| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
IN Korea hebben de strijdkrachten van MacArthur een beperkt offensief ingezet. Onder voortdurende gevechten trokken de V.N.-troepen langzaam en voorzichtig noordwaarts en bereikten opnieuw Seoel en Intsjon. In de centrale sector rukten de troepen meer dan 24 km ten noorden van Wondjoe op en bereikten posities tot voorbij Hoengson. Opnieuw liet zich het offensief gunstig aanzien. Maar de Chinese en Noord-Koreaanse communisten zetten een krachtig tegenoffensief in, omsingelden vooruitgeschoven eenheden en dreigden door te trekken naar de belangrijke stad Wondjoe. De voorbij Hoengsong gevorderde V.N.-troepen moesten, na des nachts aan sterke druk weerstand geboden te hebben, Hoengsong prijsgeven om een gunstiger verdedigingslinie te kunnen behouden. Aan het Nederlandse Korea-detachement werd de taak opgedragen deze terugtocht en de achterhoede te dekken. Hierbij sneuvelden een twintigtal landgenoten, waaronder de sympathieke, bedachtzame commandant, luit.-kolonel Den Ouden en de populaire parachutisten-dominee, de veldprediker Ds H.J. Timens. Wegens hun buitensporige verliezen aan manschappen en voorraden konden de communisten hun offensief niet verder voortzetten en kwam het initiatief weer in handen der verbonden legers. MacArthur zette een nieuw offensief in, waardoor de centrale sector der Chinezen instortte en dezen hals over kop, met achterlating van wapenen en uitrusting, in de noordelijke heuvels een schuilplaats zochten. Zo golft de strijd op en neer, maar het opnieuw overschrijden van de 38ste breedtegraad is vooreerst niet aan de orde. Hierover bestond meningsverschil tussen Attlee en Truman. De Britse premier was van oordeel, dat Peking, indien men gematigd optrad, nog wel tot onderhandelen te vinden zou zijn. Toen het communistisch China als agressor was veroordeeld, werd tevens een commissie van goede diensten ingesteld om te trachten met Peking tot overeenstemming te komen. De Chinese premier, Tsjou
en Lai, liet echter weten, dat hij deze commissie zou negeren en weigerde elke medewerking. Desondanks gaf Attlee de moed niet op, zolang de 38ste breedtegraad niet overschreden zou zijn. Enkele dagen later reageerde Truman met de verklaring, dat de resolutie van de V.N., waarin aan de troepen bevoegdheid wordt gegeven de breedtegraad te overschrijden om de vrede in Korea te herstellen nog steeds van kracht was en dat generaal Mac Arthur alle noodzakelijke bevoegdheden bezat om de militaire operaties voort te zetten. Deze keer wilde de generaal de verantwoordelijkheid niet meer alleen dragen. Hij zeide: 'Nu ik als frontbevelhebber, krachtens de uitlating van de president, over het overschrijden van de 38ste breedtegraad heb te beslissen, wil ik duidelijk doen uitkomen, dat ik, indien en wanneer de kwestie van een nieuwe overschrijding zich voordoet, niet eigenmachtig van deze bevoegdheid gebruik zal maken,
| |
| |
indien dringende politieke redenen tegen deze overschrijding pleiten'.
Er zijn nog andere middelen om het Chinese oorlogsvuur te temperen. Vooreerst zijn er gevechten begonnen in Oost-Kwangsi tussen de guerillastrijders van Tsjang Kai Sjek en de troepen van de Peking-regering. Hoe deze ook verlopen, zij dwingen Mao om de toestand in het eigen land niet uit het oog te verliezen. Vervolgens heeft de persoonlijke vertegenwoordiger van president Truman, John Foster Dulles, met de Japanse regering besprekingen gevoerd over het sluiten van een vredesverdrag, om te voorkomen, dat dit eilandenrijk communistisch geïnfiltreerd zou worden en om het te behouden als een anti-communistisch bolwerk. De V. St. zo verklaarde Dulles, zijn bereid om als voorlopige maatregel strijdkrachten in en rondom Japan te stationeren om Rusland van een aanval te weerhouden. De V. St. hebben al toegezegd, dat zij aan Japan alle financiële, materiële en technische hulp zullen verlenen om zijn industriële activiteit te coördineren met de Amerikaanse defensie-inspanningen. Het zal niet makkelijk zijn, Australië en Nieuw-Zeeland te overtuigen, dat alleen op deze wijze de veiligheid in het Stille Oceaan-gebied verzekerd is. Zij nemen dan dezelfde risico's, die West-Europa ten opzichte van Duitsland van plan is te aanvaarden.
Een Duitse herbewapening is een schrikbeeld voor Moskou. In een nota van begin Februari, waarin het Kremlin opnieuw aandringt op een conferentie der 'Grote Vier', waarschuwde het de westelijke mogendheden in haar eigen belang tegen het vormen van Duitse strijdkrachten. Deze zouden geen gedwee instrument zijn in hun handen, maar, als deze Duitse militaristen de kans kregen, zouden zij ook de westelijke overmacht van zich afschudden. Het was veel beter Duitsland geneutraliseerd te houden. Adenauer kwam fel tegen deze Sovjet-gedachte op. Hij was overtuigd, dat, wanneer het tot een strijd op leven en dood zou komen, geen der partijen deze neutraliteit zou ontzien. Het doel van de Duitsers is mede te helpen aan de opbouw van een verenigd Europa met inbegrip van een vrij Duitsland en te werken voor de handhaving van de vrede in de gehele wereld. 'Ik wil duidelijk verklaren', aldus de Rijkskanselier, 'dat het Duitse volk voor honderd procent in het kamp van de geallieerden staat en niet in het kamp van de Sovjet-Unie'.
De ambassadeurs van Engeland, Frankrijk en de V. St. hebben, namens hun regeringen voorgesteld, dat de plaatsvervangers der vier ministers van buitenlandse zaken op 5 Maart a.s te Parijs zouden bijeenkomen om een agenda te ontwerpen. Op deze agenda zouden, behalve de Duitse kwestie, alle kwesties, die spanning in de wereld veroorzaken, moeten geplaatst worden. Daarna konden de vier ministers zelf hun conferentie beleggen, bij voorkeur te Washington. Nog voordat dit antwoord binnenkwam, had de zwijgzame Stalin in de 'Prawda' zich over de wereldtoestand uitgelaten. Hij was vooral geladen tegen Attlee, die een leugenaar en een oorlogsophitser was. De oorlog in Korea zou slechts kunnen eindigen in een volledige nederlaag van de interventionisten. De V.N. worden beheerst door het Amerikaanse blok en wat de vrede betreft, de Sovjet-Unie zal ook
| |
| |
in de toekomst standvastig de politiek blijven volgen van het vermijden van oorlog en de handhaving van de vrede. Over het Duitse probleem echter heeft de sfinx van het Kremlin geen ophelderend woord gesproken. Nauwelijks had Stalin zijn hart gelucht over de onbetrouwbaarheid der Britse regering, of de plaatsvervangende minister van buitenlandse zaken, Gromyko, verklaarde, dat de Sovjet-Unie bereid was tot het openen van onderhandelingen met Groot-Brittanië. Deze verklaring ging natuurlijk vergezeld met het afwijzen van alle beschuldigingen, die tegen Moskou waren uitgebracht. Daartegenover constateerde de Russische nota, dat Groot-Brittanië zijn onafhankelijkheid meer en meer verliest en veranderd wordt in een militaire basis voor de Amerikaanse strijdkrachten, uit vrees, dat het anders geen zogenaamde Marshall-hulp zou kunnen krijgen. Ofschoon Engeland alle pogingen tot samenwerking met de Sovjet-Unie had opgegeven, zou deze Unie elke stap, die werkelijk verbetering van de betrekkingen tussen beide landen beoogt, gunstig ontvangen.
De regering van de satelliet-staat Tsjechoslowakije is op haar beurt voor het Kremlin onbetrouwbaar gebleken. De voorzitter van de ministerraad, Zapotocky, de oud-minister Vladomir Clementis en andere functionarissen werden beschuldigd een samenzwering te hebben georganiseerd met als doel in de communistische partij het heft in handen te krijgen en terug te keren tot de weg van het kapitalisme. Om een grondige zuivering toe te passen was de Rus Zorin, die bij de omwenteling van 1948 een rol had gespeeld, te Praag gekomen, weldra gevolgd door Beria, lid van het politieke bureau te Moskou, met 76 specialisten, die zich om het oppertoezicht uit te oefenen, in de verschillende ministeries hebben genesteld. Sinds 1950 zijn 169.544 leden uit de partij gestoten. Vele kopstukken werden gearresteerd, Clementis is ondergedoken en tenslotte opgespoord en het lot van Gottwald, die als niet volkomen zuiver wordt beschouwd - heeft hij niet tijdig zijn schoonzoon Clementis gewaarschuwd? - hangt aan een zijden draad, ondanks zijn schijnbare gedweeheid.
Ook in Italië is een crisis in de communistische partij uitgebroken. Twee voorname communistische leden van het parlement, Aldo Cucchi en Valdo Magnani hebben een actie-comité opgericht om de eenheid en onafhankelijkheid van de arbeidersbeweging in Italië, vrij van Russische overheersing, tot stand te brengen. Onmiddellijk verwierven zij aanhang bij topfiguren uit de partij. Het Kremlin achtte het nodig Togliatti, die in de Sovjet-Unie een 'rustkuur' onderging, naar zijn vaderland te laten terugkeren om orde te stellen in de zaken van de partij.
In Engeland heeft Churchill zijn best gedaan de Labour-regering ten val te brengen. In herhaalde stormaanvallen, bestaande in het indienen van moties van wantrouwen, bracht hij de regering-Attlee op het randje van de afgrond. Zijn eerste motie trachtte de doorvoering van de nationalisatie der staalindustrie, die 15 Februari haar beslag kreeg, te verhinderen. Zij werd met 10 stemmen meerderheid (308 tegen 298) verworpen. De tweede aanval was gericht op het beleid omtrent de vleesvoorziening. De Argentijnse regering bedong te hoge
| |
| |
prijzen voor de vleesleveranties zodat de invoer van Argentijns vlees was stopgezet, met het gevolg, dat de Britse huisvrouw ternauwernood het toch reeds karig vleesrantsoen zich kon verschaffen. Deze motie werd met acht stemmen meerderheid verworpen. Een derde motie tegen het wanbeleid en de geldverspilling der regering, die millioenen gestoken had in het telen van aardnoten, zonder evenwaardig resultaat, onderging hetzelfde lot.
De vierde aanval betrof de nalatigheid in de defensie. Churchill beschuldigde de regering, dat zij na de oorlog vele nog bruikbare wapens had vernietigd, dat zij niet in staat was gebleken atoombommen te fabriceren en dat zij niet voldoende medewerkte aan de opbouw van een Europees leger. De regering bleef echter met 21 stemmen in de meerderheid.
Meer succes behaalde de oude staatsman, toen hij de nationale gevoelens ten opzichte van de Britse oogappel, de vloot, prikkelde. Attlee had meegedeeld, dat tot opperbevelhebber van de Atlantische vloot voor de verbindingswegen een Amerikaanse admiraal, Fechteler, zou benoemd worden. Dit ontlokte aan Churchill de wrange vraag: 'Was geen enkele Britse admiraal kundig genoeg? Niemand kan zeggen, dat ik de V. St. vijandig gezind ben, maar ik geloof niet, dat ons land zo diep had behoeven te zinken op het gebied van nederigheid'.
| |
Nederland
Nadat de heer Stikker zijn informatorische opdracht om te onderzoeken of er mogelijkheid bestond een kabinet te vormen, dat geacht mag worden het vertrouwen van het Parlement te genieten, had vervuld, belastte H.M. de Koningin de heren Drees en Van Schaik met de taak een dergelijk kabinet samen te stellen. Het feit, dat de eerstgenoemde minister-president was en de tweede de formateur van het aftredende kabinet was geweest, wees er op, dat de oplossing zou gezocht worden in een reconstructie van het bestaande ministerie. Dit vermoeden werd nog versterkt, toen de heer Drees publiekelijk mededeelde, dat de formatie van een nieuw kabinet niet zo dringend was als het vaststellen van een program voor de toekomstige regering, hetgeen totdusver niet als de taak van een demissionair kabinet werd beschouwd. De formateurs meenden echter deze weg te moeten inslaan, omdat een rapport over defensie, bezuiniging en betalingsbalans, waarover aan de Sociaal-Economische Raad advies was gevraagd, was binnengekomen. Eerst wanneer men het over de grote lijnen van de verschillende te nemen maatregelen eens zal zijn, zullen de persoons-kwesties in verband met de kabinetsformatie nader bezien worden. Welk kabinet ook gevormd zou worden, het zou met deze problemen te maken krijgen en het was het beste de zaken zo keurig mogelijk aan de eventuele opvolger over te doen. Volgens deze richtlijnen werd gehandeld. Het program werd opgesteld en de formateurs gingen op zoek naar personen, die bereid waren er aan mee te werken. En dat op een zo breed mogelijke basis. Voor het ministerschap van Verkeer en Waterstaat werd aangezocht de heer Staf, lid van de C.H.U., die na
| |
| |
kort beraad het aanbod afwees, omdat hij in zijn functie van Directeur-generaal van Landbouw in de huidige omstandigheden moeilijk kon gemist worden. Om minister Stikker in zijn positie te versterken, werd aan de liberaal Tjarda van Starkenborgh Stachouwer de positie aangeboden van minister zonder portefeuille van Buitenlandse Zaken. Ook deze maakte bezwaar om reden, dat hij als vertegenwoordiger in de Defensieraad van het Atlantisch Pact beter deze ondergeschikte positie kon behouden dan dat hij als verantwoordelijk minister in Londen zou moeten optreden.
Er restte nog een mogelijkheid, zij het een kleine, om de anti-revolutionaire partij in de regering te brengen. Met dit doel werden besprekingen gevoerd met W. de Gaay Fortman, hoogleraar aan de Vrije Universiteit, die echter de hem aangeboden portefeuille afwees. De reden, waarom de drie aangezochte personen, die als vertegenwoordigers der drie kleine partijen, ofwel van de zgn. 'Derde Macht' zouden kunnen gelden, een ministerszetel weigerden, moet gezocht worden in het bezwaar, dat deze middenpartijen er niets voor voelen de volle verantwoordelijkheid te dragen voor een buiten hen om kant en klaar opgesteld impopulair program, dat zij, als franje, voorgelegd zouden krijgen. Volgens een mededeling van het socialistische blad 'Het Parool' moet er in verband met de defensie een extra bedrag van ongeveer 1100 millioen beschikbaar komen. De middelen zouden gevonden moeten worden in een beperking van het verbruik, nl. van de consumptie van 3 tot 5%, en in beperking van de investeringen met een percentage liggend tussen 10 en 20%. De kleine partijen, die de oppositie vormden, zijn er niet voor te vinden om wat het demissionair kabinet bedisseld heeft, klakkeloos over te nemen. Mr Oud voelde meer voor een 'nationaal' kabinet, waarin ook de 'derde macht' evenredig vertegenwoordigd zou zijn. Hij vond het best, als een krachtig sociaal gebouw werd opgetrokken, maar, indien men geen rekening hield met de economische mogelijkheden, zou zulk een gebouw als een kaartenhuis ineenstorten. 'Men zal moeten doen wat men kan, doch niet wat onmogelijk of gevaarlijk is'. Zo heeft zich de fout gewroken om zonder ruggespraak met de leiders der kleine partijen een program te ontwerpen voor een regering op brede basis. Na drie weken van onvruchtbaar werk hebben de beide formateurs aan H.M. de Koningin ontheffing verzocht van hun opdracht. Zonder talmen heeft daarop H.M. de katholieke
oud-minister Mr M.P.L. Steenberghe opgedragen een kabinet te vormen, 'dat geacht mag worden het vertrouwen van het parlement te genieten'.
Er was wel niemand of hij voelde zich gerust over het slagen van deze derde formateur. Zakelijk begon Mr Steenberghe de fractievoorzitters der vijf partijen te raadplegen. Daarna hield hij besprekingen met de demissionaire ministers, die de leiding hadden in de sociaal-economische politiek. Vervolgens stelde hij een voorlopig program op, waarvan hij verwachtte, dat de partijen het konden onderschrijven. Aanvankelijk scheen de instemming van alle partijen verzekerd. Alleen de anti-revolutionairen vonden dat de voor hen bestemde portefeuilles te inhoudsloos waren en dat zij aldus tot de bijlopers zouden gerekend
| |
| |
worden. De P.v.d.A. toonde neiging tot medewerking en Dr Drees zou als minister van sociale zaken en vice-voorzitter van de ministerraad optreden. Vermoedelijk onder druk van het N.V.V. eiste toen de P.v.d.A. een meer gedetailleerde omschrijving van de plannen op economisch-sociaal gebied, waartegen de formateur bezwaren had, omdat hij zich enige vrijheid wenste voor te behouden in een tijd, die maatregelen vraagt, welke men van te voren onmogelijk alle kan voorzien. Deze kwestie werd 24 Februari besproken tussen de fractieleider van de P.v.d.A., de heer Burger en de formateur. Nog dezelfde avond verzocht Mr Steenberghe aan H.M. van zijn opdracht ontheven te worden. Het meest verbaasd over deze stap toonde zich de P.v.d.A. en haar blad het 'Vrije Volk' stelde de vraag, of de formateur niet al te voortvarend was opgetreden. Maar Steenberghe wenste klaarblijkelijk niet van de weg, die hij zich gekozen had af te wijken. Des te minder omdat, indien hij met de P.v.d.A. aan het marchanderen ging, hij met de andere partijen, waarmede hij reeds tot een oplossing was gekomen, moeilijkheden zou krijgen. Aldus de beschouwing van 'De Maasbode'. Na de gebruikelijke consultaties met de fractieleiders, thans de kleinere partijen het eerst, en dus Mr Romme het laatst, kreeg deze na een langdurig onderhoud met H.M. de opdracht te informeren, welke mogelijkheden er zijn tot de vorming van een kabinet. Dat hij vooral het oog zal richten op de mogelijkheid van een kabinet op brede basis, staat wel vast, na zovele herhaalde uitlatingen op dit punt.
1-3-'51
K.J.D.
| |
België
De Belgische politiek werd in de laatste maanden beheerst door de noodzakelijkheid om het land weerbaar te maken tegen een dreigende aanval uit het Oosten. Het is een gelukkig feit dat alle politieke leiders, behalve de communistische, de overtuiging zijn toegedaan dat deze weerbaarheid zich in het kader van onze internationale verbintenissen onbetwistbaar opdringt. Zelfs over de omvang van de militaire inspanning die wij ons moeten getroosten zijn C.V.P., socialistische en liberale voormannen het eens. Als alléén de C.V.P.-leden het ontwerp met een diensttijd van 24 maanden zullen goedkeuren dan is de reden daarvoor te vinden in meningsverschil over de modaliteiten van uitvoering. Bepaaldelijk wensen socialisten en liberalen dat de regering alle vrijstellingen van dienst in vredestijd zal stopzetten, de gezondheidscriteria zal verscherpen en een beroep zal doen op vrouwelijke vrijwilligers.
Dit is hetgeen wij kunnen vaststellen bij het einde van de algemene beschouwingen over de diensttijd van 24 maanden. Men zou zich evenwel vergissen als men uit het feit dat de standpunten van de socialist Spaak en van de liberaal Devèze identiek waren, de conclusie zou trekken dat liberalen en socialisten practisch dezelfde houding aannemen tegenover de militaire vraagstukken. Het is zeker een verrassing dat laatstgenoemden om bijkomstige overwegingen nl. een eigen inzicht inzake vrijstellingen van dienst en inzake vrouwelijk
| |
| |
volontariaat, voor de eerste maal sinds vele jaren, 's lands verdediging niet willen steunen. Er is geen enkele verklaring of verontschuldiging te vinden, ook niet in onhandigheid van de regering of in gebrek aan tegemoetkoming van harentwege tegenover de oppositie, om de volteface van de liberalen te verklaren.
Wat de socialisten betreft moet men ook nu niet de bestendige invloed onderschatten van de anti-militaristische traditie, vooral in de lagere kaders. De campagne die door de socialistische jongeren tegen de 24-maanden wordt gevoerd heeft dezelfde psychologische inslag als destijds rond het symbool van het gebroken geweer. Zij berust op een innerlijke af keer van alles wat militair is, zonder dat men in die kringen eigenlijk over de grond zelf van de militaire inspanning redeneert. In het Parlement zijn evenwel daarover in tegenstelling met vroegere militaire debatten, weinig echo's gehoord.
Men moet de vraag stellen of er in de houding van de regering geen aanleiding is te vinden zo niet om het negatief standpunt van socialisten en liberalen goed te praten (het is niet goed te praten) dan toch om het in de ogen van de openbare mening aanvaardbaar te maken. Ontwijfelbaar had de regering in het meest nationale vraagstuk dat zich voor een land kan stellen van meetaf meer rechtstreeks de oppositie bij haar bekommernissen kunnen betrekken. Zij had dit kunnen doen buiten het uiteraard begrensd kader van de parlementaire commissies die elk al te uitsluitend gericht zijn op vraagstukken die een enkel ministerieel departement betreffen. Nog vooraleer zij de termijn van 24 maanden had vastgesteld, had de regering het hele vraagstuk van onze militaire, economische en morele weerbaarheid in de schoot van een comité waarin de drie nationale partijen waren vertegenwoordigd moeten laten onderzoeken. Men heeft tijdens het debat in de Kamer over de 24 maanden-dienst en de nieuwe dienstplichtwet, al te zeer de indruk gehad dat men hoofdzakelijk de technici van het Ministerie van Landsverdediging aan het werk heeft gelaten. Dat heeft zeker de taak van de oppositie zeer vergemakkelijkt en een goede verdediging van de ontwerpen bemoeilijkt. De regering had b.v. door een verruiming van het begrip militaire dienst de nuttige plaats kunnen aanwijzen waartoe sommige vrijgestelden van dienst of physisch minder geschikten in het kader van de burgerlijke bescherming zullen worden opgeroepen. Zij zou in ruime mate voldoening hebben kunnen geven aan de opposanten die het vrouwenvoluntariaat wensen, wanneer zij in het debat zelf over de militaire dienst toelichting had kunnen geven over de verschillende taken die door de vrouwen in het civiele leven in tijd van oorlog zullen worden vervuld en over het approximatief aantal dat daartoe zal zijn vereist. Tegelijkertijd had ook de regering, nogmaals in samenwerking met de oppositie, van meetaf kunnen
vastleggen hoe zij de exceptionele winsten, die uit de bewapenings-economie voor sommigen zullen voortvloeien, zou belasten, met het oog op een billijke verdeling van lasten en baten. Met dat alles komt de regering vrij laat en naar het ons voorkomt niet zozeer wegens de complexiteit van de vraagstukken als wel omdat men in sommige kringen van de meerderheid liefst met deze fiscale maatregelen zo laat
| |
| |
mogelijk voor de dag komt en omdat men inzake civiele bescherming te traag aan het werk is gegaan. Men kan zelfs de vraag stellen of het wel nodig was de dienstplichtwet grondig om te vormen zoals de regering dat deed. Gewis had de op 5 September 1946 opgerichte Gemengde Militaire Commissie in haar besluiten van 26 Februari 1948 daartoe besloten, gewis diende er orde gebracht in de 26 wetten en besluiten die tot heden deze stof regelden, maar men had door sommige wijzigingen daaraan hetzelfde resultaat kunnen bereiken, vlugger kunnen te werk gaan en minder argwaan gewekt bij de oppositie.
Tactisch ook had dhr. Pholien, toen hij eenmaal, naar ons oordeel te vroeg, tot de 24 maanden had besloten en dit besluit had bekend gemaakt, enige concessie in petto moeten hebben voor de dag dat de oppositie eenparig en publiek de noodzakelijkheid en de omvang van onze militaire inspanning aanvaardde. Wij herhalen het: men heeft de zaken al te zeer uit een begrensd technisch militair oogpunt bekeken en niet genoeg in het licht van zijn politieke weerslag. Want het is onbetwistbaar een der grondvesten van de morele weerbaarheid dat de verlenging van de militaire dienstplicht door de drie nationale partijen wordt aanvaard.
Deze begrensdheid van inzicht van de regering Pholien, deze tekortkomingen als u wilt, (te wijten vooral aan de zwakke persoonlijkheid van de eerste-minister, aan het gemis aan politieke ervaring bij de Minister van Landsverdediging en aan ruime visie en zin voor coördinatie bij sommige ministers die op sleutelposities staan) hadden de oppositie niet mogen beletten zich bij de definitieve stemming van de regering af te scheiden.
Niemand kan ook de oppositie bijvallen, wanneer zij het politiek verantwoordelijk hoofd van ons leger, de Minister van Landsverdediging, in de ogen van het land zoekt te discrediteren. De twee interpellaties die, kennelijk met deze bedoeling, tegen de persoon zelf van Kolonel De Greef door de socialistische woordvoerders Hoyaux en Bohy in de Kamer werden gehouden, misten hun doel. Zij laten toch bij veel burgers een vage en trouwens onrechtvaardige indruk bestaan, dat de hogere leiding van ons leger een nest is van misbruiken en persoonlijk eer- en winstbejag. Die indruk treft bovendien tezelfdertijd alle gezagvoerders in dit land en niet in het minst de parlementaire vertegenwoordigers die spijtig genoeg andermaal daarin een deel van hun prestige verliezen. Vooral is dit ongelukkig nu alles er op gericht moet zijn om het vertrouwen te winnen van de burgers voor hen die het land door de zware moeilijkheden die de vrijwaring van de vrede meebrengt, moeten leiden.
A. Vanhaverbeke
|
|