Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 532]
| |
ForumGertrud von Le FortGa naar voetnoot1))De wetenschappelijk verantwoorde behandeling van levende dichters, ook al is het grootste deel van hun werk reeds voltooid, vereist een grote objectiviteit, een onbeïnvloedbaar oordeel en de bereidheid, om zowel de grote ideeën als de subtiele kenmerken van stijl, rhythme en beeldspraak even gewetensvol te bestuderen; want al het bekende materiaal vraagt een gezamenlijke verwerking. In deze Nijmeegse dissertatie heeft Groensmit bewezen, de genoemde eigenschappen te bezitten, om de eerste samenvattende studie over Gertrud von Le Fort te kunnen schrijven. Het resultaat is een gedegen overzicht van het leven van de grote katholieke dichteres: schetst de ontwikkeling van haar geestelijk leven en haar literair oeuvre, maar tracht meer te bereiken: in enkele hoofdstukken worden de 'wereld van de ideeën en problemen', de symbolen in haar werk en ook taal en stijl behandeld, terwijl het geheel besloten wordt met een poging om de positie van G. von Le Fort in de hedendaagse literatuur en haar afhankelijkheid van of verwantschap met dichters uit het verleden nader te bepalen. Reeds uit dit summier overzicht van de verwerkte stof zal kunnen blijken dat Groensmit enkele bruggen met brede spanningen moest slaan, om alle onderdelen tot een geheel te verbinden, maar dit is hem goed gelukt. Vanuit de opbouw en de rangschikking der biografische gegevens ontwikkelt hij in zijn werk met een bedachtzaam oordeel, de geestelijke groei van deze altijd van de diepste religieuze gedachten vervulde vrouw; van uit de wereld van haar vader, de pruisische officier, wiens voorvaderen hugenoten waren, en van de vrome protestantse moeder, over de leertijd onder de grote protestantse denker Ernst Tröltsch tot haar intrede in de Katholieke Kerk en haar grootse opbloei in dit nieuwe leven. Na een weloverwogen beschrijving en waardebepaling van de motieven die in Le Fort's werk een voorname rol spelen, komt het betoog van de schrijver tot de kern, namelijk de analyse van de ideeën en de symbolen waaruit al de werken van Gertrud von Le Fort gevormd en opgebouwd zijn. De gedachten over het 'Rijk' dat de orde in de wereld moet verwezenlijken, en over de Genade die onzichtbaar maar nog machtig er dan de krachten van de wereld het lot der mensen bepaalt, beheersen geheel en al het zieleleven van de dichteres en bepalen de grondidee van haar werken. Groensmit dringt diep in deze bijzondere gedachtenwereld door, waar de romanfiguren als dragers van ideeën geboren worden, als symbolen van een verborgen strijd tussen hogere machten en demonische invloeden. Hier openbaart zich het wezen van de kunst van Gertrud von Le Fort, die haar werken geheel uit de religieuze problematiek schept zodat als het ware iedere mens, ieder ding en iedere gebeurtenis symptoom en symbool van een transcendente wereld worden, die de onze doordringt en draagt. Het gelukt Groensmit zeer goed dit transparente karakter van de figuren in Le Fort's romans aan te tonen, en op deze wijze de betekenis van de religieuze conflicten scherp te omlijnen: de thema's van de Papst aus dem Ghetto, van de novellen Die Abberufung der Jungfrau von Barby, en Die Letzte am Schafott | |
[pagina 533]
| |
worden niet minder zorgvuldig behandeld dan de veelbesproken twee delen van Das Schweisztuch der Veronika, waarvan het laatste, Der Kranz der Engel, zoals bekend een nog niet afgesloten theologische discussie uitgelokt heeft. Ook hier is het oordeel van Groensmit objectief en verantwoord en getuigt het van een juist begrip voor het wezen en de taak der religieuze literatuur. Gertrud von Le Fort's romans volgen een eigen systeem in de opbouw en de ontwikkeling van de handeling. Het is van grote waarde de bijzondere dialectiek van deze handelingen te analyseren want dan blijkt hoezeer al de gebeurtenissen beïnvloed zijn door religieuze of demonische krachten, hoe in de mensen een strijd wordt uitgevochten die het gehele bestaan van individu, volk en mensdom raakt. In een eigen hoofdstuk 'Symbolen' heeft Groensmit daarom getracht, de symbolische waarde van personen, gebeurtenissen en dingen aan te geven en hij volgt hierin zeer nauwkeurig de bedoelingen van de dichteres. Daardoor wordt ons duidelijk welke bijzondere rol de vrouw in de dichtkunst van Le Fort speelt, welke historische gebeurtenissen als spiegel van onze tijd zijn op te vatten, welke namen en dingen, die in de romans voorkomen, als het ware een dubbele bodem hebben. Daarom is het wel vanzelfsprekend dat ook de aesthetische vorm van deze kunst haar eigen wetten moet volgen. Wie de Hymnen an die Kirche kent, zal een indruk hebben gekregen van deze specifieke stijl. Groensmit onderzoekt deze stijl, de aan Gertrud von Le Fort eigen taal, haar nieuwe en krachtige beelden, het androgyne karakter in dictie en rhythme. Uiteraard liggen hier de grenzen van het onderzoek, omdat de stijlanalyse van het gehele werk natuurlijk apart behandeld zou moeten worden. Hier kon niet méér geboden worden dan enkele hoofdgroepen van kenmerken, beelden en symbolen, die echter wel de basis kunnen vormen voor een verder en diepergaand onderzoek van de stijl. Ook schijnt ons de term 'mystiekrealisme', die Groensmit voor deze kunst kiest (p. 145), niet helemaal in overeenstemming met de grote waarde van de symbolen die de schrijver met recht zo sterk naar voren brengt. Misschien was het binnen het bestek van deze behandeling van Gertrud von Le Fort's werken wel mogelijk geweest, op sommige plaatsen ook een critischer beoordeling toe te passen. Groensmit zegt b.v. zelf (p. 92), en terecht, dat de dichteres 'bewust symboliseert'. Hierin schuilt een zeker gevaar bij Gertrud von Le Fort, omdat namelijk haar werken soms te sterk van uit het symbool, vanuit de gedachten gevormd worden, zodat de figuren in de romans nauwelijks méér dan een allegorisch karakter hebben en de werkelijkheid zelf niet levendig genoeg is. Er wordt dan teveel gedacht en te veel geconstrueerd. Vooral in de Kranz der Engel kon men dit sterk voelen, zeker niet als een voordeel, maar ook in andere romans. Bovendien zou het de moeite waard zijn, nader uiteen te zetten, hoe het verband met de romantische gedachtenwereld, dat Groensmit met succes in de poezie van Gertrud von Le Fort aanwijst, ook in de romans te vinden is. Het plotselinge optreden van een sterk romanticisme in het begin van haar laatste roman zal wel voor velen een verrassing geweest zijn, die in Gertrud von Le Fort de belichaming van een christelijk classicisme meenden te zien. Als Groensmit zich afvraagt welke de plaats van Gertrud von Le Fort in de hedendaagse Duitse letterkunde is en in hoeverre zij van oudere dichters en schrijvers afhankelijk of door hen beïnvloed is, komt hij tot enkele verhelderende conclusies. Als typische vertegenwoordigster van de 'renouveau catholique' van de 20ste eeuw heeft zij weinig voorgangers in de negentiende eeuw: haar klassieke en sterke intellectuele stijl doet aan Conrad Ferdinand Meyer den- | |
[pagina 534]
| |
ken, terwijl Groensmit ook enige verwantschap aantoont met Klopstock. Maar ook Eichendorff speelt, vooral in de poezie, een bepaalde rol, waardoor reeds enigszins de spanning tussen de romaansklassieke helderheid (Die Letzte am Schafott, De Römische Brunnen) en de germaanse romantiek (Der Kranz der Engel) en mystiek (Die Abberufung der Jungfrau von Barby) aangeduid wordt. Misschien hadden sommige punten van overeenstemming met Paul Claudel nader uitgewerkt kunnen worden, want de Cinq Grandes Odes van Claudel en de Hymnen an die Kirche van Gertrud von Le Fort zijn zeer zeker met elkaar te vergelijken. Terecht besteedt Groensmit genoeg aandacht aan de invloed van de Psalmen op de poezie van Le Fort zowel wat inhoud als vorm betreft. Misschien was het waardevol geweest een parallel te trekken tussen de stijl van Nietzsches Zarathustra - een neoromantische en psychologische hantering van de psalmenstijl, vol ironie, sarcasme en prometheïsch pathos - en de Hymnen an die Kirche, waar het religieuze enthousiasme geheel wordt overgenomen en in een zuivere klassieke vorm wordt gehandhaafd. De beschrijving van de literatuurgeschiedenis vertoont heden ten dage een zekere af keer van de methode om 'leven en werk' van de dichter in een onderzoek te beschrijven; de tijd van de monographieën is grotendeels voorbij. Men geeft de voorkeur aan afzonderlijke gebieden, problemen en aspecten van de letterkunde of van een literair oeuvre; bij schrijvers, waarvan een algemeen beeld reeds bestaat, zal dit nodig zijn. Want men kan zich pas dan specialiseren, als men een bepaalde visie op het geheel heeft - iedere andere beoordeling van kunst is uit den boze. Maar van een levende dichter, wiens werk nog niet of pas afgesloten is, dient men onvermijdelijk eerst een algemeen beeld te ontwerpen, dat zowel de wezenlijke gedachten als de concrete kenmerken in een gesloten visie verwerkt en daardoor de basis kan worden voor diepergaande détailstudies. Dat bij zulk een poging bepaalde gedeelten onscherp blijven, spreekt van zelf. Maar met het globale portret dat Groensmit van de dichteres Gertrud von Le Fort ontwerpt, zal men het eens kunnen zijn en men kan deze Nijmeegse dissertatie dan ook met voldoening begroeten. Dr K.J. Hahn |
|