| |
| |
| |
Politiek Overzicht
Internationaal
NIETTEGENSTAANDE alle bemiddelingspogingen is de strijd in Korea niet tot stilstand gebracht. Wel heeft MacArthur zich van de eerste verrassing hersteld, maar Pjongjang en andere plaatsen moesten worden prijsgegeven. In bittere teleurstelling ondernamen de V.N.-troepen, die in Noord-Oost Korea waren ingesloten, een bloedige terugtocht, blootgesteld aan het moordend vuur der Chinezen bij een ijzingwekkende koude van ongeveer 30 graden onder nul. Deze doorbraak, waarbij meer dan een derde buiten gevecht werd gesteld, behoort tot de grote wapenfeiten van deze oorlog. 100.000 man bereikten de haven Hoengham en konden, terwijl heftige aanvallen der Chinezen werden afgeslagen, op schepen geëvacueerd worden om het zuidelijk front te versterken. Dit feit was, volgens Truman, het mooiste Kerstgeschenk dat hij kon ontvangen. In 14 dagen heeft de geallieerde legermacht omstreeks 9000 man verloren, waarbij later nog gevoegd werd de sympathieke generaal Walker, die door een ongeval om het leven kwam.
Aldus was geheel Noord-Korea verloren gegaan en werd de vraag, of de Chinezen bij de 38ste breedtegraad halt zouden houden, steeds klemmender.
Na een bespreking met de Franse minister-president, Pleven, waarbij een algehele gelijkheid van standpunt der beide regeringen werd geconstateerd, vertrok de Britse premier, Attlee, naar Washington om met Truman de vraagstukken zowel van Azië als van Europa te behandelen. De Chinese deputatie had laten weten, dat zij tot een 'compromis' bereid was, mits het Noord-Koreaanse regiem hersteld werd, de Amerikaanse 7de vloot zich uit de wateren van Formosa zou verwijderen en Tsjang Kai Sjek in de steek zou laten. Bovendien moest de Chinese Volksrepubliek tot de V.N. worden toegelaten en erkend worden als de wettige vertegenwoordiging van China. De Britse regering, die reeds eerder Peking heeft erkend, heeft tegen deze laatste eis geen bezwaar, maar de Amerikaanse wil voorshands niets van deze concessie weten. Op de overige punten heerste tussen beide staatslieden volkomen eensgezindheid. Omtrent Korea werd vastgelegd, dat men zich aan de taak, door de V.N. opgelegd niet mag onttrekken om de agressor te belonen, al blijft men bereid langs vreedzame weg een oplossing te vinden voor het Koreaanse probleem, op basis echter van een vrij en onafhankelijk Korea. Wat Formosa betreft, hield men zich aan de vage verklaring, dat men hoopte de kwestie vreedzaam te kunnen regelen, met dien verstande, dat de belangen der bevolking van Formosa en de handhaving van vrede en veiligheid in de Pacific veilig gesteld zouden zijn. In verband met de Chinese 'interventie' achtten Truman en Attlee het raadzaam de gehele vrije wereld te versterken. Daarom zal de militaire capaciteit van de V.S. en van het Verenigd
| |
| |
Koninkrijk zo snel mogelijk vergroot worden en de uitgebreide wapenproductie ter beschikking gesteld worden van alle landen, verenigd in de gemeenschappelijke defensie.
Over deze besluiten heeft Truman geen gras laten groeien. 14 December kondigde hij de nationale noodtoestand af, waarbij de president een soort dictatoriale macht verkrijgt. Daardoor kan hij controle uitoefenen op de prijzen, de lonen stabiliseren en de defensie-middelen uitbreiden. Door de vertegenwoordiging is daarvoor reeds 42 milliard vastgelegd, waarover Charles Wilson, als chef van alle mobilisatie-activiteit de beschikking krijgt. De bedoeling van deze maatregelen is niet om tot de aanval over te gaan, maar om 'onze haardsteden, onze natie en alle dingen, waarin wij geloven' in geval van een aanval te kunnen verdedigen. 'Wij geloven niet', aldus Truman, 'dat de oorlog onvermijdelijk is. Er is geen conflict tussen beide partijen denkbaar, dat niet door vreedzame middelen zou kunnen worden opgelost'.
De Engelse regering, zoals in dat flegmatieke land gebruikelijk is, toonde minder haast. Ofschoon Attlee verklaarde: 'Er zijn twee wegen voor ons open: wij moeten door onderhandelingen een regeling trachten te bereiken, of wij zullen onvermijdelijk afglijden naar een oorlog', geloofde Bevin niet, dat de huidige grimmige tijden tot oorlog zouden leiden. Hij betwijfelde of Rusland zich in een oorlog zou storten en hij wist 'tamelijk goed', dat China werkelijk deze strijd wil beëindigen.
Naar buiten is van dat verlangen niet veel gebleken. Wel hoofdzakelijk om deze reden, dat de achterdocht jegens het 'imperialistisch' Amerika in het rode China diep geworteld is en omdat de uitlating van Syngman Rhee, de president van Zuid-Korea, dat hij 'geen enkel compromis wenste te aanvaarden en niet kon denken aan het wederinstellen van de 38ste breedtegraad als grens tussen twee delen van een en hetzelfde land' het vertrouwen in een blijvende regeling ondermijnde.
De zes-mogendheden-resolutie, door het veo van Visjinski in de V.R. verworpen, werd begin December met overgrote meerderheid op de agenda van de Vergadering der V.N. geplaatst. Zij behelsde het verzoek, om de rode troepen uit Korea terug te trekken en de belofte, dat de Chinese belangen in het Noord-Koreaanse grensgebied zouden geëerbiedigd worden. Door de wapensuccessen van Mao was de inhoud der resolutie achterhaald. Daarom had Sir Benegal Rau, afgevaardigde van India bij de V.N. zich ondershands beijverd om de 13 landen van Azië en van het midden-Oosten, alle leden van de V.N., over te halen een beroep te doen op Peking om de 38ste breedtegraad niet over te trekken, met het doel om tijd te winnen ter overweging, welke stappen noodzakelijk zijn voor de oplossing van het conflict, teneinde aldus een nieuwe wereldoorlog af te wenden. Tot driemaal toe is hierop antwoord verzocht, maar eerst tegen het einde van het jaar liet Peking weten, dat eerst zijn 3 voorwaarden moesten ingewilligd zijn. Ook de Chinese delegatie van Woe Hsioe-Tsjoen pakte haar talrijker en meer beladen koffers dan waarmee zij gekomen was. Naast een aantal onvriendelijke woorden tegen de 'heersende kringen' in de V.S. verzekerde Woe bij zijn vertrek, dat zijn regering bereid is de
| |
| |
Chinese 'vrijwilligers' te adviseren de militaire operaties, die zij gedwongen waren te ondernemen, spoedig te beëindigen.
Het beroep der 13 landen op Peking is omgezet in een resolutie der V.N. Met 52 tegen 5 stemmen en 1 onthouding is het voorstel van Rau aanvaard, om drie personen op te dragen uit te maken op welke wijze een bevredigend 'staakt-het-vuren' tot stand kan worden gebracht. Tot leden van deze commissie zijn aangewezen: de voorzitter van de Vergadering, de Pers Nastrolah Entezam, de Canadees Lester Pearson en Sir Benegal Rau zelf. Behalve de kwestie-Korea zal deze commissie te behandelen krijgen de Russische klacht over 'Amerikaanse agressie tegen China' en het bombarderen van Mantsjoerije door de Amerikanen en het Amerikaanse verzoek om een debat over de toekomst van Formosa. Nadat het Belgische voorstel, de status van Jerusalem en de overige Heilige Plaatsen in Palestina te regelen, geen genade had kunnen vinden, is de Assemblée voor onbepaalde tijd verdaagd.
Een uitvloeisel van de conferentie tussen Attlee en Truman is ook geweest de versnelde bijeenkomst der 12 aangesloten landen bij het Noord-Atlantisch Pact. 19 December kwamen te Brussel de gedelegeerden bijeen. Ofschoon door de Republikeinen der V.S. het hoofd van Acheson, door hen volkomen ten onrechte van communisme beschuldigd, was geëist, vertegenwoordigde deze er zijn regering. Hij drong op spoed aan: 'Er is genoeg gepraat, thans aan het werk'. En waarlijk is de conferentie met volledige eenstemmigheid tot verreikende beslissingen gekomen. Er zal een verenigde strijdmacht, samengesteld uit contingenten der deelnemende regeringen, worden geleverd. Tot opperbevelhebber van deze verenigde legers werd generaal Eisenhower benoemd. Deze heeft onmiddellijk zijn staf samengesteld en verklaard, dat er geen reden is om te handelen in een sfeer van hysterische vrees: 'Het is dom zowel om te bang als om te oorlogszuchtig te zijn'. Binnen enkele weken zullen de soldaten van het Noord-Atlantische leger gezamenlijk in training gaan. Te Brussel werd eveneens besloten, dat Duitsland zijn aandeel kon bijdragen in de gemeenschappelijke verdediging. In hoeverre deze deelneming op voet van gelijkheid zou kunnen geschieden, is het onderwerp geweest van langdurige besprekingen tussen de drie Hoge Commissarissen en de Bondskanselier Adenauer. Voor wat hoort wat. Afgezien van de concessie dat de Duitse militaire eenheden niet bij de rest van het toekomstige leger zullen worden achtergesteld, zal deze militaire samenwerking ook op politiek terrein gunstige gevolgen voor Duitsland hebben. B.v. dat het bezettingsstatuut van de overwinnaars in toenemende mate op contractuele basis van gelijkgerechtigden gesteld wordt. Zelfs de bevrijding van de 20 millioen Oost-Duitsers, zou, in geval van oorlog, aan Adenauer verzekerd zijn.
Dat Moskou deze ontwikkeling ongaarne ziet, ligt voor de hand. In een gelijkluidende nota aan de Britse en de Franse regering heeft het gewaarschuwd tegen een Duitse herbewapening, als strijdig met o.a. de overeenkomst van Potsdam. De Sovjet stelde een bijeenkomst voor van de ministers van buitenlandse zaken der grote Vier om de 'demilitairisatie' van Duitsland te bespreken. Hierop hebben de Grote Vier het antwoord gegeven, dat de 'smalle basis van een bespreking der demili- | |
| |
tairisatie' alleen niet voldoende is. Zij wensen ook de kwestie-Oostenrijk en de voornaamste problemen te behandelen, waarvan de oplossing een werkelijke en duurzame verbetering der onderlinge betrekkingen mogelijk zou maken. De eigenlijke moeilijkheid is niet het Duitse probleem, doch de algemene houding, die de regering van de Sovjet-Unie sinds het einde van de oorlog heeft aangenomen. De nota's wijzen er op, dat de enige thans bestaande Duitse militaire macht, die is, welke in de Sovjet-zone is gevormd en met artillerie en tanks wordt opgeleid. De voorstellen, die tot tweemaal toe door de westerse mogendheden werden ingediend om de verdeling van Duitsland op te heffen door vrije verkiezingen onder internationaal toezicht, zijn totdusver onbeantwoord gebleven.
In Oostenrijk overleed de bekende socialist, Dr K. Renner, die sinds 1945 Bondspresident was en op wie de moeilijke taak rustte zijn in 4 zones verdeeld en bezet land tot herstel te brengen.
| |
Nederland
Tot de nasleep van de R.T.C. behoren de kwestie van de Ambonese militairen en de oplossing van het geschil over Nieuw-Guinea.
Gelijk men weet, is Amboina niet ontsnapt aan het streven der R.I.S. om de federatie der Indonesische deelstaten, ook tegen de verwachting van de Nederlandse Unie-partner in, om te zetten in een eenheidsstaat. Een groot gedeelte der bevolking heeft zich daartegen verzet, maar moest het hoofd buigen, nadat er duizenden slachtoffers gevallen waren en de stad door bombardementen en brandstichting grotendeels verwoest was. De ontwapende Ambonese soldaten, oud-leden van het K.N.I.L. nog steeds op Java gehuisvest, zijn bevreesd, als zij naar hun land terugkeren, in handen te vallen van de APRI-bezettingstroepen en wensen af te vloeien naar Ceram of een ander vrij gebied der Zuid-Molukken ofwel naar Nieuw-Guinea. Volgens een overeenkomst tussen de R.I.S. en Nederland van 14 Juli 1950 is hun dit recht toegekend. Deze troepen staan op Java onder toezicht van Nederlandse militairen, aan wie beloofd is, dat zij uiterlijk 1 April naar het vaderland zullen terugkeren. De Ambonesen moeten dus voor die datum zijn heengegaan. Nu werd de Nederlandse regering beschuldigd Ambonese militairen tegen hun zin naar Ambon te vervoeren. De heer F.A. Aponno, hoofd van een delegatie der Ambonese oud-K.N.I.L.-leden, heeft de Staat der Nederlanden gedagvaard om deze terugvoering te voorkomen en de president van de Haagse Rechtbank heeft het vonnis gewezen, dat deze terugvoering onrechtmatig en dus verboden is op straffe van een dwangsom van 1 millioen gulden. In de Tweede Kamer stelde professor Gerbrandy de vraag, of de terugvoering vrijwillig was geweest of niet? Minister 's Jacob antwoordde, dat er geen geweld is gebruikt en dat deze mensen de vrije keuze hadden. Na 1 April 1951 echter zou het kunnen gebeuren, dat de regering hen zal moeten gelasten zich naar elders in te schepen.
Daarop ontwikkelde zich een debat of de regering verplicht was zich aan deze rechterlijke uitspraak te houden. Professor Romme begreep
| |
| |
niet wat het nut er van was. Als de afvloeiing immers werkelijk geschiedt op basis van vrijwilligheid, zoals de regering beweerde, dan doet zij niet anders dan wat het vonnis eist. De minister van Overzeese Gebieden, Van Maarseveen, had echter verklaard, met een beroep op art. 13a van 'Algemene Bepalingen', dat de uitvoerbaarheid van rechterlijke vonnissen beperkt zijn door uitzonderingen in het Volkenrecht erkend. Welnu, de afvloeiing van deze ex-K.N.I.L.-militairen is een uitvloeisel van de Unie-overeenkomst, die gebaseerd is op het Volkenrecht. Dus, zou men mogen besluiten, is deze afvoering toch niet volkomen 'vrijwillig' geschied. Waarom zou in geval van 'vrijwilligheid' dit geheel overbodig argument er bij gehaald moeten worden tenzij voor de toekomst?
In de Eerste Kamer verduidelijkte minister 's Jacob zijn houding met een beroep op een Reglement van 1935, waarbij de regering de bevoegdheid heeft om oud-gedienden te laten afvloeien ter plaatse en dat zij kunnen worden opgezonden naar de plaats, welke zij wensen. Overbrenging naar Nieuw-Guinea zou een onvriendelijke daad zijn jegens Indonesië. Suriname biedt slechts enkele honderden plaatsen, in Nederland kunnen alleen degenen, die op de zwarte lijst staan, asylrecht krijgen. De enige goede oplossing is derhalve terugkeer naar de Zuid-Molukse eilanden.
Volgens besluit van de R.T.C. moest het geschil over Nieuw-Guinea uiterlijk 27 December 1950 opgelost zijn. Daar is niets van gekomen, hoofdzakelijk omdat de Indonesische regering van geen soepelheid wilde weten. Niet voor niets meende de voorzitter der Nederlandse delegatie bij de opening der conferentie op 4 December te kunnen voorspellen, dat 23 dagen speling te kort was om tot een overeenstemming te geraken. Dit in tegenstelling met de voorzitter der Indonesische delegatie, minister Roem, die 23 dagen een lange periode vond, waarin, en wellicht in nog korter tijd, eensgezindheid kon bereikt worden. Zijn eerste voorstel was, dat de beide voorzitters uiterlijk 27 December een verklaring in het licht zouden geven, waarin werd vastgelegd, dat de souvereiniteit over West-Nieuw-Guinea aan Indonesië zou worden overgedragen na ongeveer een half jaar. Tegen dit radicale voorstel werd ingebracht, dat men meende te weten, dat de V.S. van zulk een overdracht afkerig waren en dat Australië in dit geval vermoedelijk Nieuw-Guinea zou bezetten. Ook afgezien van deze vermoedens was de Nederlandse regering niet bereid op dit voorstel in te gaan. In de volgende bijeenkomst kwam Roem met argumenten. Een er van was, dat de Indonesiërs op school van de Nederlanders geleerd hebben, dat hun rijk zich uitstrekte van Sabang tot Merauke. Het zou psychologisch voor de bevolking niet meer mogelijk zijn zulks anders te zien.
Om de pil te vergulden stelde Roem belangrijke tegemoetkomingen waarin de sociale, economische en culturele ontwikkeling van West-Nieuw-Guinea gedeeltelijk in handen zou worden gegeven van Nederland, in het vooruitzicht. Na diepgaande bestudering van deze voorstellen, bleef de Nederlandse regering op haar standpunt staan. In deze impasse keerde Roem voor enkele dagen naar Indonesië terug om te trachten een verder strekkend mandaat van zijn regering te verkrijgen.
| |
| |
Dit mislukte. De Indonesische regering bleef op haar absoluut standpunt staan en zou eventueel trachten de strijd om Irian op 'elegante wijze' te voeren.
De informele besprekingen, die na de terugkeer van Roem werden gehouden, leidden evenmin tot enig resultaat. Van Nederlandse zijde was voorgesteld, dat na een periode van vrije voorlichting de autochtone bevolking door middel van een plebisciet, onder gemeenschappelijk toezicht, over haar status zou beslissen. Intussen zou een Raad, waarin Nederland en Indonesië gelijkelijk vertegenwoordigd waren, bevoegd zijn besluiten te nemen ten aanzien van het te voeren beleid. Dit voorstel werd afgewezen. Tenslotte op 27 December, de fatale datum, deed Nederland nog twee oplossingen aan de hand. Vooreerst: overdracht van de souvereiniteit over Ned. Nieuw-Guinea aan de Ned.-Indonesische Unie, terwijl het feitelijk beheer in Nederlandse handen zou blijven. Vervolgens voortzetting van de onderhandelingen met gebruikmaking van de goede diensten van de U.N.C.I. Het eerste voorstel is zonder meer definitief van de hand gewezen. Op het tweede kon de delegatie niet ingaan, omdat zij geen instructies had zich daarover uit te spreken.
Teleurgesteld keerde Roem naar Djakarta terug, waar Natsir en Sukarno besloten hebben de kwestie Nieuw-Guinea begin 1951 aan het parlement voor te leggen.
1-1-'51
K.J.D.
| |
Belgie
Theoretisch moet een homogene regering veel vaster zijn dan een die bestaat uit vertegenwoordigers uit twee of meerdere partijen. Toch duurde het eerste homogeen experiment met dhr Duvieusart amper enkele weken. Men kent de omstandigheden die haar in de publieke opinie, zo niet in die van het parlement, ten val brachten. Precies dezelfde omstandigheden zouden, volgens de verwachtingen van velen, ook aan de regering Pholien slechts een kortstondig bestaan verzekeren. Zij werd gevormd veel meer onder de druk der gebeurtenissen en onder de invloed van een nog al overspannen opinie dan wel met de bedoeling de sterkste ploeg op de been te brengen waartoe de meerderheidspartij in staat was. Men had persoonlijkheden geweerd die in vorige regeringen een bewijs van inzicht en kunde hadden gegeven en hen vervangen door nieuwe mensen van wie men zowel het beste als het slechtste kon verwachten. In één woord: de regering Pholien was bij het starten het type van een overgangsregering, zoals elke parlementaire democratie er af en toe kent, om in een verwarde periode aan het gevaar van regeringloosheid te ontkomen.
Tot nog toe heeft die regering het er beter af gebracht dan men had kunnen verwachten. Zeker niet omdat alle titularissen aan de verwachtingen hebben beantwoord of omdat de eerste-minister, een overigens toegewijd en parlementair ervaren man, aan zijn ploeg een impuls zou hebben gegeven die bij de heterogene regeringen na de bevrijding ontbrak. Maar die regering verdiende haar sporen, als wij ons zo
| |
| |
mogen uitdrukken, omdat zij aan de vele problemen waarvoor het land staat, door een inspanning van elke dag het hoofd biedt op een wijze die gelukkig de vergelijking doorstaat met de politiek van de regeringen die haar zijn voorafgegaan. Om daarvan overtuigd te zijn volstaat het te overwegen dat een streng toeziende oppositie haar tot nog toe nooit ernstig in gebreke kon stellen noch enige hervorming voorstond waaruit zou blijken dat als zij zelf aan het bewind ware zij een andere politieke koers zou volgen.
Terecht mocht dhr Pholien in zijn nieuwjaarsboodschap tot het land er voor uitkomen dat hij de sociale vooruitgang verder had gebracht, dat hij alle arbeidsconflicten had opgelost, dat hij met succes de strijd had voortgezet tegen de stijging der prijzen, dat onder zijn bewind onze productie gestegen en onze handelsbetrekkingen verbeterd waren. Het heeft ook geen zin hem er een verwijt van te maken dat hij de bescherming van onze veiligheid niet ter harte zou nemen wanneer de oppositie juist meent agitatie te moeten voeren tegen de verzwaring van lasten die de maatregelen door de regering overwogen noodzakelijkerwijze voor iedereen moeten meebrengen.
* * *
Met dit alles hebben wij niet gezegd dat wij voor een grote regering staan, t.w. een regering die het geheel van de administratieve, maatschappelijke en economische vraagstukken, die de toekomst van ons land moeten bepalen, kan samenbundelen, laat staan onder de knie heeft. Zij ziet zich genoodzaakt, evenals de vorige regeringen, al te veel problemen, die schijnbaar niet van hoogst dringende aard zijn en toch zowel voor ons regime als voor ons materieel evenwicht van doorslaggevende betekenis zijn, aan tijdrovende commissies toe te vertrouwen. Zij komt er niet toe een organisch verband te scheppen tussen de gelijklopende activiteiten van de onderscheiden departementen. Zij doet niet de minste moeite om een volgens de wisselende omstandigheden gegroeid administratief apparaat geleidelijk tot een rationeel en doeltreffend werkinstrument om te vormen. Het ware onbillijk haar alleen de schuld van dit alles aan te wrijven. Men kan zelfs de vraag stellen of de huidige inrichting van de departementen waaraan men traditioneel blijft vasthouden, een strenge coördinatie mogelijk maakt. Men heeft bij het vormen van de regering al te uitsluitend getracht om openstaande plaatsen aan te vullen en veel minder of in het geheel niet zich afgevraagd, of die plaatsen met de ermede gepaard gaande bevoegdheden aan een noodwendigheid beantwoordden. Men heeft de vraag niet gesteld of zich vooral geen rationalisatie opdrong. Wellicht is het ogenblik aangebroken om, met het oog op 's lands militaire en economische mobilisatie de verdeling van de departementele bevoegdheden te herzien. Ongetwijfeld zou de eerste-minister, indien hij die weg opging, aan het land een onschatbare dienst bewijzen.
* * *
Om een werkelijk 'grote' regering te worden werd de ploeg van dhr Pholien ook niet door de oppositie geholpen. Een sterke construc- | |
| |
tieve en doelbewuste oppositie is medebepalend voor een sterk beleid. Zowel binnen als buiten het parlement is het de socialistische partij die de leiding neemt van deze oppositie. Geen enkel ogenblik heeft men bij haar een spoor van enige vaste politieke lijn kunnen ontdekken. De omstandigheden vooral waarin zij tegenvoorstellen deed o.m. aangaande het ontwerp tot aanpassing der pensioenen en de huishuurwet gaven aan haar initiatieven een demagogische kleur die de ernst ervan ten zeerste doet betwijfelen. De socialistische interpellaties en moties omtrent de taalgrenskwestie of de liquidatie der repressie getuigen van een zeer beperkt inzicht in deze aangelegenheden. Bedenkelijker nog is het feit dat, om overwegingen van bijkomstige aard, de socialistische partij (daarin trouwens gevolgd door de liberale) haar pijlen vooral richt tegen de buitenlandse en militaire politiek van de regering. Zij handelt zo, naar zij beweert, omdat de ministers van buitenlandse zaken en van landsverdediging haar onwetend laten van hun plannen en aan het land een militaire inspanning vragen die onze internationale verplichtingen overschrijdt. De werkelijkheid is dat ook in België de socialistische partij zoals haar zusterpartij in Frankrijk is gaan twijfelen aan de doeltreffendheid van de Westerse verdediging en dat zij aangegrepen is door een vage geest van neutraliteit zonder hiervoor te durven uitkomen. Symptomatisch is dat met de vijf aanwezige communisten ook zeven socialistische kamerleden tegen de begroting van buitenlandse zaken hebben gestemd. Dhr Spaak zelf kwam op een bepaald ogenblik in de onaangename positie in de kamer protest te moeten aantekenen tegen de ergerlijke taal van twee partijgenoten t.o.v. de U.N.O. strijdkrachten in Korea. Wanneer men daarbij bedenkt dat het voor een oppositiepartij
electoraal winstgevend is de grote massa te overtuigen dat een regering een te lange dienstplicht oplegt zal men grotendeels de socialistische houding begrijpen.
Men heeft een inzicht in de hele politiek van de B.S.P. wanneer men een woord dat de partijvoorzitter Buset, bij het jaareinde, tot zijn partijgenoten richtte naar de letter neemt. 'Le pays', zo schreef hij, 'doit être affranchi de ce gouvernement clérical et nous devons être l'autre branche de l'alternative aux yeux de la Belgique non catholique'. L'autre branche, dat wil zeggen dat de B.S.P. getrouw blijft aan haar verleden en dat voor haar het sociaal program noch meer noch minder belang heeft dan haar anticonfessionele traditie (wat zij overigens in het aanstaande debat over Openbaar Onderwijs zal kunnen bewijzen). Het spreekt vanzelf dat een dergelijke politiek tot gevolg heeft, dat de meerderheidspartij zich nauwer aaneensluit en meteen ook de grondslag waarop de regering rust verstevigd wordt.
A. Vanhaverbeke
|
|