Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 491]
| |
Het drama der wereldgeschiedenis
| |
[pagina 492]
| |
wereld is het 'goddelijke' de oorsprong van het historisch gebeuren. Men vindt er nochtans een zekere evenwijdigheid tussen het goddelijk en het menselijk toneel. De mens bereikt slechts wat de goden bepalen. Soms echter kunnen gebeden en offers de goden vermurwen hun plannen te veranderen. Vervolgens vindt men bij Homerus nog de wet van het noodlot. Wel vaag, maar toch overheersend. Zelfs de goden zijn er aan onderworpen. (Cfr. b.v. het weegschaaltje van Zeus, die hoopt dat het zal doorslaan ten gunste van Achilles. Het mag niet zo zijn en Zeus constateert - tot zijn teleurstelling - dat Hector zal zegevieren). Het is niet direct duidelijk welke rol de mens nog kan spelen op dit schouwtoneel ofschoon hij toch geen marionet blijkt te zijn van noodlot of godendom en zijn vrije streven wel degelijk een derde bepalende factor is in de geschiedenis. Hij doet echter verstandiger de wil der goden te volgen. In Homerus vinden wij dus drie factoren, waarvan de onderlinge verhouding niet wordt gezien. Zij staan naast elkaar en een synthese is niet gevonden. Elke der drie grote Griekse geschiedschrijvers brengt een der drie onderling onverzoenlijke facetten naar voren. In de oude geschiedenis is de mens nog slechts zwak ontwikkeld. Bij Homerus b.v. bestaat bijna geen schuldbesef, dat eerst wordt gebracht door de Orphische mysteriën. Socrates geeft de mens een ethisch ideaal, terwijl Plato ook een godsdienstige zin geeft aan de wereld der verschijnselen (alias: de geschiedenis) die wordt opgenomen in de wereld der Ideeën. De natuur-philosofen vóór hem en na hem de Stoici zijn eerder a-religieus en geïnspireerd door het begrip 'μοῖϱα'.
Daags daarna hield Prof. Dr J. Alfrink zijn inleiding: 'De bijbelse visie op de geschiedenis'. Hij opende zijn voordracht met een paradoxale bemerking: 'Het is even kentekenend als wonderlijk dat wij in het Oude Testament geen woord voor 'geschiedenis' aantreffen. Deze schijnbare tegenstelling wordt opgeheven door het Joodse theocentrisme, dat in alles Jahwe als uitgangspunt neemt, omdat het zich bewust is het 'uitverkoren volk' te zijn. Dan is er niets wonderlijks meer in het feit, dat dit volk - bijna zonder contemporaine monumenten, maar in het bezit van een uitgelezen schat van documenten - géén belangstelling aan de dag legde voor de geschiedenis en dat deze onverschilligheid zelfs kentekenend is.... Alles wordt steeds herleid tot Hem, die de geschiedenis maakt, het goede loont en het kwade straft. Zo ziet men het pragmatisme groeien. De schrijver (of hij nu spreekt over het verleden of schouwt in de toekomst) volgt dus slechts één lijn en grijpt steeds terug op de Causa Prima, die op een gegeven moment het evenwicht zal herstellen. Daarbij verliest men niet uit het oog, dat God | |
[pagina 493]
| |
lankmoedig is en soms eerst ingrijpt na een of meerdere beproevingen. Al met al geldt het adagium dat Jahwe de tijd heeft.... God heerst bovendien over de andere volkeren. Men kent de sarcasmen van Isaïas, Jeremias etc. tegen Babylon en Egypte b.v. Dat zijn slechts uitingen van het rotsvast vertrouwen in Jahwe. Het is waar dat deze opvatting niet uitsluitend bij de Joden wordt aangetroffen. Ieder volk heeft immers zíjn 'god'. Er bestaat nochtans een verschil van motivering: In Israël is de cultus een morele plicht.... Jahwe is en blijft de Universele God. Men vergete niet, dat Israël overtuigd is een uitverkoren volk te zijn! De bevrijding uit Egypte en de intrede in Canaän (het beloofde land!) zijn van die uitverkiezing de twee voornaamste bewijzen. Het is waar dat dit 'theocentrisme' een tamelijk materialistische opvatting van de 'Messiaanse Belofte' niet uitsluit. De Messias werd gedacht als een vorst, die Israël groot zou maken op aarde.... Zo hebben zelfs de apostelen Christus gezien.... Maar het verbond tussen Jahwe en Israël bestond en zo ook de eschatologische visie. Rotsvast vertrouwen ondanks alles en geen blind toeval of grauw fatum. De evolutie is rechtlijnig, want gefundeerd op de heilsovertuiging, waaraan men geen te chauvinistische betekenis mag hechtenGa naar voetnoot1). In de visie van het Nieuw Testament wordt het accent natuurlijk enigszins verlegd. (Er bestaat geen uitverkoren volk meer!) Maar ook deze visie is rechtlijnig en kent dezelfde eschatologie. De Heer der Kerk is de Heer van het wereldgebeuren. Christus regelt de geschiedenis (cfr. Apocal.: Het Lam, dat successievelijk de zeven zegels opent).
Daarna besprak P. Dr E. Hendrikx O.E.S.A. ons de heerlijke, ja providentiële figuur van S. Augustinus, die tijdens de vervreemding van Oost en West, tot in de 13e eeuw de voornaamste steunpilaar zou worden van het wijsgerig en theologisch denken der Kerk. Geen geschrift van Augustinus heeft zo'n ver reikende invloed gehad als zijn 'De Civitate Dei', waarin zijn visie op de geschiedenis naar voren wordt gebracht en dat na de Bijbel het meest gelezen boek is van de Middeleeuwen. Ook in de nieuwe tijd heeft Bossuet zich bij zijn 'Discours sur l'histoire universelle' rijkelijk door 'De Civitate Dei' laten inspireren, terwijl zelfs Aug. Comte nog Augustinus' meesterschap erkent. Vooral vanaf zijn bekering zien wij hem worstelen met problemen betreffende de Voorzienigheid, de genade, de vrije wil, de oorsprong van het kwaad, de erfzonde.... Wij maken zijn geestelijke | |
[pagina 494]
| |
groei mee van pelagiaan tot semi-peligiaan en zien hem al worstelend belanden in het juiste christelijke besef van onze in het heilswerk algehele afhankelijkheid van God. Terecht zegt Augustinus in zijn 'Nalezingen': 'Bij de oplossing van dit vraagstuk is weliswaar gezwoegd ten bate van de vrije wilsbepaling van de mens, maar de genade van God heeft overwonnen' en hij voegt er aan toe, dat de duidelijke tekst van St. Paulus hem niet toeliet tot een andere conclusie te komen. 'In deze woorden, die Augustinus ruim 20 jaar na het gebeuren neerschreef', zegt spr., 'trilt nog de emotie na, die deze worsteling met de H. Schrift en met zich zelf voor hem meegebracht had'. En toch bleef Augustinus vasthouden aan de vrijheid van de menselijke wil als aan een geloofsgegeven en een psychologisch feit. Wij doorschouwen hem in zijn waarachtige grootte, wanneer hij weet te buigen voor dit ondoorgrondelijk mysterie. 'De stad (staat) Gods' omvat 22 boeken en werd in de jaren 413-426 door Augustinus geschreven op verzoek van de tribuun Marcellinus, ter verdediging van het Christendom, dat opnieuw aansprakelijk werd gesteld voor de rampen die de wereld onderging. Het probleem waarvoor Augustinus zich hierbij gesteld zag was Gods Voorzienigheid en de gehele mensheid in verleden, heden en toekomst. Men weet dat Augustinus gestaan heeft op de grens van een cultuur. Het was de tijd der 'volksverhuizingen'. Het was zeer juist gezien van P. Hendrikx ons te wijzen op de visie die Augustinus daarop heeft gehad. Aanvankelijk was ook hij overtuigd, dat het einde van het Romeinse Rijk, het einde van de wereld betekende. Maar de gedachten van de stad Gods hebben zijn gezichtskring verwijd en vanaf 419 zien wij hem volhouden dat er nog vele andere volkeren tot de Heilsboodschap van Christus geroepen zijn. Het is goed dit te bedenken bij het zien der gevaren die Europa thans bedreigen. Dit is nodig om vóór alles christelijk te durven denken en te blijven medewerken aan een grotere bloei van Gods Rijk. Het andere is bijzaak.
De laatste inleiding van Dinsdag was die van Prof. Dr Post: De Middeleeuwse visie op de geschiedenis en het Rijk van de H. Geest (het derde rijk) van Joachim van Fiore. Ik zal er maar recht voor uitkomen: deze inleiding heeft mij teleurgesteld. Prof. Post liet zich op zeer critische (om niet te zeggen: sceptische) wijze uit over de z.g. 'Middeleeuwse visie'. 'Is die uitdrukking gerechtvaardigd?' vroeg spr. zich af. 'Het schijnt van niet', zeide hij, 'want ofschoon men wel over enige vaste normen beschikt (invloed van S. Augustinus en vooral: de eenheid door het | |
[pagina 495]
| |
Geloof....), zijn er toch te veel schakeringen in ruimte en tijd om hier van een eigen visie te kunnen spreken'. Het is een delicaat probleem. Ik wil hier slechts wijzen op het feit dat Dr van Straaten O.E.S.A. er in geslaagd is de klassieke visie op de geschiedenis naar voren te brengen. Zeker, hij werd in het voordeel gesteld, doordat voor hem - zowel in de ruimte als in de tijd - een veel grotere beperking mogelijk was. Maar daar tegenover staat, dat hij zijn factoren niet tot een synthese heeft kunnen herleiden, terwijl de Middeleeuwen beschikken over de eenheid in het Geloof en juist daardoor wellicht een eigen (want providentiële) visie op de geschiedenis bezitten. Al heel gauw begon spr. met het tweede punt van zijn inleiding: Joachim v. Fiore. Het is mij een raadsel hoe zij, die dit programma overigens zo kundig hebben samengesteld, hun keuze op deze zonderling hebben laten vallen. Prof. Post zelf zag zich gedwongen er op te wijzen, dat híj dit onderwerp niet had gekozen.... Wij zullen het kort maken met deze fantast uit de 12de eeuw, die eerst kluizenaar, later kloosterling was. Een exegeet, die zich o.a. ophield met getallensymboliek. De Vader is het O.T., de Zoon het N.T. Vanaf Abraham begint echter het voorbereidend rijk v.d. Zoon. Vader en Zoon vallen dus tijdelijk samen (gedurende 42 geslachten....). Een geslacht duurt echter 30 jaar. Dus dient het 3e rijk, dat v.d. H. Geest, ook 42 × 30 jaar na Chr. aan te vangen; d.i. in 1260. Heeft hij dit alles openlijk verkondigd?.... Zijn onrust blijkt uit het feit dat hij voor zijn dood alles heeft onderworpen aan het oordeel v.d. Kerk, die in 1311 deze troebele leer veroordeelt (Conc. v. Vienna). Toch heeft hij volgelingen (Joachimieten), die aannemen dat het Corpus Mysticum wordt voortgezet door de Orde v. S. Franciscus.... Zeer juist zegt Prof. Post dat de originaliteit van een leer niet van belang is, zolang die leer zelf ons niet dichter brengt bij de waarheid.
Mgr K. Bellon sprak over: 'Jan Baptist Vico, een onbegrepen grote en zijn Scienza Nuova'. Hoe ver staat J.-B. Vico niet af van zijn landgenoot Joachim.... Niet alleen in de tijd (hij verschijnt ruim 5 eeuwen later op het toneel), maar vooral door zijn gedachte! Ofschoon Vico een ernstig christen is, bereidt hij - onbewust - de breuk voor der providentiële beschouwing der geschiedenis. Deze visie was begonnen bij Augustinus, terwijl Bossuet haar laatste aanhanger van formaat is geweest. In zijn 'Principi di una scienza nuova' (1725) tracht Vico de algemene trekken te bepalen die men bij de ontwikkeling van alle volkeren kan waarnemen. Hij laat bij dit onderzoek alle bovennatuurlijke gegevens buiten beschouwing, omdat hij uitsluitend de natuurlijke | |
[pagina 496]
| |
wetten van het wereldgebeuren wenst bloot te leggen. Zo is hij de voorloper geworden van de 'wijsbegeerte der geschiedenis', die door J. Burckhardt (19e eeuw) werd aangeduid als centaur (mensenkop en paardenlichaam). Dat de Middeleeuwse visie zodoende wordt stuk geslagen, kan voor de historicus niet verrassend zijn. Reeds de Renaissance en de Humanistische beweging hadden haar een hevige schok gegeven. De tweede schok was gekomen van de kant der Reformatie. En ook Descartes had meegewerkt aan de bloei van het Naturalisme (3e schok). Zeker, hij was Katholiek en boog nog voor de theologie; maar het was een buiging ten afscheid.... Men weet b.v. hoe Cartesius en na hem Leibniz hebben gepoogd een verbroedering tot stand te brengen tussen Christendom en Chinese cultuur. Het is interessant te constateren dat Vico in zijn 'Scienza nuova' aldus ongemerkt beïnvloed wordt door dezelfde Descartes, die hij zo fel heeft bestreden van wege zijn 'Idées claires et distinctes'. Deze ideeën kunnen volgens Vico slechts van dienst zijn in de wis- en natuurkunde, maar niet in de philosofie. De wijsgeer immers moet een wroeter zijn in donkere gebieden en zich niet te gemakkelijk laten leiden door heldere begrippen....
Dan schetst Dr Boerenbach ons de radicale breuk met de providentiele beschouwing der geschiedenis: Voltaire, Condorcet, Comte.... De spr. zelf is zich bewust dat zijn opdracht uitermate zwaar is en ook de verslaggever beseft dat het verre van eenvoudig is Dr Boerenbach's inleiding in kort bestek samen te vatten. Laat ik beginnen met een woordje van critiek. Deze beschouwing was nl. te uitvoerig en gecompliceerd, terwijl juist bondigheid en eenvoud de essentiële kenmerken moeten zijn van de voordrachten der Kath. Volkshogeschool. Er was hier geen tekort aan originele vindingen en bemerkingen, maar een teveel.... Men miste iets van die beperking, waardoor over het geheel een grotere duidelijkheid gaat stralen. Ook moet het mij van het hart, dat deze visie wel zéér pessimistisch aandeed. Is het juist b.v. dat de mens na de eeuwen van empirisme, rationalisme en idealisme zijn roeping niet meer kent en God niet meer ziet? De mens heeft gedeeltelijk gebroken met de Providentie, het moge zo zijn.... Maar vergeet spr. niet, dat het christenplicht blijft te geloven, dat de Providentie niet breken zal met de mens? Na een wel zeer breed opgezette inleiding over de steeds groeiende vervreemding tussen God en mens in de 17e eeuw, zegt spreker dat de denkende mensheid omstreeks 1700 haar aanslag pleegt op Gods Zoon; geleidelijk aan zal dan een beschaving, die eens Christelijk was, zich ledigen van zijn werkelijke waarden.... | |
[pagina 497]
| |
Voltaire valt het Christendom aan onder de leuzen: 'terug naar de natuur!' en 'het geloof is een mythe!' Velen worden met liefdeloosheid geslagen, zodat niet alleen Voltaire, maar ook nobeler rationalisten (Montesquien b.v.) op ostentatieve wijze het woord 'charité' uit de vocabulaire der nieuwe wijsbegeerte konden bannen om er termen als 'bienfaisance' en 'humanité' voor in de plaats te stellen. Beseffen wij, wat dát zeggen wil?.... Condorcet zoekt naar een wetenschappelijke rationalisatie. Een goede wet moet goed zijn voor allen. Er bestaat een 'absolu': een blijvende menselijke natuur, waarvan de zedelijke constitutie de onuitputtelijke rijkdom is die de wereld ons biedt. Condorcet streeft naar een open moraal, stelt zich te weer tegen schijnheiligheid en ziet de godsdienst als het grootste kwaad. Aug. Comte is een genie zegt Dr B. die waarschijnlijk het meest samenhangend systeem heeft opgebouwd sinds Spinoza. Zijn uitgangspunt is sociologisch: hij wil de maatschappij herordenen, door de mensen tot eenheid te brengen. Daarom zoekt hij langs rationele weg een systeem van algemeen aanvaarde waarheden vast te leggen, die het voorwerp van een wetenschappelijke demonstratie kunnen zijn voor de denkende élite en een voorwerp van geloof voor de massa. Wij hebben echter te doen met twee plannen: 1. het positieve (alles is betrekkelijk; zéér juist, zolang men blijft binnen het kader v.h. natuurlijke) 2. het theologisch-metaphysische. Hoe strookt dat? Wat moet men opofferen? Wij moeten streven naar het deel-uitmaken van de Mensheid; naar de verschrikking dus van een providentieloze mensheid. Wij staan alleen, geworteld in de positivistische gedachte.
'Wachter, wat is er van de nacht?' vraagt de mens in zijn eeuwige onrust om door te dringen in het mysterie van de tijd. Nu er geen profeten antwoorden richt de Christen zich tot de theologen, ('kleine profeten') zegt Prof. Mag. O. Thils uit Leuven, bij het begin van zijn prachtige inleiding over 'De Katholieke visie op de geschiedenis'. Reeds dadelijk stelt hij het probleem: 'Heeft de geschiedenis van het tijdelijke een zin, d.w.z. een waarde?' De antwoorden zijn tweeërlei: 'Neen' zeggen de 'eschatologische' theologen, waaronder men rekent P. Daniélou, L. Bouyer, in zekere mate ook P. Congar, vele orthodoxe theologen en protestantse denkers, zoals Barth; kortom allen die beheerst zijn door een dualistische, laat ons zeggen Platonische wereldvisie. 'Ja' zeggen zij die worden aangeduid als 'theologen van de Incarnatie' (Teilhard de Chardin, Malevez, Fessard, Féret, Thils...). Een zeer vooraanstaand 'eschatoloog' is P. Daniélou, volgens wie | |
[pagina 498]
| |
het Christendom in de geschiedenis en de geschiedenis in het Christendom is. Het Christendom incarneert zich in iedere beschaving, zonder er zich mee te vereenzelvigen. De Kerk moet immers elke cultuur die zij aantrekt als een kleed, steeds weer afleggen wanneer die cultuur ten ondergaat. Het Christendom zelf is eeuwig en onveranderlijk.... (Platonische participatie, dus....). Spr. vraagt zich af, of hier niet een tekort aan incarnatie is en verwijst naar het woord van O. Cullmann: 'Het docetisme was de grote ketterij der oudheid; het tast niet alleen de persoon van de Heer aan, maar ook zijn werk'. 'Vervolgens', zegt Daniélou, 'is de geschiedenis in het Christendom'. En men is geneigd te vragen, wat dan nog de zin is van de huidige tijdelijke orde. Daniélou antwoordt en herneemt het beeld van S. Irenaeus 'in een nieuwe betekenis'. 'De profane geschiedenis is gelijk aan de rank, de Kerk aan de tros. Als de tros rijp is, moet de rank maar weggeworpen worden. Maar tussen de winter van de rank en de zomer van de tros ligt de lente waarin de tros in bloem de rank nodig heeft om door haar gedragen te worden'. En dan 'kan de wereld gerust voorbijgaan, zijn doel is bereikt'. Maar welke zijn nu de meningen der incarnatie-richting? Van de theologen dus die een zin aan de geschiedenis geven? De meest omstreden persoonlijkheid is hier P. Teilhard de Chardin. Wanneer men als geleerde het reële in evolutie beschouwt, dan ziet men een constante. In haar vooruitgang koppelt de evolutie over het algemeen haar procédé van synthese aan een processus van discontinuiteit. Welnu, tot op dit ogenblik althans, is de voornaamste discontinuiteit deze geweest die plaats greep bij het verschijnen van de mens. Met hem verscheen de geest, begaafd met zijn essentiële eigenschappen: totaliserende gedachte, nadenken, vrijheid. Maar daarna? Welke is de mogelijke toekomst der evolutie? De wijsgeer immers mag niet aannemen dat zij kan stilstaan of achteruit gaan.... Wij zijn dus op weg naar een hogere eenheid, naar een nieuwe synthese, die van de geestesgemeenschap; niet de übermensch gaat geboren worden, wanneer de biologische evolutie door een sociale zal worden afgelost, maar de mensheid. Alleen de liefde zal daar de éénmakende band kunnen zijn. Doch de liefde is iets buitengewoon persoonlijks en zo lijkt het dat het mensdom zich slechts dan tot een gemeenschap zal kunnen samenbinden, indien het zich verenigt rond een 'hyper-persoonlijk centrum'. In andere woorden de opwaartse gang van de mensen vindt slechts zijn eindterm in God door de liefde.
Tot slot - wij moeten ons beperken - een korte samenvatting van | |
[pagina 499]
| |
een schets ener theologie der geschiedenis zoals die door Prof. Thils zelf wordt gegevenGa naar voetnoot2). Vanuit het standpunt der openbaring wordt de gehele wereldgeschiedenis beheerst door de invloed van de Geest Gods, die de schepping wil spiritualiseren en deze van de Satan die zich tegen dit goddelijk plan verzet. De definitieve triomf van de Geest is verzekerd en Hij begon reeds zijn werk hier op aarde. Dit 'geestelijk werk' wordt concreet in waarden van eenheid, katholiciteit, heiligheid, kracht, vrede. Bovennatuurlijke waarden op de eerste plaats! Maar ook zichtbare en georiënteerde vertolkingen dier bovennatuurlijke goederen. Een bepaalde vorm van eenheid, universalisme, spiritualisme enz. is dus de omzetting in de tijd van de bovennatuurlijke greep van de Geest....
Prof. Nota S.J. heeft op bevattelijke wijze gesproken over de 'Wereldgeest van Hegel'. Het is geen eenvoudige taak de leer van deze dikwijls duistere meester ('Nur einer hat mich verstanden und der hat mich miszverstanden....') door een niet speciaal wijsgerig gehoor te doen verstaan. Spr. heeft zich echter uitstekend van zijn taak gekweten. Zoals Prof. Nota terecht opmerkt wordt de denkwet 'these-anti-these-synthese' (die men o.a. reeds bij neoplatonici, S. Thomas en Fichte kan signaleren) ál te dikwijls als een origineel-Hegeliaanse vinding beschouwd. Wel moet erkend worden, dat men bij Hegel een uiterst scherpe toepassing aantreft van deze triade. Zo is hij gekomen tot een systeem dat in volledigheid misschien door geen enkele wijsgeer wordt overtroffen. Hij kan slechts denken in 'systeem': 'Het ware vormt een geheel'. Het element der waarheid moet ieder denker opsporen in zijn eigen systeem én in het denken überhaupt. De triade is niet rechtlijnig, maar bestaat in een schommelbeweging, die als uitgangspunt de these (werkelijkheid 'an sich') kent, als reactie daartegen overslaat naar de antithese (werkelijkheid 'für sich') om door een verzoening van beide momenten te komen tot de synthese (in und bei sich; an und für sich). Het stelsel in zijn geheel is zo de ontplooiing in triaden. Hegel is determinist. De wereld is steeds in wording en ontwikkelt zich volgens bepaalde logische wetten. Hiermee rechtvaardigt hij zijn geschiedphilosofie. De mens groeit immers naar meer geestelijke wijsheid, d.i. naar meer zelfbewustzijn. - Dr Chr Lannoy O.F.M.Cap. hield een inleiding over 'De visie op de geschiedenis van K. Marx en het huidige Communisme'. Hij begon met een woord van A. Comte te citeren: 'Materialisme is de tendenz | |
[pagina 500]
| |
om door het lagere het hogere te verklaren'. Op zijn weg van Idealisme naar Materialisme neemt Marx Feuerbach als gids, de atheïst die verkondigt: 'De mens schept God'. Tevens wordt zijn geest beïnvloed door drie positivistische ideeën, die opgang maakten in zijn tijd: 1. 'transformatie van de energie'. 2. 'cel als grondslag van het organisme'. 3. 'biologisch transformisme'. Marx is een idealistische strever naar sociale verbetering van het proletariaat. Een denker is hij niet. De geschiedenis wordt volgens hem gemaakt door de massa, niet door de scheppende genieën. Stoffelijke krachten zijn niet onveranderlijk, maar worden gedreven door immanente dialectiek. Zijn leidende triade is kapitaal - proletariaat - beloofde rijk (synthese). Voor Hegel was, in zijn idealistisch stelsel, ieder probleem opgelost. Maar Marx wil handelend optreden; ingrijpen, niet slechts interpreteren. Er bestaat echter Communisme en Communisme.... De geest van privaat eigendom moet worden uitgeroeid en vervangen door collectief bezit. De Staat zal verdwijnen om te worden tot een ideale gemeenschap, die echter niet onmiddellijk na de Staat zal komen. Er zullen nl. twee stadia zijn: 1. Het stadium, waarin de mens nog niet volwaardig zal worden behandeld. 2. Het stadium van de volwaardige mens. Voordat de mensheid 'het beloofde rijk' kan binnengaan, moet zij dus nog passeren door een soort van vagevuur. Het grote probleem voor Marx is steeds geweest: Welke verhouding moet er bestaan tussen materialisme en spiritualisme. Hij spreekt zich daaromtrent dikwijls tegen. Wel schijnen zijn hoofd- en eindbedoelingen te zijn: zedelijk en geestelijk. De onderbouw is echter eerder materialistisch. Naast Marx stond Engels, materialistisch wijsgeer, naar wie Lenin, die een zekere wijsgerige inslag bezat vooral opzag. Wel schijnt Lenin de eind-thesis prijsgegeven te hebben. En Stalin? Die ziet niet zeer ver. 1. De Partij is voor hem de historisch geworden waarheid 2. Als synthese van Kapitaal en Proletariaat schijnt hij te streven naar een Russisch-nationaal-Communisme. Donderdagavond voerde Dr J. Springer het woord op Drakenburgh. Hij is daar geen onbekende. Het onderwerp dat hem werd toegewezen, was: 'Zin of zinloosheid van de geschiedenis in het Existentialisme'. Werkelijke wijsbegeerte ontstaat door een zekere verwondering die de denker doet zoeken naar het grote verband en een tip van de sluier doet lichten. Alle verwondering draagt weer een speciale schakering, een bijzondere gestalte, vooral in het existentialisme dat verschillend is bij Marcel, Jaspers, Heidegger, Sartre, enz. Catastrophale rampen kunnen doorgaans tweeërlei reacties uitlok- | |
[pagina 501]
| |
ken. Zij werpen de mens in een uitzinnige drang naar genot of stemmen hem tot overweging, tot ernstig nadenken. Het existentialisme van onze dagen splitst zich dan ook in twee overheersende richtingen. Het legt zich aan banden of is volstrekt bandeloos. Het heeft dan ook twee stamvaders, die beiden behoren tot de vorige eeuw, waarin zij de komende doodstrijd van onze cultuur reeds voorvoelden. Kierkegaard zegt ons, dat het Rijk van Christus niet van deze eeuw is en er doet zich bij hem een onvergelijkelijke existentiële verwondering voor. Men leze b.v. 'Die Krankheit zum Tode', waarin zich een vertwijfeling openbaart aan zich zelf en aan zijn wereld.... Men vindt hier een subtiele dialectiek, die qualitatief verschilt van die van Hegel. Hegel was abstract, Kierkegaard concreet. Ook bij Nietzsche wordt er gephilosofeerd uit vertwijfeling.... Reeds Kierkegaard is radicaal in zijn onnavolgbare ironie tegen het Christendom. Zijn critiek is immanent: 'God laat niet met zich spotten', terwijl Nietzsche zelf in de plaats van God wil treden en zegt: 'God is dood'. Bij Kierkegaard blijft de vertwijfeling open. Voor eigen besef, was hij los van God, terwijl hij worstelt om Hem te hervinden.... Hevige godverlatenheid! Kan het ons bevreemden dat deze denkende Deen uit godsdienstige gezindheid spuwt op de verburgerlijkte Christen van zijn tijd? Bij Nietzsche daarentegen mondt de vertwijfeling uit in egocentrisme. Men mag hem echter niet eenzijdig zien. Hij is een diep denker met wie wij niet zo maar kunnen afrekenen. Wanneer hij zich uitspreekt over de geschiedenis, ontdekken wij bij hem een ongelooflijk grote belezenheid, die teruggaat tot de voorhistorie. Overal ziet hij in de geschiedenis een diepe zin, vooral in Griekenland. Is zijn zingeving zinvol genoeg? Hij ziet geen andere wereld dan de tijdelijke en zo heeft hij - bruisend en niet decadent! - getracht het tijdelijke te vereeuwigen, omdat hij aan het eeuwige twijfelde. Subliem, ofschoon negatief is zijn existentialisme. Hij waagt de wanhopige poging aan de zinloosheid zín te geven.... Waanzinnig is hij gestorven omdat hij de oplossing van het probleem heeft gezocht waar die niet te vinden was. Hij blijft niettemin een hartstochtelijk zoeker, die wellicht enger met Kierkegaard verwant is dan men doorgaans aan wil nemen. Bij Heidegger vindt men veeleer resignatie.... Bij Sartre: walging.... Bij Nietzsche opstand van iemand die zich leven ziet in een godvergeten tijd.
Dr M.C. Smit (gepromoveerd a.d. Vrije Univ. te A'dam) hield Vrijdagmorgen de laatste inleiding: 'De moderne protestantse visie op | |
[pagina 502]
| |
de geschiedenis', welke hij voornamelijk trachtte te verklaren door het naar voren brengen van vier vooraanstaande figuren. 1. De Amerikaan R. Niebuhr, voor wie het ethisch-sociale hoofdzaak is, heeft veel belangstelling voor de geschiedenis. Deze is zeker niet zinloos, want het Koninkrijk Gods brengt haar in vervulling. Er bestaat dus een hechte band tussen beide. Eschatologie is voor hem niet het einde, maar wat buiten de geschiedenis ligt. 2. K. Barth daarentegen staat eerder wantrouwend tegenover de geschiedenis. Het Woord Gods is God zelf. Maar God is vrij en vormt dus géén element van de geschiedenis. Dit Woord handelt fragmentarisch.... Eén openbaring: In Christus-Jezus alléén. Het geschapenzijn is een distancie-beginsel. Prof. Groot zegt terecht: 'Geen zin bij Barth, buiten God'. Barth ziet genade en goede werken als blijvende in Gods Hand. Slechts later zal de voleinding plaats hebben. Nú heeft de geschiedenis geen zin in zichzelf, maar als wijzend naar Christus. 3. Dr A.A. van Ruler is aanvankelijk Barthiaan. Kuypers cultuurvisie brengt de reactie. Hij denkt vanuit het einde (patrologisch denken). Het is cultuur die gekerstend wordt. Het is de Geest die de geschiedenis schept. 'Hoezeer het Koninkrijk Gods eschatologisch van aard is, het is niet minder soteriologisch en dáárop gericht, dat de mens, in zijn historische existentie, geréd wordt'. 4. Oscar Cullmann ziet de zin van het tijdelijke niet. Christus heerst ondanks alles over dat wat in de Hemel, op de aarde en onder de aarde is. Hij staat dichter bij K. Barth. Cullmann is moeilijk te volgen.
In zijn zeer bondige samenvatting wees Prof. Rogier er op, dat niet wat de antieken zelf dachten vooral van belang is hier, maar veel meer het feit dat wij in staat zijn gesteld te beseffen welke de invloed van die antieke cultuur is geweest op de moderne visie. De middeleeuwse visie (voor zover men daarvan spreken kan) vindt zijn eenheid in het Geloof. Vrij snel zijn wij gekomen tot Comte en Nietzsche. Wij staan voor het positivisme, dat meent dat de mens zichzelf als doel heeft. Men heeft ons het zinloze van de geschiedenis (van het leven) voorgehouden, dat als een vloek zou blijven drukken op onze planeet. Wij moeten echter onze plaats kennen en de overtuiging met ons dragen, dat de Rots van Petrus ook tegen atoombommen bestand zal zijn. Hetgeen ons natuurlijk niet ontslaat van de plicht naarstig te zoeken naar nieuw materiaal, waardoor wij onze medemensen en hun die na ons komen de mogelijkheid kunnen bieden een oplossing te zoeken van het vreselijke raadsel waarvoor de huidige cultuurcrisis ons heeft gesteld. |
|