Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 474]
| |
Anna Blaman
| |
[pagina 475]
| |
schrijven aan snobisme of aan interesse in pikanterie. Het kan zeer wel zijn, dat Anna Blaman in dit boek een problematiek treft en een psychologische ontleding geeft, die niet voor mij, maar wel voor talrijke anderen leeft. En daar verhaal, ontleding en problematiek wel onderscheiden, doch niet gescheiden kunnen worden, is daarmee voor die talrijke anderen het boek als verhaal gered. Wij voelen er dus niets voor, de stad Amsterdam een verwijt te maken over de toekenning van deze litteratuurprijs. Er zijn redenen genoeg, de jury niet van snobisme noch van interesse in pikanterie te verdenken. Daarmee doet zich dus weer deze grote vraag voor: wat is er in Eenzaam Avontuur, dat zo velen - en waarlijk niet de eersten de besten - boeit? Wij laten deze vraag hier open. Niet omdat wij haar onbelangrijk, maar juist, omdat wij haar te belangrijk vinden om haar met een half antwoord af te doen. En een afdoend antwoord zien wij op dit ogenblik niet. Veel toegankelijker is voor ons Vrouw en Vriend. Ida ten Cloese heeft terecht op het verschrikkelijke klimaat van dit boek gewezen, waarin 'slechts de episode van de kleine liefde tussen Jonas en Marie even ontstijgt aan de moerasspiegel der uitgebluste zielen en wat luister wegsteelt uit de dagen toen God de wereld geschapen had uit het niet' (aangeh. art. blz. 352). Wij gaan met de bespreking van Ida ten Cloese in de grote lijn en tal van onderdelen geheel accoord. Zij is daarenboven geheel op zichzelf, om haar eigen gedachten, de moeite waard. Aan het slot plaatst zij echter een opmerking, die wij niet kunnen onderschrijven: 'Deze schrijfster kan niet getuigen: zij heeft geen idee die haar tot getuigenis zou kunnen drijven' (blz. 353). Wij geloven daarentegen, dat Anna Blaman niets anders doet dan getuigen, en wel, zoals Ida ten Cloese het zeer juist noemt, van 'een verschrikkelijke wereld, met dit glansloze, koude licht dat alle leven ontluistert' (blz. 352). Er is één zin in Vrouw en Vriend, die de sleutel tot deze roman geeft en misschien ook wel tot Eenzaam Avontuur: 'Het was het uur, waarin de wereld niet de minste troost geeft: gelaten in haar vreselijke dreiging, die nu eenmaal haar karakter is, hield zij zich somber aan het open venster op' (blz. 27). Anna Blaman getuigt van de zinloosheid van de wereld en, omdat ons leven nu eenmaal een leven in de wereld is, van de zinloosheid van het leven. Deze zinloze wereld bedreigt ons, de grondtoon van ons leven is de angst. Anna Blaman noteert in haar boeken gebeurtenissen en stemmingen als een uiterlijk onbewogen chroniqueur. Maar deze uiterlijke onbewogenheid is het masker van de angst, die zichzelf achter onbewogenheid verbergt, want als de angst | |
[pagina 476]
| |
beweegt, als zij zich vertoont, slaat de wereld toe. In laatste instantie is deze angst doodsangst: de dreiging van de wereld verplettert ons: '....als het er op aankomt.... ga ik schreeuwen, schreeuwen met een afschuwelijke stem, die ergens in mij school en op dat ogenblik van doodsangst rauw naar buiten kwam' (blz. 28). Doodsangst is een oermenselijke angst. Doch waarom treedt zij juist in onze tijd zo duidelijk te voorschijn? 'Ze eren christelijk de ziel in mij, in mij geschapen door de liefde Gods en die mij straks verlaten zal om in chimerische, geduchte verre regionen haar heil te vinden' (blz. 27). Hier ligt de kern: de moderne mens gelooft niet meer in een eeuwig leven. Er is enkel dit leven: een beetje genot en veel ellende en dan is het afgelopen. Het genot maakt wanhopig, omdat er onherroepelijk een eind aan komt; de ellende maakt wanhopig, omdat zelfs dit kleine stukje leven nog vergald moet worden. Daarna het niets. Het niets staat echter al in dit leven, omdat het vanuit de dood niet enkel een dreiging boven het leven is, maar de stof van dit leven zelf: de nietigheid van de vreugd en de nietigheid van het lijden. Doch juist omdat vreugd en lijden nietig zijn, zijn het geen vreugd en lijden meer, maar slechts genot en ellende. Vrouw en Vriend getuigt van de onhoudbare leegheid van het menselijk bestaan, dat zijn zin verloren heeft. Men kan het boek zo interpreteren, dat de schrijfster er genoegen in schept deze leegheid te beschrijven. In die richting lijkt ons de interpretatie van Ida ten Cloese te gaan. O.i. echter is het gehele boek een angstscheeuw, een ontsteld - en slechts uiterlijk onbewogen - vaststellen van de zinloosheid, waarin wij ten onder gaan. En daarmee is dit boek in laatste instantie een protest tegen de zinloosheid, een roep om een zin voor de wereld, een zin voor het eigen leven. Daarmee staat Anna Blaman oneindig dichter bij ons dan al die schrijvers, die zich volkomen thuis voelen in een zinloze wereld, die niet merken, dat zij in een zinloze wereld ronddolen, die alles erg belangrijk vinden in hun zinloos leven en van angst en dood, niets en zinloosheid, werkelijk geen besef hebben of dit besef zorgvuldig ontvluchten. Het lijkt ons, dat De Kruisvaarder dit alles aanzienlijk duidelijker maakt. Van Duinkerken en Knuvelder hebben in De Tijd en De Nieuwe Eeuw ook reeds op de merkwaardige problematiek van dit boek gewezen. Het is opmerkelijk, dat in ons land de problematiek van de hedendaagse mens zelden door de philosophen tot uitdrukking wordt gebracht - Redeker's Dagen der artistieke vertwijfeling vormt een uitzondering -, maar door dichters (Bloem, Roland Holst) en romanschrijvers (Vestdijk, Bordewijk, Blaman, Ouwendijk). In dit | |
[pagina 477]
| |
opzicht verschilt het geestelijk leven in ons land aanzienlijk van dat in Frankrijk en Duitsland, waar een sterke wisselwerking tussen artistieke uitbeelding en wijsgerige uitdrukking plaats vindt. Het grondthema van De Kruisvaarder kan men als volgt samenvatten. De mens heeft een onontkoombare drang naar het volmaakte geluk, dat echter een hersenschim is: in dit leven is er geen volmaakt geluk, en evenmin in een hiernamaals, want dat bestaat niet. 'Hoeveel bazuinen moesten er nog barsten eer Engelen begrepen dat hun zang nimmer en nimmer meer zou betekenen dan het verlangen en nooit de vervulling?' (blz. 93). 'Op een ochtend, toen ze nog kind was, stond ze in de tuin. Het was lente. De narcissen en de tulpen wiegelden in de wind en de appelbloesem glansde en gloeide in de zonneschijn. Ze stond daar in die tuin, en voor 't eerst begreep ze heel bewust dat ze zich gelukkig voelde. Het geluksgevoel steeg op in haar keel en wilde een juichkreet worden. Maar toen zag ze plotseling de tuin ook nog anders, en ze juichte niet. Ze zag, meer dan ze dat begreep, hoe noodlottig alles in zichzelf bestond en gekluisterd lag in eigen eeuwige eenzaamheid. De narcissen en de tulpen wiegelden zelfverzonken in de wind en de appelbloesem glansde en gloeide als een vlam die zichzelf verteert in de zonneschijn. Van dat ogenblik af had ze in het leven gestaan als het eenzame kind in de tuin. Al wat ze lief kreeg maakte haar nog eenzamer. Al wat ze bijzonder lief kreeg verloor ze. En al wat naar het volmaakte zweemde was naar zijn wezen een doodsdreiging....' (blz. 95). Anna Blaman heeft in gelovige kringen meestal een zeer afwijzende houding ontmoet. Maar nogmaals: staat een auteur, die de zinloosheid van een leven zonder God erkent (want zinloosheid en afwezigheid van God worden door Anna Blaman scherp in hun onderling verband gezien) niet dichter bij ons dan zij, die zich in een zin- en Godloze wereld thuis voelen? Met dat al blijft het waar, dat God voor Anna Blaman - als ik het eens zeer oneerbiedig zeggen mag - uitgediend heeft. Doch dit uitgediend zijn van God betekent voor haar een verschrikkelijke tragiek en maakt precies de spanning van haar romans, in het bijzonder van de laatste, uit. God is in De Kruisvaarder voortdurend aanwezig als de grote Afwezige. Hij beheerst deze roman geheel door zijn afwezigheid. Anna Blaman heeft in 'De Groene Amsterdammer' verschillende malen over Simone de Beauvoir en Sartre geschreven. Zij voelt zich kennelijk met de eerste - en daardoor met de tweede - zeer verwant. Daarachter schuilt een verwantschap met Nietzsche. Hartstochtelijk heeft Nietzsche zijn hele leven gezocht naar een afgod, die hij in Gods | |
[pagina 478]
| |
plaats kon stellen. Ook Anna Blaman lijdt onder Gods afwezigheid, doch zij wil God niet door een afgod vervangen. Dit lijkt haar nog een poging tot ontvluchting: zij wil het leven nemen, zoals het is in zijn onontkoombare grauwheid: '....dan weet je het, dan weet je dat het leven zich niet leent voor geluk, en misschien kan dat jou met je leven verzoenen....' (blz. 104). Die verzoening is echter slechts een uithouden, omdat het leven eenzaamheid blijft: 'Want het verschrikkelijke is, een mens kan niet alleen zijn. Op den duur ga je daar onherroepelijk aan kapot....' (blz. 37). Er schuilt in het werk van Anna Blaman een apriori, dat in bepaalde kringen zo algemeen is geworden, dat het een vanzelfsprekendheid is, die als zodanig aan alle discussie is onttrokken: God is een schepping van de mens, een mooie illusie, maar het is moediger zonder illusie te leven. Dit is het thema van het middenstuk van De Kruisvaarder. Het beheerst de gehele beschrijving van de scheepsramp (blz. 74-96). God wordt door de mens geschapen, omdat de mens een vervulling wil van zijn onontkoombaar streven naar een volmaakt geluk. Ook dit is een gedachtengang van Nietzsche. Maar, vragen wij, hoe weet de schrijfster, dat de mens in zijn geluksdrang God schept en hem niet vanuit die geluksdrang erkent? De meeste wijsgeren staan afwijzend tegenover een Godsbewijs uit het geluksverlangen. Zij menen, dat het hier om een zuiver psychische aangelegenheid gaat: de mens verlangt naar geluk, omtrent de werkelijkheid van een geluksvervulling is daar niets uit af te leiden. Zo zou het zijn, als de mens deze geluksdrang naast vele andere strevingen had en dus ook niet kon hebben. De mens heeft deze geluksdrang echter niet, maar is dit verlangen naar geluk. Het geluksverlangen verwijst ons naar de zijnsstructuur van de mens en plaatst ons daarmee midden in de metaphysica. Het argument uit het geluksverlangen is een metaphysisch argument, omdat, als er aan dit verlangen niets beantwoordt, alles onzin is. Doch kan men aldus hun, die uit het geluksverlangen argumenteren, niet antwoorden, dat zij van het apriori uitgaan, dat niet alles onzin is? M.a.w. zou inderdaad niet alles onzin kunnen zijn? Wij staan hier voor de beslissende keuze in het hedendaagse denken: de keuze voor of tegen de onzin, voor of tegen de zinloosheid. In zekere zin gaat deze keuze aan het denken vooraf, want het denken krijgt pas zin, als men tegen de onzin gekozen heeft. Geven wij daarmee toe, dat de keuze voor de onzin gelijkwaardig is aan die tegen de onzin? Wij geloven het niet, want wie voor de onzin kiest, kan niet anders dan voortdurend zichzelf tegenspreken, zo gauw hij op een of andere wijze denkt of | |
[pagina 479]
| |
handelt, omdat hij dan toch steeds naar zin zoekt. Men kan hierop weer antwoorden: maar degene, die tegen de onzin gekozen heeft, handelt of denkt hij steeds zinvol? Ongetwijfeld niet, doch wie tegen de onzin, d.w.z. voor de zinvolheid kiest, streeft naar een steeds omvattender zinvervulling in zijn leven, waarin de zinloosheid van losse gedachten en handelingen als het ware nog wanordelijkheden zijn, die hij zinvol tracht te ordenen (zonder daar overigens ooit geheel in te slagen). Wie daarentegen voor de zinloosheid kiest, handelt en denkt steeds in strijd met de zinloosheid, omdat iedere gedachte en iedere handeling een zin heeft. Doch is het dan niet mogelijk, al deze partiëel zinvolle gedachten en handelingen tegen de achtergrond van een totale zinloosheid te zien? Inderdaad, dat is mogelijk, doch de vraag is hier niet of dit mogelijk, doch of dit redelijk is. Is het redelijk, de zin van het geluksverlangen te aanvaarden of niet, komt neer op de vraag: is het redelijk, zinvol ofwel zinloos te zijn? Uiteindelijk staat deze vraag aan het begin van alle wegen naar de erkenning van het Godsbestaan. Wie Gods bestaan wil tonen vanuit de wereld, die zichzelf niet verklaart, doet in diepste instantie ook een beroep op de wil tot verklaring, op de wil om het zinvolle te verkiezen boven het zinloze. Uiteindelijk zijn de vijf wegen van Thomas van Aquino niet louter argumentaties vanuit de wereld, zij veronderstellen de mens als wezen, dat kan kiezen tussen zinvolheid en zinloosheid. Omdat de mens de zinloosheid kan kiezen, daarom blijven alle argumenteringen dikwijls zonder resultaat. Vele moderne schrijvers zijn zich niet bewust, dat zij de zinloosheid gekozen hebben en voelen zich zelfvoldaan behagelijk. Anna Blaman is zich bewust voor de zinloosheid gekozen te hebben en voelt zich noch zelfvoldaan noch behagelijk. Doch wie zich bewust is van zijn keuze, kan haar herzien. Dit is één van de mogelijkheden, die in Anna Blamans werk liggen. |
|