Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 586]
| |
Na-oorlogse evolutie van de Christelijke Sociale Leer
| |
Nieuwe elementen in de christelijke sociale opvattingenBij een overzicht van de overvloedige sociale literatuur, die gedurende deze nog korte na-oorlogse periode verscheen, valt het op hoe een centrale idee uit Quadragesimo Anno niet langer meer in het centrum staat van de belangstelling: nl. de bedrijfsorganisatie of corporatieve orde. Paus Pius XI verwachtte het herstel van de orde van een harmonische rangschikking van alle sociale krachten. De sociale vrede | |
[pagina 587]
| |
zal pas opbloeien wanneer zich in het sociale lichaam goedgebouwde ledematen zullen vormen, waarbij de mensen worden ingedeeld, niet naar de positie die ze innemen op de arbeidsmarkt, maar naar de diensten die ieder aan de samenleving bewijst. Deze stelling werd in socialistische milieu's erg bestreden; ze zagen de door de Paus voorgestelde bedrijfsorganisatie als een concessie aan het staatscorporatisme, dat in de fascistische staten een hefboom werd van het dictatoriaal etatisme. Het einde van de oorlog bracht nu de overwinning op alle vormen van dictatuur en staatscorporatisme, waarbij ook de bedrijfsorganisatie, door Quadragesimo Anno aanbevolen, ten onrechte betrokken werd. In de belangrijke rede, uitgesproken op 7 Mei 1949 tot het Uniapac (Internationale Unie van Katholieke Patroonsverenigingen) doet Paus Pius XII er zijn beklag over, dat dit essentiële punt van Quadragesimo Anno zo weinig belangstelling vindt: 'Deze stelling uit de Encycliek werd heftig bestreden: sommigen zagen er een veel te ver gaande concessie in aan de moderne politieke gedachtenstromingen (n.b. staatscorporatisme), terwijl anderen ze brandmerkten als een terugkeer naar de middeleeuwen. Het ware onvergelijkelijk veel wijzer geweest de onhoudbare verouderde vooroordelen af te leggen en zich met goede wil te beijveren voor de verwezenlijking van dit voorstel'. Daarentegen zien wij een ander punt, dat in Quadragesimo Anno slechts een ondergeschikte plaats bekleedt, na de oorlog op de voorgrond treden, nl. de passage, waarin wordt aanbevolen 'het looncontract, zover dat mogelijk is, enigszins te temperen door het contract van maatschap. Op die manier worden de arbeiders en de bedienden betrokken in het bezit en het beheer van de onderneming of delen zij enigszins in de behaalde winsten'. Deze passus werd zodanig op het voorplan gesteld, dat velen de indruk kregen hier de essentie van de Encycliek en de toekomstige evolutie van de christelijke sociale leer te hebben ontdekt. Door een geleidelijke uitbreiding van deze wens tot een recht hoopte men een verzoening te kunnen bewerken, zo niet met het Marxistisch socialisme, dan toch met de Engelse Labour-Party en de zo populaire thesissen van J.M. Keynes en W. Beveridge. Gedurende heel de duur van de oorlog had de B.B.C. haar propaganda gebaseerd op de belofte van een 'volledige tewerkstelling' die echter in alle opzichten de werkgelegenheid van de fascistische landen zou overtreffen. Het ging hier immers om een werkgelegenheid, die aan drie voorwaarden zou voldoen: de mogelijkheid om spoedig werk te vinden, dat waarlijk productief is en dat bovendien zó betaald wordt en zozeer met eenieders bekwaamheden overeenstemt, dat elke werkloze het vrijelijk zal aanvaarden. De optimistisch-edele zin van deze theorie valt | |
[pagina 588]
| |
dadelijk in het oog. De werkgelegenheid, die een democratische gemeenschap wil aanbieden, moet in eenieders bereik liggen en ze moet van dien aard zijn dat zij, zowel wat het loon betreft als de omstandigheden van plaats, milieu, technische eisen, enz., spontaan, zonder enige dwang wordt aangenomen. Bovendien zal de werkgelegenheid een economische en sociale waarde bezitten, waardoor de werkman zich bewust voelt een maatschappelijke rol te vervullen. Deze stellingen werden voorgedragen niet slechts als een wens, maar als een recht. De oude leuze 'recht op arbeid', waaronder men vroeger verstond een recht op levensonderhoud of een recht om naar eigen goedvinden zijn arbeid te kiezen, kreeg nu een meer radicale betekenis van een recht op het vinden van een gepaste werkgelegenheid. De arbeid is van meer belang voor de arbeider dan de winst voor de ondernemer. Vindt deze laatste niet de geschikte arbeidskrachten dan ondergaat hij stoffelijke schade, kan de arbeider echter geen werkgelegenheid vinden, zo lijdt hij naast stoffelijke schade ook morele nadelen. Tot zover dacht menig katholiek socioloog aan het Engelse propaganda-programma niets ernstigs te kunnen verwijten. Integendeel, het scheen wel of een punt van de christelijke sociale leer, dat niet altijd voldoende werd beklemtoond, hier in het volle licht werd geplaatst, nl. de zorg, niet enkel voor een menswaardig loon, maar ook de bekommernis om een menswaardige werkgelegenheid. De eerste moeilijkheden doen zich echter voor wanneer men, voortbouwend op de theorie van J.M. Keynes, naar middelen uitziet om deze ideale werkgelegenheid tot stand te brengen. Volgens deze auteur is de allesvermogende oplossing te vinden in een blijvende harmonie tussen consumptie en productie. Een gepaste organisatie van de arbeidsmarkt zou elk spoor van werkloosheid doen verdwijnen. De oorlogseconomie leert dat alle mensen een werkgelegenheid vinden, wanneer de staat een onbeperkte vraag naar industriële producten in het leven roept. De voornaamste oorzaak van de werkloosheid is een tekort aan investeringen en aan uitgaven voor productie- en consumptiegoederen. De gemeenschap moet in iedere periode evenveel terugschenken aan het geldverkeer als zij er in een vorige periode heeft uit geput. Gebeurt dit niet en onttrekt men door ongepast sparen of 'potten' een deel van de inkomsten aan het economisch verkeer, dan ontstaat een naar onder gerichte spiraal van inkomens en uitgaven, waardoor de werkgelegenheid in evenredigheid afneemt. Deze harmonie tussen consumptie en productie zal niet verwezenlijkt worden door de ongebonden liberale economie. De totaal vrije markt biedt geen waarborgen voor juist geregelde investeringen en voor voldoende uitgaven voor verbruiks- | |
[pagina 589]
| |
goederen. Hier immers worden de beslissingen tot sparen en tot uitgeven getroffen door verschillende bevolkingslagen op verschillende tijdstippen en om verschillende motieven, zodat het wel een mirakel mocht heten, wanneer deze ver uiteenliggende factoren een economisch evenwicht en een blijvende werkgelegenheid tot stand zouden brengen. De staat alleen kan er voor zorgen dat de investeringen te allen tijde overeenstemmen met de omvang van de koopkrachtige behoeften en het aantal arbeidskrachten. Om dit te verwezenlijken moet de staat een programma op lange termijn opstellen, waarbij niet alleen de uitgaven van het middenbestuur en de gewestelijke autoriteiten geregeld worden, maar ook de private investeringen en uitgaven worden geleid. Wanneer de minister het jaarlijks budget indient, moet hij vooraf beramen hoeveel de burgers zullen uitgeven aan consumptiegoederen en investeringen, om vervolgens zulke publieke uitgaven voor te stellen, die, samen met het bedrag der private uitgaven, een arbeidsintensieve arbeidsmarkt verzekeren. Dit alles moet nochtans zó geregeld worden, dat de essentiële democratische vrijheden gewaarborgd blijven. Ook de vrije onderneming zal kunnen behouden blijven, op voorwaarde echter dat het privaat-bezit der productiegoederen en het recht om andere mensen in dienst te nemen gepaard gaat met een hooggestemd sociaal verantwoordelijkheidsbesef. Alhoewel tegen deze stellingen als zodanig niets valt in te brengen, kan toch het beklemtonen van de staatsbevoegdheid om werkgelegenheid te verschaffen en de slechts conditionele vergunning aan privaatondernemers geschonken om vrije ondernemingen te stichten, aanleiding geven tot een verregaande inkrimping van het privaat initiatief en van het eigendomsrecht. In Engeland heeft het Labour-gouvernement gemeend de juiste oplossing te vinden in uitgebreide nationalisaties en het heeft met fierheid gewezen op de verkregen resultaten: een volledige tewerkstelling, die tevens volledig vrij bleef. Om dit succes te onderlijnen wist de partij-propaganda handig gebruik te maken van de Belgische werkeloosheid: het conservatieve, liberale systeem bewees hier nogmaals zijn organisatorische onmacht en beroofde duizenden arbeiders van de financiële en morele voordelen van de arbeid. Ondertussen vermeden deze goed ingelichte economisten naar Duitsland om te zien met zijn bijna anderhalf millioen werkelozen. De Engelse Labour Party plande de binnenlandse werkgelegenheid zo goed, dat zij zonder enig bezwaar de beste Duitse machines en afzetgebieden in beslag nam en aan millioenen buitenlanders de bestaansmiddelen ontnam. Het ontbreken van een toonaangevende katholieke economie was | |
[pagina 590]
| |
oorzaak dat de theorie van J.M. Keynes en de propaganda van de Engelse Labour een al te diepe indruk maakten op de christelijke sociale leiders. Bijna zonder critiek werden de fundamentele stellingen van het 'full employment' als vaststaande waarheden aangenomen. Het enig probleem scheen te zijn: hoe deze nieuwe gegevens in het christelijk systeem in te bouwen. De voornaamste hinderpaal was de private onderneming. Hoe kan men de productie regelen naar de eisen van het 'recht op arbeid', wanneer de patroon-eigenaar het recht bezit om vrij de evolutie van de productiviteit te bepalen? Het antwoord op deze vraag werd niet gegeven in theoretische werken. De na-oorlogse gebeurtenissen volgden elkander op in zulk snel tempo, dat zij niet konden wachten op de resultaten van een ernstige bezinning. De christelijke sociale beweging werd geleid door sociale werkers, die soms meer aandacht hadden voor de eisen van hun publiek dan voor de vingerwijzingen van de theorie. In alle landen van West-Europa gaan stemmen op voor drastische sociale hervormingen, worden eisen gesteld en initiatieven aangekondigd, waarvan niemand een definitieve theoretische grondslag kan aanduiden. Alles schijnt voort te spruiten uit een idealistische stemming, die edelmoedig aanstuurt op een radicale oplossing van het arbeidersprobleem, maar in haar practische uitingen soms gevaarlijk dicht bij de stellingen van de Engelse Labour aanleunt. Voornamelijk drie stellingen verdienen hier onze aandacht. 1. De arbeid is niet alleen object maar subject van de economie. Daarom moet de arbeider in de onderneming een plaats verkrijgen evenwaardig met die van het kapitaal. Medezeggenschap is een recht. De arbeiders moeten in de mogelijkheid worden gesteld om mede te beslissen over het voortbestaan der onderneming, over de aanstelling van bedrijfsleiders, enz. Het scherpst werd deze eis naar voren gebracht op de Katholiekentag te Bochum in 1949. De sociale sectie onder voorzitterschap van Joseph Gockeln, Oberbürgemeister van Düsseldorf, trof onder algemene toejuichingen het besluit, dat economisch medebeheer een eis was van het natuurrecht. 2. De Syndicaten werpen zich op als enige vertegenwoordigers van de arbeiders. Zij bereiden de arbeiders voor op hun nieuwe rol in de onderneming, stellen de candidatenlijst op en zijn geneigd over alle aspecten te waken in het voordeel van de arbeiders. Terzelfdertijd zullen zij ook verder zien dan de onderneming. Steunend op het nog altijd vage 'recht op arbeid' achten zij zich bevoegd om mee te spreken in alle nationale en internationale gebeurtenissen. Zij dringen door in alle staatsorganismen, zorgen voor credieten aan de industrie en durven | |
[pagina 591]
| |
zich zelfs tot de zelfstandige patroons richten met de dringende wens, die soms een eis wordt, dat zij de nodige werkgelegenheid moeten scheppen en alle arbeiders een passende arbeid bezorgen. 3. Waar de patroons aan deze wensen slechts zelden voldoen, groeit geleidelijk een animositeit, niet enkel om de ontoereikende lonen, maar ook om de ontoereikende werkgelegenheid. Grote genationaliseerde bedrijven blijken veel gemakkelijker toegankelijk voor de syndicale idealen dan kleine zelfstandige ondernemingen. Zou het dan niet wenselijk zijn deze onhandelbare en bovendien onbekwame ondernemertjes onder wettelijke contrôle te brengen? Het schijnt overigens in de lijn te liggen van de economische evolutie, dat de kleine bedrijven geleidelijk opgeslorpt worden door grotere economische collectiviteiten, zodat een collectivistische maatregel én aan de arbeiders én aan de economie in het algemeen zou ten goede komen. Met de overtuiging dat de gemeenschap belast is met de zorg voor een volledige tewerkstelling ontwikkelt zich geleidelijk de mening, dat de ondernemingen niet langer behoren tot het domein van het privaat recht maar van het publiek recht. De ondernemers zouden enigszins moeten gelijk gesteld worden met openbare ambtenaren en door de gemeenschap ter verantwoording kunnen geroepen worden, ook voor contractuele handelingen, die men vroeger op het plan van het privaat recht meende te moeten situeren. | |
Pauselijke richtlijnenIn het licht van de hierboven geschetste mentaliteit begrijpt men zonder moeite de ware bedoelingen van onze H. Vader: de christelijke sociale leiders aanmoedigen in hun edelmoedige opzet, maar tevens wijzen op de gevaarlijke tendenzen, die in hun beweging zijn ingeslopen. In de pauselijke rede van 5 Mei 1950 legt de H. Vader de theoretische grondslag bloot van deze ontluikende dwalingen, nl. het overdreven vertrouwen in de theorie van J.M. Keynes, W. Beveridge e.a. Vroeger verwachtte het Liberalisme van de spontane werking van de wetten van het marktwezen en van de zuiver positivistische economie een perfecte aanpassing van de productie aan de consumptie en een zo groot mogelijke inkrimping van de werkloosheid; op dit ogenblik echter hechten de vooruitstrevende sociale kringen al te veel geloof aan de macht van de geldcirculatie en aan de regelende macht van een plannen-makende staat. Tegen deze beide strekkingen verheft Paus Pius XII een waarschuwende stem. Hij spoort alle katholieke sociologen en economen aan, niet alleen deze gevaren te vermijden, maar ook hun krachten in te | |
[pagina 592]
| |
spannen om een met alle factoren rekening houdende oplossing te vinden. Want niet enkel investeringen, consumptie, lonen, techniek, enz. spelen in het economisch leven een rol; het is geenszins een katholiek ideaal zo vlug en zoveel mogelijk te produceren om zo vlug en zo veel mogelijk te kunnen consumeren. De productie moet aangepast worden aan de consumptie, maar de consumptie is niet de eindterm; ook zij moet geregeld worden naar de waardigheid van de mens. Deze magistrale passage verdient onze volledige aandacht; daarom citeren wij ze in haar oorspronkelijke Franse versie: 'Devant le devoir pressant...., de proportionner la production à la consommation, sagement mesurée aux besoins et à la dignité de l'homme, la question de l'ordonnance et de l'établissement de cette économie sur le chapitre de la production se présente aujourd'hui au premier plan. Il ne faut en demander la solution ni à la théorie purement positiviste et fondée sur la critique néokantienne des 'lois du marche' ni au formalisme tout aussi artificiel de la 'pleine occupation'Ga naar voetnoot1)).
Deze waarschuwing tegen een overdreven geloof in het formalisme van het 'full employment' geeft een heel bijzondere betekenis aan de argumenten ten gunste van de vrije onderneming. De opwerpingen tegen de privaat rechtelijke onderneming gingen niet zozeer uit van een objectieve feitenstudie als wel van een aprioristische zekerheid. Veronderstelt men bewezen dat de werkloosheid voornamelijk voortkomt uit een disharmonie tussen investeringen en consumptie, dan schijnt het ook voor de hand liggend, dat de bezitters van het kapitaal en de meesters over de investeringen hier de voornaamste schuld dragen. Nu echter wijst de Paus op het eenzijdige van deze theorie: andere, oneindig gecompliceerde en nog niet bekende krachten zijn hier in het spel. De privaat ondernemer draagt niet meer alle schuld. Het betrekken van de vrije onderneming in de publiekrechtelijke sfeer biedt geen waarborg tegen werkloosheid; ook daar immers blijven de 'onbekenden' hun kracht behouden. Wat meer is, door een al te eenzijdige beschuldiging van de privaatonderneming brengt men onbewust een andere kapitale waarde van de christelijke sociale leer in het gedrang: het eigendomsrecht. In arbeidsmilieu's kreeg men soms de indruk dat de laatste Pausen de spreiding van het privaat-eigendom hadden opgevat als een spreiding van nietproductief bezit. De Paus wenste deproletarisatie door bezitsvorming en verzekering tegen ongunstige levenskansen, d.w.z. de arbeider zou | |
[pagina 593]
| |
spaargelden bezitten, kunnen vertrouwen op sociale zekerheid tegen ziekte en ouderdom en ten slotte eigenaar worden van zijn woonhuis. Deze interpretatie stemt niet overeen met de pauselijke bedoelingen. Ter gelegenheid van de Belgische arbeidersbedevaart van 11 September 1949 verklaarde Paus Pius XII: 'Wij worden niet moede de geleidelijke verspreiding van het privaat-eigendom, van de middelmatige en kleine ondernemingen aan te bevelen'. Opzettelijk hebben wij deze laatste woorden onderlijnd: zij getuigen immers van een opvatting, die door sommige leiders van de christelijke arbeidersbeweging al te zeer wordt verwaarloosd en die de Paus nochtans zeer nauw aan het hart ligt, nl. de verspreiding niet enkel van het niet-productief eigendom, maar ook van het middelmatig en klein productief eigendom. Hierin herkennen wij de eeuwenoude voorkeur van de Kerk voor productievormen, waarin persoonlijke relaties het overwicht hebben op het juridisch en economisch formalisme van onpersoonlijke reuzen-ondernemingen. Deze voorliefde spruit niet voort uit een conservatisme, dat de vooruitgang van de gerationaliseerde ondernemingen tracht te remmen, zij berust op haar morele bekommernis voor het persoonlijke, voor liefde en vertrouwen, die veel gemakkelijker tot hun recht komen in eenvoudige levensverhoudingen dan in koude, technische organismenGa naar voetnoot2)). Een tweede motief om de middelmatige ondernemingen te bevorderen kan worden afgeleid uit de rechten van het eigendom. In zijn rede van 7 Mei 1949 gericht tot de katholieke patroons zegt Paus Pius XII: 'De eigenaar der productiemiddelen, wie hij ook zij.... moet.... meester blijven over zijn economische beslissingen'. Aan het eigendomsrecht over de productiegoederen schijnt dus het recht vast te zitten om ook naar eigen goedvinden de economische productie te regelen. Evenals elk eigendomsrecht blijft ook dit economisch meesterschap onderworpen aan de voorschriften van de zedeleer en aan de rechtmatige publiekrechtelijke beschikkingen; dit belet echter niet, dat het eigendomsrecht zich verder uitstrekt dan het bloot bezit. Wie eigenaar is over een productiegoed moet meester blijven over de economische regeling van de productie. In dit verband moet dan ook de verdediging van de privaat-onderneming gezien worden, die voorkomt in de pauselijke rede van 3 Juni 1950. De H. Vader verdedigt het looncontract en de privaat-rechtelijke verhoudingen tussen werkgever en werknemer, omdat er in deze toestand niets intrinsiek immoreels ligt, maar ook omdat deze toestand een | |
[pagina 594]
| |
weldaad is voor de arbeiders, die hun bezit productief kunnen aanwenden en aldus een onschatbare dienst bewijzen aan het veelstaltige economisch leven. Het onttrekken van de productiemiddelen aan de persoonlijke verantwoordelijkheid van de eigenaar is niet zonder gevaar. Dit immers 'ne serait pourtant pas sans donner de l'inquiétude à qui sait l'importance fondamentale du droit de propriété privée pour favoriser les initiatives et fixer les responsabilités en matière d'économie'Ga naar voetnoot3)). Bovendien betekent het privaat bezit der productiegoederen een vrijwaring van de menselijke persoon tegen de alles omvattende grijparmen van anonieme economische collectiviteiten, die voor de menselijke waardigheid van de arbeider een even groot gevaar betekenen als 'trusts' en 'holdings'. Het feit dat deze anonieme grootmachten medezeggenschap verlenen aan de arbeiders, is nog geen afdoende waarborg tegen de bedreiging van een mechanische productie. Ook hier bestaat het gevaar, dat de arbeiders vertegenwoordigd worden door 'formes anonymes collectives', die, op hun manier, de dwalingen van het kapitalisme herhalen. '....le danger que la classe ouvrière suive à son tour les errements du capital, qui consistaient à soustraire.... la disposition des moyens de production à la responsabilité personelle du propriétaire privé....'. Dit kan zover gaan dat de ergste misstanden van het Manchesterianisme herhaald worden. Het Russisch Stakhavonisme is hiervan een afschrikwekkend voorbeeld. Maar ook in democratische regimes kan een anonieme collectiviteit van arbeiders soortgelijke buitensporigheden in het leven roepen. In Frankrijk b.v. hebben de 'comités d'Entreprise' samen met de Syndicaten geijverd voor een verhoging der productie. Zij vroegen aan de arbeiders over-uren te doen en zelfs 's Zondags te werken. 'Alles werd in het werk gesteld om de productie te verhogen en de hygiëne, zowel als de veiligheid werden er dikwijls uit het oog verloren'Ga naar voetnoot4)).
In het licht van de voorafgaande gegevens moeten ook de veelomstreden passages over de economische medezeggenschap verklaard worden. Biedt het formalisme van het 'full employment' niets anders dan een artificiële oplossing van de werkloosheid en moet de privaatonderneming behouden blijven als een bron van persoonlijk initiatief en een natuurlijke uitbloei van het eigendomsrecht, dan volgt daar reeds | |
[pagina 595]
| |
onmiddellijk uit, dat de medezeggenschap nooit de vorm mag aannemen van een vernietiging van de eigendom en de persoonlijke verantwoordelijkheid. Daarom verwerpt Paus Pius XII in zijn rede van 3 Juni 1950 de volgende stellingen: a. Economisch integraal medebeheer is een eis van het natuurrecht. - Vroeger reeds had Quadragesimo Anno de leer van Orel, Lugmayer, Ude, enz. veroordeeld, waarin het loonstelsel als intrinsiek onzedelijk werd aangeklaagd. Paus Pius XII herhaalt hier de stellingen van Quadragesimo Anno, die onder de drang van een linkse geestesoriëntatie reeds na twintig jaar in vergetelheid waren geraakt. Ongetwijfeld een noodzakelijke rechtzetting, daar in alle landen van West-Europa een sterke collectivistische tendens tot uiting kwam. Het duidelijkst was dit gebleken op de 'Katholikentag' te Bochum in 1949, waar de sociale sectie, door het gemeenschappelijk enthousiasme meegesleept onder luid applaus het medebeheer had geproclameerd tot een eis van het natuurrecht. Een overijling, die ook hierin tot uiting komt, dat zij als leken een authentieke interpretatie van het natuurrecht schenen uit te vaardigen en onbewust ingingen tegen een paragraaf van de Syllabus (Denziger, 1756. 1757). b. Economisch medebeheer in de onderneming mag uitgeoefend worden door buiten de onderneming staande organismen. - 'Pareil danger se présente également lorsqu'on exige que les salariés, appartenant à une entreprise, aient le droit de cogestion économique, notamment quand l'exercice de ce droit relève en fait, directement ou indirectement, d'organisations dirigées en dehors de l'entreprise'. Men heeft zich afgevraagd of het woordje 'notamment' een limitatieve betekenis heeft, nl. of de bedreiging van het persoonlijk initiatief en van de persoonlijke eigendom zich alleen zou voordoen wanneer het economisch medebeheer zou uitgaan van vreemde organisaties. Rekening houdend met de contekst, - waarvan een voorname passage hier dadelijk zal worden geciteerd - moet men besluiten tot een versterkende betekenis en het omstreden woord vertalen door 'voornamelijk'. De twistvraag doet echter niets af aan onze stelling: economisch medebeheer mag in geen geval, ook al ware het slechts op onrechtstreekse wijze, uitgeoefend worden door vreemde organismen. Hieruit immers zouden alle nadelen van het collectief anoniem kapitalisme opnieuw voortspruiten: opslorping van de persoonlijke verantwoordelijkheid en van het privaat initiatief, onrechtmatige beperking van het eigendomsrecht en ten slotte een gevaar voor de bloei van het economisch leven. Het optreden van syndicaten heeft voor gevolg dat vreemdelingen. | |
[pagina 596]
| |
personen die niet op de hoogte zijn van de speciale bedrijfsproblemen, de ondernemer beroven van zijn onmisbare bewegingsvrijheid. c. Integraal economisch medebeheer door arbeiders in de onderneming werkzaam, uitgeoefend moet beschouwd worden als een logische toepassing van de christelijke sociale leer. - Deze stelling wordt verworpen omdat zulke inmenging in de ondernemersactiviteiten strijdig is met het persoonlijk initiatief van de patroon en met de rechten van het privaatbezit. '....en raison des principes et des faits, le droit de cogestion économique, que l'on réclame, est hors du champ de ces possibles réalisations'.
Het is rond dit laatste punt dat de hevigste polemiek ontstaan is. De conservatieve richting meende hier een officiële veroordeling te vinden van de ondernemingsraden, die in alle landen van West-Europa door de christelijke organisaties werden voorgestaan. De meer democratische richting echter beweerde, dat haar practische voorstellen in niets van de pauselijke richtlijnen afweken. Na enkele maanden is de atmosfeer reeds zover opgeklaard, dat men geleidelijk in beide kampen de objectieve en serene betekenis van de pauselijke boodschap begint te begrijpen. Uit de polemieken is vooreerst een verduidelijking van het begrip 'medebeheer' ontstaan. Wat eertijds als een eenzinnige term werd opgevat, bleek in de afwisseling van woord en wederwoord vatbaar voor ver uiteenlopende betekenissen. Zo leerde men het medebeheer onderscheiden: 1. naar de uitgestrektheid van het medebeheer ofwel op het gebied van de onderneming of van het bedrijf of van de nationale en internationale economie; 2. naar de inhoud van het medebeheer als economisch of cultureel of sociaal medebeheer; 3. naar de intensiteit van het medebeheer als integraal en partieel medebeheer. Dit laatste kan dan verder verdeeld worden in recht op het geven van advies, recht op medeweten (weten vooraf of ook contrôle na afloop van de industriële transactie); recht om mede te beslissen op voet van gelijkheid met de patroon, maar slechts voor bepaalde activiteiten (culturele en sociale aspecten of nog economische aspecten zoals uitbreiding of behoud van de onderneming, benoeming van directeuren, enz.). Dank zij deze distincties heeft men leren inzien dat de pauselijke rede zich niet richt tegen alle medebeheer, maar slechts tegen één enkele vorm er van, nl. het integraal economisch medebeheer in de onderneming. Alle andere vormen en soorten van medebeheer behouden hun bestaansrecht: integraal economisch medebeheer in nationale instellingen waarvan het loon en de werkgelegenheid van vele arbeiders afhankelijk is; vertegenwoordiging en medezeggenschap in inter- | |
[pagina 597]
| |
nationale, financiële instellingen, enz. Het is ook vanzelfsprekend dat de arbeiders zich bij deze gelegenheid laten vertegenwoordigen door de organismen die hun vertrouwen genieten en door syndicale werking sinds jaren met de wensen en noden van de arbeiders vertrouwd zijn. In de onderneming zelf blijft het recht op integraal medebeheer van de culturele en sociale instellingen onaangetast. Evenmin wordt afgekeurd dat dit medebeheer door buiten de onderneming staande organismen wordt uitgeoefend, alhoewel dit laatste punt minder goed in overeenstemming is met de ondernemingsgemeenschap. - Geen enkele afkeuring treft de vele mogelijke vormen van partieel economisch medebeheer, waarbij persoonlijkheid en eigendom ongeschonden gehandhaafd blijven. Zulk medebeheer zouden de arbeiders kunnen verkrijgen door b.v. een vrijwillige concessie van de werkgever of nog als een stipulatie van het vrij gesloten arbeidscontract. Verder heeft men de behoefte gevoeld om de algemene term 'onderneming' aan een nauwkeurige analyse te onderwerpen. Het blijkt immers meer en meer dat de omschrijving van de onderneming als een primaire productie-eenheid al te zeer abstractie maakt van allerlei kenmerken, die voor de toepassing van het medebeheer van essentieel belang zijn. Een toneelmaatschappij en een filmmaatschappij stellen heel andere voorwaarden aan het economisch medebeheer dan een steenkoolmijn of een dagbladonderneming. Zal men een geniaal toneelleider verplichten zijn artistieke initiatieven, die ook een economische betekenis hebben ter goedkeuring voor te leggen aan zijn hoger en lager personeel? Zal men een filmuitbater verplichten het 'idee', waarvan hij millioenen verwacht, met 'stars' en arbeiders te bespreken en zijn geheim aan de speurende ogen van zijn concurrenten bloot te stellen? Ook in syndicale middens komt men meer en meer tot de overtuiging dat de abstracte notie 'onderneming' niet geschikt is om concrete, algemeen geldende maatregelen te treffen. De wetgever zal rekening moeten houden met de innerlijke geaardheid van de zozeer verscheiden economische organismen en het medebeheer doen overeenstemmen met de verschillende categorieën van arbeid en van economische goederen. In dit verband wordt zelfs de vraag gesteld of het integraal economisch medebeheer, dat voor de totaliteit van de economische productie door Paus Pius XII verworpen werd, niet als een recht zou mogen worden opgeëist wanneer het publieke instellingen geldt. Het is inderdaad opvallend dat de pauselijke boodschap vooral afgestemd is op de patronale, in de privaat-rechtelijke sfeer gelegen onderneming. Tegenover de strekking om deze ondernemingsvorm als niet bestaande te | |
[pagina 598]
| |
negeren, was het inderdaad noodzakelijk op de waarde en het recht van deze traditionele instelling de nadruk te leggen. Nochtans zijn Duitse sociologen, waaronder de naam van Prof. O. von Nel-Breuning wordt geciteerd, van mening, dat er naast deze privaat-rechtelijke sfeer een evenmin te verwaarlozen productievorm groeit, die zich uit het privaatrechtelijke grotendeels heeft losgewerkt. Overheidsbedrijven, anonieme collectiviteiten, enz. die met staatsgelden opgericht werden en naar officiële richtlijnen functioneren, behouden slechts een uiterst los verband met privaat-eigendom en vrij ondernemingsinitiatief. Zou het in deze gevallen niet natuurlijk zijn ook aan de arbeiders een economisch medebeheer toe te kennen? Dit probleem heeft alleszins nog geen oplossing gekregen en wij weten uit goede bron dat een afvaardiging van de Duitse christelijke democraten thans contact heeft opgenomen met de Romeinse kringen, die de pauselijke rede zouden hebben geïnspireerd. Men hoopt weldra tot een oplossing te komen, waarbij het economisch medebeheer als een rechtseis zou worden gesteld in de officiële ondernemingen en wellicht overal, waar een publiekrechtelijke orde het bedrijfsleven volledig omvat. In deze zin kon P.A. Brucceri schrijven in het blad Il Quotidiano van 7 Mei 1950, dat de Paus geen onvoorwaardelijke veroordeling over het integraal medebeheer had uitgesproken, wanneer dit in publiekrechtelijke instellingen kan verwezenlijkt worden.
De pauselijke rede mag in geen geval de indruk wekken, dat de christelijke sociale beweging een definitieve stilstand wordt toegeroepen. Wat de H. Vader beoogt is niet het tegenhouden van een verder schrijdende sociale evolutie, maar het waarschuwen tegen vreemde tendenzen, die deze christelijke beweging van het rechte spoor dreigen af te brengen. Het sociaal Katholicisme is niet statisch maar dynamisch. Het veroordeelt niet alle medebeheer en medezeggenschap, maar slechts zulke initiatieven, die een bedreiging vormen voor onvervreemdbare christelijke waarden. 'Het is volstrekt niet de bedoeling van de H. Vader', schrijft Kan. A. Brys, 'datgene wat ondernomen wordt om de arbeider te laten deelhebben in de eigendom, het beheer en de profijten van de onderneming af te keuren. Maar Hij wil niet dat bepaalde grenzen zouden overschreden worden of dat men uit naam van het recht zou opeisen wat men geen recht noemen mag. De essentiële draagwijdte van de huidige rede ligt in het aanduiden van een grens en in het preciseren van een doctrinepunt in zake recht'Ga naar voetnoot5). |
|