aangewakkerd door de voortdurende toespelingen van een buurvrouw en ontwikkelt zich tot een waanzinnige angst: Adrienne voelt zich steeds meer vastraken in een net dat om haar gespannen wordt. Wanneer ze tenslotte merkt dat ook de dokter haar niet meer kan helpen, breekt haar psychisch gestel onder het al te zware gewicht: het boek eindigt met de volledige krankzinnigheid van de hoofdpersoon.
Het wondere van dit verhaal is dat het tevens beangstigend mysterieus en haast wetenschappelijk realistisch is. De beschrijving doet op elk ogenblik denken aan een psychiatrisch verslag en sommige scènes zijn zuiver phenomenologische beschrijvingen van menselijke emoties.
Niets, ook niet de minste rimpeling van het bewustzijn, ontsnapt aan Greens meedogenloos scherpe blik. De haast scientistische opzet van de roman herinnert even aan P. Bourget. Maar het geheim van J. Green is dat hij ons in dit objectief realisme diep weet te grijpen. Er ligt in zijn verhaal veel meer dan de nauwkeurige beschrijving van een psychische verwording. Heel dit haast onpersoonlijk realisme wordt in een nieuwe dimensie gesteld: iets wat nergens genoemd wordt maar wat op elk ogenblik nieuwe vergezichten om de feiten heen schept. Deze nieuwe dimensie is het die aan het verhaal zijn dramatische kracht geeft. Zij vindt haar oorsprong in een zeer fijnzinnig ontwikkelde 'sense of mystery', die overal direct het transcendent karakter der dingen weet te achterhalen. Misschien mogen we het wel religieus gevoel noemen, doch niet zozeer een gevoel dat peilt naar het 'mysterium fascinans', als wel een angst voor het 'mysterium tremendum', de huiver voor al wat ons menselijk begrip te boven gaat. Greens religieuze gerichtheid doet ons eerder denken aan Kierkegaard dan aan Péguy. Overal vinden we nog sporen van de protestantse levensinstelling waarin hij werd opgevoed. Ik weet niet of sinds Shakespeare de angst ergens zo verschrikkelijk beschreven is als in de passage over de nacht van de moord of over de nacht in het hotel te Dreux. Green opent diepten die door geen menselijke maar alleen door een transcendente verlossing te bereiken zijn.
Ondanks de hoge kwaliteiten die zich in dit jeugdwerk openbaren, is het toch duidelijk dat de schrijver nog geen volledige harmonie bereikt heeft: hij schrijft nog te veel 'in een genre'. In de eerste hoofdstukken krijgen we ellenlange, minutieuze beschrijvingen waar we eigenlijk niet veel aan hebben, maar die, sinds Balzac, nu eenmaal bij een realistische roman horen. Geleidelijk aan echter worden deze steeds meer geïntegreerd in het verhaal en komt er een direct contact met het psychologisch leven van de hoofdpersoon tot stand.
Waar we in Adrienne Mesurat nog een zekere aarzeling meenden te ontmoeten, een zekere dualiteit tussen het eigenlijk gegeven en het groot aantal beschrijvingen die de kijk van de schrijver op dat gegeven trachten te benaderen, werd, op dat punt, in Moira een perfekte harmonie bereikt. Technisch gesproken is deze roman volmaakt. Dit is eigenlijk het enige wat we er tegen in kunnen brengen: de verfijnde, gladde constructie lijkt ons enigszins in tegenstelling met het getourmenteerd karakter van het verhaal, zodat we tenslotte ook hier nog een lichte tegenstelling zien opduiken tussen vorm en inhoud. Deze tegenstelling zal wel nooit helemaal overwonnen worden zolang een Angelsaksische geest zich moet uitdrukken in de strenge structuur van een Franse roman.
Het verhaal beschrijft de noodlottige gevolgen van een verdringing. Joseph Day, een knappe jonge man uit de bergen, komt studeren aan een Amerikaanse universiteit 'om de Bijbel te kunnen lezen'. Zijn 'moderne' makkers die nogal