeuw, zal op die grond alléén reeds moeten toegeven dat die man een persoonlijkheid van formaat is geweest.
* * *
Het zou dwaasheid zijn hierbij te willen pleiten voor de gaafheid van elke bladzijde die hij heeft nagelaten. Wij hoeven ons niet te schamen, wanneer wij bekennen dat een betrekkelijk groot gedeelte van zijn werk het te kwaad heeft gekregen met 'de tand des tijds'! Doch wanneer de Romantiek eenmaal wordt opgeborgen - is dit niet het lot van elke cultuur? - dan zal, indien nog nationale trots leeft in mensen onzer gemeenschap, de naam Benoit voortleven als een symbool van Vlaamse trouw. Inmiddels is het wezenlijk schone uit de Romantiek nog niet weggeborgen! De grootste gemene deler waardoor ouderen en jongeren elkaar nog ontmoeten is de selectie. Is dat niet het geval met alle kunstenaars van alle tijden? 1951 zal Benoit's dood gedenken. Te dezer gelegenheid zullen zijn werken worden uitgevoerd. Méér dan vroeger beschikken wij over goede ensembles die alle waarborgen bieden voor een degelijke interpretatie. Wij mogen verhopen dat ditmaal, naast de geïmproviseerde, ook grondig verzorgde uitvoeringen worden gegeven die, wellicht beter dan in Benoit's tijd, zijn werk ten volle tot zijn recht zullen doen komen. En hierbij durf ik het vermoeden uitspreken, dat menige passage uit Benoit's werk het aantal aanzienlijk zal vermeerderen van die welke wij, om hun artistiek gehalte, reeds zorgvuldig in hoge ere hielden. Ik ben er mij van bewust dat élke tijd met recht de waarden verdedigt die uit hem geboren zijn. Ook onze tijd doet dat blijkbaar zeer zorgvuldig! Ook Vlaanderen! Doch het is goed tevens uit elk verleden van ons volk de getuigenissen van echte schoonheid mee te dragen naar de toekomst, omdat zij behoren tot de zuiverste uitdrukkingen van ons geestelijk vermogen en de herinnering daaraan heilzaam blijft voor de handhaving van de nationale trots. |
|