Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |
Eire en Noord-Ierlanddoor Arthur de BruyneTOEN de heer Spaak, kort na de weinig-democratische oplossing van de koningskwestie, te Straatsburg zou herkozen worden als voorzitter van de Europese Beweging, was de vertegenwoordiger van Eire een van de weinige Europese staatslieden die zich tegen zijn candidatuur verzetten. Bij wijze van vergelijking bracht de Ier er ook de kwestie van Noord-Ierland bij te pas. Nu de Nederlandse regering, in het kader van de Atlantische verdediging, een luchteskadrille naar Noord-Ierland zond, werd er te Dublin en te Straatsburg geprotesteerd tegen die zgn. schending van de Ierse territoriale rechten. Regering en politici van Eire laten geen gelegenheid voorbijgaan om er aan te herinneren dat er nog steeds een Ierse kwestie bestaat. Die kwestie trekt wel niet meer de belangstelling van heel de wereld - zoals ze dat meer dan een eeuw lang deed - en in de grote pers vindt ze zelfs weinig weerklank. Er is ook geen gevaar, voorlopig althans, dat ze bloed zal doen vloeien - er heeft reeds genoeg Iers bloed gevloeid - maar toch bestaat ze, als de gevoelige plek in de verhouding tussen Eire en Engeland.
Wat hapert er dan eigenlijk in Ierland? Het feit dat sedert 1921 zes der negen graafschappen van de provincie Ulster - de zgn. Six Counties - politiek gescheiden werden van het vrije Ierland, de Twenty Six Counties. Ierland bezit aldus twee parlementen: een te Dublin, voor de republiek Eire (voorheen de Ierse Vrijstaat), en een nabij Belfast, het parlement van Noord-Ierland - een gebied dat nog steeds behoort tot het Verenigd Koninkrijk. Engeland voert aldus nog altijd gezag over een deel van Ierland. De grens tussen Eire en Noord-Ierland is bijna even toevallig en onzinnig als die tussen West- en Oost-Duitsland - niet zo gevaarlijk, internationaal gezien - en verhindert het ontstaan van volledig normale betrekkingen tussen Eire en Engeland. Voor de regering te Dublin is ze de reden om niet toe te treden tot het Atlantisch Pact.
* * *
Men kan 'de twee Ierlanden' eigenlijk 't best een groot misverstand noemen. Tientallen jaren lang was 'Home Rule' de strijdkreet en het eerste politieke doelwit van de Ierse nationalisten. Onder de knappe leiding van Parnell hadden zij, tegen het einde der voorgaande eeuw, door hun actie in het Londense Lagerhuis en hun agitatie in Ierland, dat doel bijna bereikt. Gladstone, de grote liberale Engelse staatsman, zette zijn carrière op het spel ten voordele van Home Rule. Toen de | |
[pagina 67]
| |
Ierse nationalisten in 1912 in het Lagerhuis 'op de wip' zaten, diende eerste-minister Asquith namens de regering een Home Rule-wetsontwerp in, teneinde de steun der Ieren te bekomen. Home Rule betekende op verre na niet de zelfstandigheid van Ierland. Toch ontstond er veel verzet. Niet enkel vanwege de Engelse conservatieven, maar vooral vanwege de unionisten uit Ulster. Die protestantse, kapitalistische, engelsgezinde oligarchie uit Belfast - de zgn. Oranjemannen - vreesden, onder een Iers parlement te Dublin hun godsdienstige en politieke voorrechten te verliezen. Daarom wilden zij dat Ierland verenigd zou blijven met Engeland. Naar het getal waren zij in Ierland een onbeduidende minderheid. Maar door hun sociale positie, hun geld en hun Engelse bondgenoten waren zij sterk. Ulster was vanouds een der meest Ierse provinciën van Ierland, de bakermat van de meest-typisch Ierse heldensagen, en van de meest fanatieke anti-Britse rebellen. In de loop der eeuwen had Engeland er een zeer radicale bevolkingspolitiek gevoerd. Grote bevolkingsgroepen waren uitgedreven, de leidende standen verbannen of omgekocht - terwijl Engelse en Schotse protestantse volksplantingen de plaats van de inheemse katholieken innamen. Engels kapitaal had te Belfast een textielnijverheid in het leven geroepen. De Ulsterse oligarchie bekostigde in 1912 het oprichten van een protestantse militie, de Ulster Volunteers, die desnoods gewapenderhand de toepassing der Home Rule-wet zou verhinderen. Bij de voorbereiding van die staatsgreep - al ging het dan toch om verzet tegen een.... Engelse wet - konden zij rekenen op de financiële en politieke hulp van de Engelse conservatieven, op de passieve hulp van de Britse administratie in Ierland, en op de oogluikende goedkeuring van hooggeplaatste Engelse militairen. De Ierse nationalisten van hun kant stichtten de Irish Volunteers. Niemand kon voorzien hoe de strijd voor Home Rule zou eindigen. Toen in de zomer van 1914 het oorlogsgevaar in Europa dreigender werd, besloot Asquith tot een overhaastig compromis, dat geen der beide partijen bevredigde. Er werd een Home Rule-wet gestemd, maar tevens werd de uitvoering er van verdaagd tot na het einde van de oorlog. Tegelijk werd aan de Ulsterse unionisten beloofd, dat Ulster geheel of gedeeltelijk zou onttrokken worden aan het gezag van het op te richten Ierse parlement te Dublin. Zomin de Ierse nationalisten als de unionisten uit Belfast namen daar vrede mee. De nationalisten wilden de zelfstandigheid van heel Ierland; de unionisten wilden dat heel Ierland Engels bleef. En in de eerste plaats wilden de unionisten zelf Engelse burgers blijven. Asquith nu wist nog niet eens of héél Ulster (negen graafschappen), zou afgescheiden worden van het vrije Ierland, dan wel zes, vijf of vier graafschappen.
Het Anglo-Iers verdrag van December 1921 maakte een einde aan de gewapende strijd tussen Ierland en Engeland, erkende een Ierse Vrijstaat, maar trok tevens een grens tussen die Vrijstaat en een deel van Ulster. | |
[pagina 68]
| |
Toen de Ulsterse unionisten inzagen, dat verdere tegenstand tegen zelfbestuur voor Ierland uitzichtsloos was, eisten zij de afscheiding van Ulster. Hun aanspraken op de drie volledig katholieke graafschappen Donegal, Monaghan en Cavan gaven zij slechts op, toen zij moesten kiezen tussen een afzonderlijk parlement voor Belfast en omgeving, of één parlement voor heel Ierland. Wel verkregen zij dat de overwegend katholieke graafschappen Tyrone en Fermanagh afgescheiden werden van de Ierse Vrijstaat, om samen met de vier overwegend protestantse graafschappen Antrim, Armagh, Derry en Down onder de bevoegdheid van het parlement te Belfast te komen. 'Noord-Ierland' was geboren. De overgrote meerderheid der Ieren heeft zich bij die voorlopige oplossing - want ze was duidelijk als 'voorlopig' voorgesteld - nooit neergelegd. Maar wel hebben beide partijen sedert 1914 en 1921 hun standpunt gewijzigd. De Ulsterse unionisten verzetten zich toen tegen elke vorm van zelfbestuur voor Ierland; nu houden zij halsstarrig vast aan hun parlement te Belfast. De Ierse nationalisten, in de republiek en in Noord-Ierland, verklaren niet meer: 'Er bestáát geen vraagstuk-Ulster!', maar erkennen voor bepaalde gebieden in Ulster het recht op een afzonderlijk statuut, en aanvaarden het voortbestaan van een parlement te Belfast. Zowel De Valera als Costello, de huidige premier van Eire, waren bereid tot onderhandelen, indien Belfast de rechten van de katholieke en nationalistische minderheid in Noord-Ierland wilde waarborgen, en aan een algemeen-Iers parlement de bevoegdheid wilde overdragen, die Westminster thans in Noord-Ierse aangelegenheden bezit.
Niet enkel Belfast handhaaft de verdeling van Ierland, maar ook Engeland. Zonder Engeland trouwens zou Belfast vrijwel machteloos zijn. Toen in April 1949 het parlement van Eire eenstemmig de Ierse Republiek uitriep, en de laatste banden met Engeland verbrak, beantwoordde de Engelse regering dat gebaar - want veel méér dan een gebaar was die verklaring niet, nadat De Valera gedurende meer dan vijftien jaar de Vrijstaat geleidelijk losgemaakt had uit het Commonwealth - overhaastig met de zgn. Ireland Act. De bedoeling daarvan was, aan de kunstmatige, oorspronkelijk als voorlopig beschouwde oplossing van het vraagstuk-Ulster een blijvend karakter te geven. Niet onwelwillend werd in de Ireland Act erkend dat Eire sedert 18 April 1949 geen deel meer uitmaakte van His Majesty's Dominions, maar daarop volgde de verklaring, dat Noord-Ierland blijft behoren tot de Dominions en het Verenigd Koninkrijk, en in geen geval - ook niet gedeeltelijk - kan ophouden daarvan deel uit te maken, zonder de toestemming van het parlement van Noord-Ierland. Westminster had in 1921 Ierland verdeeld; in 1949 verleende het aan Belfast de bevoegdheid, de Six Counties voor immer te onttrekken aan de jurisdictie van het Ierse parlement te Dublin (natuurlijk in zoverre 'voor immer' iets betekent in de politiek). Welke zijn de argumenten waarop de Engelsen - ook de Labour- | |
[pagina 69]
| |
regering van Attlee - zich beroepen om die onlogische en, voor Ierland, nadelige verdeling te handhaven? Vooreerst: in tegenstelling met Eire, hebben de Six Counties een homogeen protestantse bevolking: 'Ulster is protestants....'. Dat is onjuist. In de Six Counties of Noord-Ierland (want nog eens: Noord-Ierland omvat niet heel Ulster), zijn er 430.000 katholieken, 390.000 presbyterianen, 345.000 leden van de Church of Ireland, 55.000 methodisten, en 60.000 'anderen'. Het graafschap Tyrone heeft 128.000 inwoners, waaronder 71.000 katholieken; het graafschap Fermanagh heeft eveneens een katholieke meerderheid: 30.000 katholieken op 55.000 inwoners. Op de 95.000 inwoners van het zgn. protestantse graafschap Derry zijn er 40.000 katholieken; de stad DerryGa naar voetnoot1) telt 29.000 katholieken, op een bevolkingscijfer van 48.000. Het graafschap Armagh, met 109.000 inwoners, telt 49.000 katholieken; het graafschap Antrim: 40.000 katholieken op 197.000 inwoners; het graafschap Down: 65.000 katholieken op 211.000 inwoners. De stad Belfast eindelijk telt 104.000 katholieken, dat is bijna een vierde van de bevolking der stad. Dat Noord-Ierland als industrieland schade zou lijden, indien het onder het gezag kwam te staan van Dublin, hoofdstad van een landbouwland, is volgens de politici uit Eire al evenmin een steekhoudend argument. Nog méér dan het protestantisme - en om dezelfde historische redenen - is de industrie in de Six Counties tot een wel omschreven gebied beperkt, namelijk Belfast en de onmiddellijke omgeving. In de textielnijverheid zijn 51.700 personen werkzaam, 19.700 in de scheepsbouw, en 165.000 in de landbouw. Terwijl textiel en scheepsbouw te Belfast tijdens en na de oorlog een hoogconjunctuur kenden, die sedertdien weer afnam, is er onder eigen Iers bestuur - vooral sedert De Valera aan het bewind kwam - in en rond Dublin geleidelijk meer industrie ontstaan. Van een scherpe tegenstelling tussen een zuiver-agrarisch Eire en een Noord-Iers industriegebied mag dus ook niet gesproken worden. Dublin met zijn 468.000 inwoners is trouwens meer bevolkt dan Belfast, met 438.000. Schijnbaar meer doorslaand - voor een Engelsman - is een argument van militaire en politieke aard: de Six Counties vormen een Engels bruggenhoofd, even belangrijk als Gibraltar, Aden, Singapore en Hong Kong. Men wijst op de aanwezigheid van Britse en Amerikaanse troepen in Noord-Ierland, tijdens de jongste oorlog, en voegt daar dan aan toe: 'Dank zij die troepen kon Eire zich de weelde van volstrekte neutraliteit veroorloven'. In de ogen van de Ieren hebben zulke argumenten geen betekenis. Waarom - vragen zij - zou Engeland dan de haven van Cobh (Cork) niet terugeisen, als marinebasis toch veel belangrijker dan Belfast? En waarom ook niet de grote Shannon-luchthaven? Een verdeeld Ierland is trouwens geen betere waarborg voor Engelands veiligheid dan een herenigd Ierland, dat geen enkele reden tot | |
[pagina 70]
| |
wrok tegenover zijn grotere nabuur meer zou hebben. De Ierse leiders hebben trouwens herhaaldelijk verklaard dat zij, eenmaal de Ierse territoriale eenheid hersteld, geen bezwaar meer hebben tegen een militaire samenwerking Londen-Dublin. Maar, militaire samenwerking tussen Eire en een Engeland 'waarvan zgn. Noord-Ierland een deel is', wijzen zij af.
Tot wapengeweld - zinloos tegenover de Britse overmacht - zal Eire natuurlijk zijn toevlucht niet nemen. In afwachting van een verstandige regeling blijft intussen de katholieke en Iers-nationalistische minderheid in de Six Counties machteloos op parlementair gebied, tengevolge van een sluw-berekende verdeling der kiesdistricten - voortdurend getergd door de oligarchie uit Belfast - steeds meer onder de bedreiging van de anti-katholieke pogroms, die van tijd tot tijd 'spontaan' losbarsten, en waarover ook het katholieke 'wereldgeweten' zwijgt. De oplossing, herhaaldelijk voorgesteld door De Valera en Costello: een soort federale regering, met plaatselijke bevoegdheid voor de protestantse minderheid daar, waar zij, plaatselijk, de meerderheid vormt - werd door Belfast standvastig afgewezen. Zolang het Londense parlement, dat Ierland verdeelde, zijn invloed en macht niet aanwendt om de eenheid van Ierland te herstellen, zal 'The Border' - zoals de grens tussen Eire en, feitelijk, Noord-Oost Ierland, typisch genoemd wordt - een bestendige ergernis blijven voor Eire, over haar driehonderd Engelse mijlen een uitgelezen werkterrein voor smokkelaars, en dé hinderpaal voor normale verhoudingen tussen het kleine en het grote eiland. |
|