Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe geschiedschrijving van de IIde Wereldoorlog en haar problemenIn vrijwel alle landen, die op directe wijze betrokken waren bij de Tweede Wereldoorlog, wordt door officiële en door onafhankelijke historici hard gewerkt aan het schrijven van de geschiedenis van deze oorlog. Alvorens de definitieve resultaten hiervan tot stand zullen zijn gekomen, zal zeer veel en moeilijke arbeid verricht moeten worden, aangezien de geschiedschrijving van de afgelopen oorlog tal van problemen van een geheel eigen aard biedt. Het doel van dit artikel is, de lezer een indruk te geven van deze interessante en weinig bekende moeilijkheden. Daar is dan allereerst de kwestie van het materiaal, dat ten grondslag ligt aan de geschiedschrijving. Was de beschrijving van vroegere perioden der historie, in het bijzonder de verst verwijderde, vaak in hoge mate belemmerd door gebrek aan voldoende bronnen (men denke b.v. eens aan de vroege Middeleeuwen), thans is de voornaamste moeilijkheid de overvloed van de officiële documenten. Op het in September j.l. te Amsterdam gehouden Internationale Congres voor de geschiedenis van de Ilde Wereldoorlog in het Westen, onthulden de Britse hoogleraren Toynbee en Hancock ont- | |
[pagina 535]
| |
stellende cijfers over de om vang van het officiële materiaal. Alleen reeds de documenten b.v. van de British Board of Trade, slechts één enkel onderdeel dus van de Engelse oorlogsmachine, vormen in de archieven een rij van 25 K.M. Men kan zich indenken, welk een massa papier in oorlogstijd door andere officiële en semi-officiële instanties aan de archieven werd toegevoegd. In vroegere oorlogen berustte een groot deel van de strategische bevelvoering op directe en mondeling gegeven bevelen; de verhoudingen waren toen aanzienlijk minder gecompliceerd dan nu. De moderne 'papieren' bevelvoering evenwel is onder meer gekenmerkt door een zeer gecompliceerde ambtelijke en militaire hiërarchie, die van de hoogste top via ontelbare bureaux de onderste laag bereikt. Elk bureau en elke instantie legden hun eigen archieven aan, krachtens hiertoe van hogerhand ontvangen instructies. De eerste taak van de contemporaine historicus zal zijn in dit omvangrijke archief-materiaal systeem en ordening te brengen, en bovenal een logische schif-ting. Lang niet al het bewaarde materiaal immers is van belang, maar het is zeer moeilijk om vast te stellen wat wél en wat niet belangrijk is. In de schifting van de bronnen zal de historicus voor een goed deel moeten afgaan op zijn intuïtie en zijn 'historisch gevoel', welke hem dienen te leiden bij zijn speurtocht door de archieven. Het ware immers ondoenlijk al het bewaarde materiaal met dezelfde nauwgezetheid door te nemen, daar men anders nooit tot schrijven komt. Weinig archieven zijn verloren gegaan: zo vielen b.v. dank zij de punctuele bureaucratische mentaliteit van de Duitse leiders, de volledige archieven van het 'Auswärtige Amt' en van de N.S.D.A.P. in Geallieerde handen, zodat de achtergronden van het nationaal-socialisme aan het daglicht gebracht kunnen worden. Met de uitgave van de documenten van het 'Auswärtige Amt' is inmiddels reeds een aanvang gemaakt. Niet alleen de bewaarde archiefstukken moeten zorvuldig tegen elkaar afgewogen, vergeleken en geschift worden, ook in de omvangrijke literatuur over de Ilde Wereldoorlog moet de historicus zijn weg zoeken. Sinds het einde van de oorlog is een stroom van boekwerken, mémoires en artikelen verschenen. Lang niet al deze publicaties zijn uiteraard van belang, maar alvorens dit te kunnen beoordelen is een overzicht nodig. Het zou zeker van nut zijn te geraken tot een internationale Bibliografie van boekwerken over de Ilde Wereldoorlog, zoals de Fransman Debyser op het Congres te Amsterdam voorstelde, ware het niet dat de uitvoering hiervan veel te kostbaar zou worden. Men kan zich beperken tot de belangrijkste publicaties, maar ook dan blijven de moeilijkheden vele. Ik denk hier speciaal aan de Mémoires van staatslieden, militairen e.a., welke voor de geschiedschrijving van onschatbaar belang zijn, doch als subjectieve reflecties zeer critisch gehanteerd moeten worden. In een recent artikel zette dr Elizabeth Wiskemann de typische moeilijkheden van het vergelijken en beoordelen van mémoires uiteenGa naar voetnoot1)). Men dient zich altijd te realiseren, wie de man is die aan het woord is, welke zijn persoonlijke instelling en omstandigheden waren en vooral of hij niet een bepaalde persoonlijke tendentie in zijn werk legt, welke de feiten in een bepaald daglicht tracht te stellen. Slechts met deze gegevens kan men mémoires naar hun juiste waarde schatten en het kaf van het koren scheiden. Van groot belang b.v. acht Miss Wiskemann de Mémoires van Graaf Ciano, Mussolini's schoonzoon, juist omdat Ciano door zijn onverwachte dood niet meer de gelegenheid kreeg zijn notities te herzien en eventueel te verfraaien. Het ach- | |
[pagina 536]
| |
teraf polijsten en 'hineininterpretieren' is één der grootste gevaren aan gedenkschriften verbonden: de auteur wil zichzelf in een zo gunstig mogelijk daglicht stellen en weigert vaak zijn fouten te erkennen. Dikwijls geven dan de geschriften van medewerkers of opponenten een geheel andere kijk op de man, en hiermede een welkome aanvulling. Kortom, het is zaak om over een bepaald onderwerp zoveel mogelijk litteraire bronnen tegenover elkaar te stellen. Unus testis, nullus testis. Dit dus in het kort over het materiaal. Hier ligt dus de eerste en belangrijkste taak van de historicus. Opgemerkt moet evenwel nog worden, dat niet voor alle landen deze overvloed van materiaal aanwezig is. Sommige kleinere landen, die in de Geallieerde oorlogvoering een meer ondergeschikte rol speelden, missen dikwijls die stukken, welke de hoogste strategische beslissingen en plannen betreffen. Het is voor de kleinere Geallieerden, met name ook Nederland, moeilijk om de strategische achtergrond van de oorlog te reconstrueren. De Nederlandse Marine b.v., die onder Geallieerde bevelvoering ingedeeld was, kampt bij de beschrijving van haar geschiedenis in oorlogstijd met de moeilijkheid, dat zij veelal af moet gaan op buitenlandse publicaties en getuigenissen, welke soms het Nederlandse aandeel niet voldoende tot hun recht doen komen. Wel mogen wij hier met vreugde constateren, dat ook in Nederland na de bevrijding een aantal zeer belangrijke gedenkschriften over de Tweede Wereldoorlog verschenen zijn. Wijlen A.S. de Leeuw constateerde in zijn voor de oorlog verschenen studie over de Nederlandse buitenlandse politiek het betreurenswaardige verschijnsel, dat vrijwel geen belangrijk Nederlander, met enkele excepties, mémoires of autobiografieën nalietGa naar voetnoot2)). En nog onlangs beklaagde Jhr mr van der Goes van Naters zich over hetzelfde, inderdaad opmerkelijke phenomeen in de volgende woorden: 'Nederland is niet rijk aan politieke levensbeschrijvingen; aan politieke auto-biografieën zijn we bepaald arm'Ga naar voetnoot3)). Gelukkig mogen wij thans wijzen op boekwerken van o.a. van den Tempel, Gerbrandy, van Mook en Admiraal Helfrich, om er slechts enkele te noemen. Daarnaast betekenen de Verslagen van de Parlementaire Enquête Commissie en de publicaties van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie een belangrijke bijdrage tot onze kennis. Een tweede punt van overweging vormt, wie de geschiedenis van de Ilde Wereldoorlog zullen gaan schrijven. Hiervoor zoekt men in ieder land naar een eigen oplossing. Voor het schrijven van de militaire geschiedenis b.v. zal het in het algemeen de voorkeur verdienen deze door strategisch geschoolde officieren met voldoende historische belangstelling en een zekere wetenschappelijke inslag, te doen redigeren, terwijl de algemene, politieke en economische achtergronden door civiele specialisten geschreven zouden kunnen worden. Het is thans nog onmogelijk om vast te stellen of een door de staat opgezette en gesubsidieerde officiële geschiedschrijving, met beperkte vrijheid voor de auteurs, voordelen biedt boven een officieuze beschrijving, weliswaar gesteund door de overheid, welke haar gegevens ter beschikking stelt, maar waarvan de conclusies voor rekening van de particuliere schrijver(s) vallen. Dit laatste geldt o.a. voor de officieuze Amerikaanse maritieme geschiedschrijving onder redactie van Professor Samuel Eliot Morison, waarvan thans reeds 5 delen gepubliceerd zijnGa naar voetnoot4)). In Engeland d.e.t. werd de civiele- en militaire geschiedschrijving officieel door de Regering opgedragen aan een 'Com- | |
[pagina 537]
| |
mittee for the Official Histories', waarvan de voorzitter tevens lid der Regering is. Twee hoogleraren, Hancock en Butler, leiden respectievelijk de civiele- en militaire geschiedschrijving. Wel zijn de schrijvers niet verplicht tot een officiële conclusie, maar hun afhankelijkheid is evident. Engeland aanvaardde dus de eerste der beide geschetste mogelijkheden, de Verenigde Staten de tweede. Zoals reeds werd opgemerkt, kunnen beide systemen nog niet met voldoende vrucht worden vergeleken. Helaas kan in dit uiteraard summiere overzicht niet dieper op het vóór en tegen van de verschillende redactionele opvattingen worden ingegaan. Een derde en laatste punt wil ik hier evenwel nog aanstippen, n.l. de vraag hóe de geschiedenis van de Ilde Wereldoorlog geschreven zal moeten worden. We zagen reeds de moeilijkheden, die verbonden waren aan de hantering van het bronnenmateriaal én aan het redigeren der publicaties, maar een zo mogelijk nog belangrijker punt is de wijze waarop geschreven zal worden.
In een voor het Internationale Congres voor de Geschiedenis van de Ilde Wereldoorlog in het Westen gehouden referaat, getiteld 'Contemporary history as a scientific problem', betoogde de beroemde historicus Arnold Toynbee dat men zich bij de herinnering aan de door de vijand bedreven oorlogsmisdaden niet van een zeker subjectivisme kan losmaken bij het beschrijven van de afgelopen oorlog. Toch wil het mij voorkomen, dat men dit subjectivisme niet al te ruim zal moeten opvatten. Zeker, het valt zwaar over de gebeurtenissen van nog zo korte tijd terug 'sine ira et studio' te schrijven. Men heeft nu eenmaal besloten om met de geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog niet al te lang te wachten en geen afstand te nemen tot de materie. Dit drukte Toynbee als volgt uit in zijn reeds vermeld referaat: 'Quantities of material of the most divers types and different degrees of historical value keep on pouring out. If the historian were to decide to wait for the whole of this, he would die before putting pen to paper and would have allowed the materials to pile up to an unmanageable bulk. He has to decide what to wait for and what to neglect'. Dit principe lijkt mij inderdaad gezond en aanvaardbaar, maar men dient er anderzijds voor te waken niet de voor een historicus zo onmisbare onpartijdigheid geheel los te laten. De geschiedenis mag geen forum worden, waarvoor de overwonnenen naar goeddunken worden gedaagd om door de overwinnaars gekapitteld te worden. Deze taak kan men met een gerust hart aan de rechtbanken overlaten. Anderzijds spreekt het m.i. vanzelf, dat in de verschillende publicaties de oorzaken van het ontstaan van de laatste oorlog worden behandeld, waarbij uiteraard ook het democratische tegenover het totalitaire principe gesteld zal worden en duidelijk gemaakt wordt wáárvoor de verbonden natiën streden. Dit impliceert een gezond subjectivisme, mits men de feiten geen geweld aandoet. Zo zal naar een harmonisch evenwicht gezocht moeten worden tussen een objectiviteit, die de feiten voor zichzelf laat spreken, en een subjectivisme, dat op verantwoorde wijze het eigen standpunt doet uitkomen. Moge het vinden van deze synthese de geschiedschrijvers van de Ilde Wereldoorlog steeds als doel voor ogen staan. Tenslotte een korte samenvatting hoe ver men thans gevorderd is met de geschiedschrijving. Het verst zijn de Verenigde Staten, waar het werk begunstigd wordt door een ruime steun van overheidswege en door het feit, dat de voornaamste Duitse en Japanse archieven zich daar bevinden. Leger, luchtmacht en marine verzorgden reeds verschillende, goed gedocumenteerde en vaak voortreffelijke publicaties. Een opgave hiervan zou in dit bestek te ver voeren. Op het | |
[pagina 538]
| |
maritiem-historische werk van Morison werd reeds gewezen. In Engeland is tot dusverre nog geen deel van de op stapel gezette officiële historische publicaties verschenen. Wel wil ik hier wijzen o.a. op een uitstekende chronologie, uitgegeven door het Royal Institute of International AffairsGa naar voetnoot5)), en een publicatie van Duitse maritieme documenten, de 'Führer Conferences on Naval Affairs'Ga naar voetnoot6)). Daarnaast werd zowel in Engeland als in Frankrijk een aanvang gemaakt met de uitgave van de documenten van het voormalige Duitse 'Auswärtige Amt'Ga naar voetnoot7)). Wat de kleinere landen betreft, nog een laatste opmerking over de Nederlandse geschiedschrijving van de Tweede Wereldoorlog. Reeds gewezen werd op de vier delen verslagen, verhoren en bijlagen van de Parlementaire Enquête Commissie en op de tot dusver uitgegeven monografieën van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie. Ook de Koninklijke Marine en de Koninklijke Landmacht werken aan hun geschiedenis. De Sectie Krijgsgeschiedenis van de Generale Staf publiceerde reeds een voor het grote publiek bestemd overzicht van de krijgsverrichtingen der landmacht in 1940Ga naar voetnoot8)). Reeds geruimen tijd wordt thans gewerkt aan een intern stafwerk over de krijgsverrichtingen in 1940. Minder ver gevorderd is helaas de geschiedschrijving van de Koninklijke Marine, al wordt ook hieraan gewerkt. Het tot stand komen hiervan is voor het Nederlandse volk een belang van de eerste orde. Concluderend mag vastgesteld worden, dat de tot dusver bereikte resultaten van de geschiedschrijving van de Ilde Wereldoorlog tot vreugde stemmen. In de vijf jaren sinds het einde van de oorlog is veel goed werk verricht en de hoop bestaat, dat deze historische arbeid in de toekomst zal worden voortgezet, zowel ten bate van de generatie, die de oorlog heeft meegemaakt, als voor de komende generaties, die er hun lering en voordeel uit mogen trekken.
C.T. de Jong |
|