Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 455]
| |
Democratie, vorm en inhoud
| |
[pagina 456]
| |
Naast de formele democratie treffen wij tegenwoordig aan de volksdemocratie, die tot kenmerk heeft een totale dictatuur door een als regel proletarische meerderheid. Hier is geen sprake meer van relativiteit. Deze vorm van democratie gaat terug op het democratisme van Rousseau. Ook Rousseau aanvaardt de menselijke autonomie, maar door middel van het 'contrat social' laat hij deze overdragen aan de gemeenschap, die zich uit door 'la volonté générale'. Deze wil vervolgens is souverein en aan niets gebonden. Tegen onderdrukking van de minderheid is geen rechtsmiddel overgelaten. En van de mogelijkheden van deze vorm van democratie bieden de huidige volksdemocratieën ons een treffende illustratie. Uit dit alles volgt dat noch de formele democratie, noch de volksdemocratie, die in wezen een verabsolutering is van de wil der meerderheid, voor ons aanvaardbaar kan zijn. Het is dan ook niet te verwonderen dat men van verschillende zijden gepoogd heeft de democratie als vorm te binden aan enkele principesGa naar voetnoot1). De grote moeilijkheid hierbij is echter de verdeeldheid in levensbeschouwing. In de meeste landen bestaat er geen communis opinio meer over de beginselen der ethiek en der anthropologie. Daarom is het in veel politieke vraagstukken onvermijdelijk geworden te zoeken naar een compromis. Vanuit Katholiek standpunt bezien, bestaat de enig juiste grondslag voor de democratie in de stricte handhaving en toepassing van de natuurwet. Terecht kan men hierbij opmerken dat dit geldt voor elke staatsvorm en dat hiermee dus niets is gezegd over een eventuele superioriteit van de democratische staatsvorm. Toch menen wij dat een dergelijke superioriteit langs wijsgerige weg kan worden aangetoond. De stelling dat de staat het algemeen welzijn beoogt, houdt in dat iedereen, d.w.z. iedere burger, bij het staatsdoel is betrokken. Maar wie bij een doel betrokken is, is dit ook bij de middelen die voor dit doel volstrekt noodzakelijk zijn. Dit betekent dat het regeren, het maken van wetten en het verrichten van bestuurshandelingen, allen aangaat. St. Thomas zegt hierover: 'Ordinare aliquid ad bonum commune, est vel totius multitudinis, vel alicuius vicem gerentis totius multitudinis' (S. Th. I, II, qu. 90 a. 3). Iets richten tot het algemeen welzijn is de taak ofwel van het gehele volk ofwel van degene die voor het gehele volk optreedt. | |
[pagina 457]
| |
Dus het staatsbestuur behoort in de eerste plaats bij de gemeenschap als zodanig. Slechts wanneer deze hiertoe niet bij machte is behoort het door iemand namens de gemeenschap te worden uitgeoefend. Het is dus eigenlijk minder juist te zeggen dat de democratie alleen noodzakelijk kan zijn om machtsmisbruik van de gezagsdragers tegen te gaan. Want deze 'principiële' democratie is de normale toestand. Zij berust op de gedachte dat het staatsbestuur er is voor het welzijn van de gemeenschap en dat het niet alleen aan God, maar ook aan de gemeenschap verantwoording schuldig is. Ten slotte bezit de mens rechten die de staat te boven gaan. Deze principiële democratie gaat uit van wat Hauriou noemde, 'l'ordre individualiste', een begrip dat wij wellicht het best kunnen omschrijven als het personalistisch levensideaal. Het houdt in dat de mens tegenover de staat onvervreemdbare rechten heeft en dat de staatstaak gericht moet zijn op de verwezenlijking van de menselijke persoon in gemeenschap. Vanzelfsprekend mag deze opvatting van de democratie niet met het parlementarisme vereenzelvigd worden. De concrete toepassing van de democratische staatsopvatting kan verschillen naar plaats en tijd. Het essentiële is niet gelegen in de vorm, maar in de inhoud. Essentieel voor de democratie is dat het bestaande gezag als wettig aanvaard wordt door het grootste deel van de burgersGa naar voetnoot2). In dit verband is zeer verhelderend de onderscheiding die Hauriou heeft gemaakt tussen de 'pouvoir constituant' en de 'pouvoir constitué'. Onder de eerste verstaat hij de wetgevende vergadering voor zo ver deze een constitutie maakt, of een gezagsdrager aanwijst, onder de tweede het gewone parlement, dat zich bezig houdt met zijn wetgevende en controlerende taak. Tegenover de democratie kunnen wij de autocratie stellen als de staatsvorm waarin de gezagsdragers hun gezag uitoefenen onafhankelijk van de wil van de gemeenschap. Het is de principiële democratie die welbewust de strijd heeft aangebonden met elke vorm van staatsabsolutisme. Deze strijd is theoretisch gefundeerd. De staatssouvereiniteit wordt verworpen, omdat de staat slechts betrekkelijke waarde heeft en is afgestemd op het menselijk goed. In hetgeen tot hiertoe over de democratie is gezegd, is sprake geweest van drieërlei begrip, n.l. de volksdemocratie, het absolutisme van | |
[pagina 458]
| |
de meerderheid, de formele democratie welke een politiek relativisme huldigt en alle politieke denkbeelden, hoe staatsgevaarlijk deze ook zijn, tolereert, eenvoudig omdat men zich niet aan enig beginsel wil binden. Ten slotte de principiële democratie, die zich op het standpunt stelt dat het geoorloofd is dat het uiting geven aan bepaalde denkbeelden die in strijd zijn met de menselijke waardigheid en die een politiek gevaar kunnen opleveren, strafbaar wordt gesteld. De rechten en de waardigheid van de mens dienen te worden beschermd tegen staatsgevaarlijke totalitaire stromingen. Gemeenschappelijk aan deze drie opvattingen over de democratie is evenwel dat zij zijn gelegen in het politieke vlak. Zij hebben betrekking op de mens als staatsburger en op de politieke macht. Hiertegenover staat de term sociale democratie. De aanhangers hiervan hebben voornamelijk belangstelling voor het sociale vraagstuk, alsmede voor de economische macht. Men kan de sociale democratie omschrijven als het met politieke middelen willen doorvoeren van een volkomen maatschappelijke gelijkheid. Om tot dit doel te geraken wil men zelfs een deel van de door de politieke democratie verkregen vrijheid opofferen. De aanhangers van de politieke democratie stellen dat de democratie op deze wijze wordt misbruikt en dat het verschil tussen de politieke en de sociale sfeer hierdoor wordt opgeheven. Voor een inzicht in dit probleem is het nodig om nader in te gaan op de verhouding van staat en maatschappij. De politiek kan omschreven worden als de kunst van staatsbestuur, het is een onderdeel van het sociale leven, omdat ook de staat een bepaalde vorm van samenleven is. De staat is een vereniging tot een speciaal doel, n.l. de realisering van de persoon in de gemeenschap. De mens als persoon met eigen aard moet zo veel mogelijk beschermd worden. Aldus is het in de politieke sfeer vooral de gelijkheid die domineert. De burgers vinden in de wet een gelijke waardering. 'La qualité de citoyen n'est que l'un des aspects de l'être moral individuel, elle préexiste en lui, elle n'est pas une concession sociale'Ga naar voetnoot3). In de maatschappij daarentegen komt in plaats van deze eenheid de verscheidenheid. Er is nu niet langer een staatsvolk dat naar voren treedt, maar wij zien een veelvoud van groepen en personen die elk een eigen functie vervullen. In de maatschappij zijn er rangen en standen, er bestaat een mobiliteit, een stijgen en dalen op de maatschappelijke ladder. Deze ongelijkheid heeft een diepe zin. De betekenis van de | |
[pagina 459]
| |
samenleving ligt voor een groot deel in het feit dat mensen van verschillende aanleg en begaafdheid elkaar wederkerig aanvullen. Daarbij komt dat men in de burgerlijke samenleving grotendeels leeft in de private sfeer, in de sfeer van het eigen belang. Het zijn juist de gemeenschappelijke belangen die de mensen tot de politiek brengen. Uit het bovenstaande blijkt dat er een aanmerkelijk onderscheid bestaat tussen de politieke en de sociale sfeer; de staat symboliseert de eenheid en de gelijkheid, de maatschappij de verscheidenheid en de ongelijkheid. De politieke democratie kan in dit licht omschreven worden als een regeringsvorm waarin de medezeggenschap van het gehele volk zich uit op grond van het beginsel van de integriteit van de menselijke persoon in de samenleving. De vraag is nu welke waarde men naast dit begrip nog moet hechten aan de sociale democratie, die met de politieke gelijkheid geen genoegen neemt, maar deze aanwendt als middel om een maatschappelijke nivellering door te voeren. Door de geschiedenis loopt als een rode draad de strijd om de maatschappelijke gelijkheid. De antieke maatschappijen geven een beeld van geslotenheid. Overal bestond de onoverbrugbare kloof tussen vrijen en slaven. Het staat niet vast, zegt Hauriou, wanneer de slavernij een aanvang heeft genomen. De wijsgeren der oudheid beschouwden haar als een natuurlijke instelling, omdat deze hun staat had mogelijk gemaakt. Dat onze hedendaagse maatschappij, waarin de noodzaak tot arbeiden groter is dan ooit tevoren, niettemin zonder slavernij een vrije tijd heeft mogelijk gemaakt, bewijst hoe groot de kracht is van de vrijheidsgedachte, herboren in het Christendom. Maar naast de verdeling van de maatschappij in vrijen en slaven bestonden er andere grenzen die binnen de toch al beperkte groep van vrijen verlammend werkten, n.l. de onmondigheid van de vrouw en de macht van de vader t.o.v. zijn kinderen. In deze min of meer statische maatschappij was de gelijkheid derhalve ver te zoeken. Na een ontwikkeling van eeuwen is echter de emancipatie van de vrouw en van de jongere generaties een feit geworden, terwijl althans in de Christelijke landen de slavernij volkomen is verdwenen. Ook in ander opzicht heeft zich nog een emancipatie voltrokken, n.l. die uit het groepsleven. Het familieleven, de locale gemeenschappen, zij hebben sterk aan betekenis ingeboet. Vooral in de 19e eeuw is de maatschappij geworden tot een veelheid van individuen, zonder gemeenschapsbesef. En de vermaatschappelijking in de zin van nivellering gaat nog steeds verder. De mode, de reclame, de techniek en de economie, | |
[pagina 460]
| |
alles werkt in de richting van het massaproduct. Deze ontwikkeling is slechts zo lang te verdedigen, als daardoor in de redelijke behoefte van meerderen wordt voorzien. Maar vanaf het ogenblik dat een redelijke economische welstand voor de massa is bereikt, leidt de nivellering noodzakelijk tot het verloren gaan van de bestaansvoorwaarde voor een sociale élite. Maar dit wordt door hen die een Marxistische of daaraan verwante opvatting huldigen niet betreurd. Volgens Masaryk is de aristocratie niets anders dan geweld. Laski legt een zeer nauw verband tussen de politieke vorm van de staat en de in economisch opzicht heersende klasse. Volgens hem is het kapitalistische systeem op de duur onverenigbaar met de democratie. 'The rise of a new class to political power is always sooner or later synonymous with a social revolution; and the essential characteristic of a social revolution is always the redistribution of economic power'Ga naar voetnoot4). Dit enge klasse-standpunt moet echter als onwerkelijk worden afgewezen. Het zijn niet altijd de economische belangen die in de politiek zegevieren, er zijn ook nog andere factoren die het menselijk denken beïnvloeden. Dit wil niet zeggen dat het streven naar gelijkheid in economisch opzicht nooit gerechtvaardigd kan zijn. Maar het gaat te ver dit streven als alleen zaligmakend te beschouwen. Het gaat er uiteindelijk om een synthese te vinden tussen de gelijkheid en de ongelijkheid. Een indeling van de maatschappij in verschillende standen is zeer zinvol mits deze standen niet op de traditie steunen, doch op maatschappelijke functies, en dus ook een open karakter dragen. Allen zijn gelijk in hun waardigheid als mens, doch aan het sociale leven, neemt elk op zijn manier deel. De waardering voor iemands persoon, sociaal beschouwd, behoort gelijke tred te houden met zijn maatschappelijke verdiensten in de meest ruime zin. De ongelijkheid van bezit is daarom niet principieel te verwerpen. Juist in de democratische staat behoort aan de burgers enige bewegingsvrijheid gelaten te worden in economisch opzicht, en deze vrijheid zal door de individuele verschillen zich uiten in een verschillende welvaart. Een samenvatting van het bovenstaande maakt het mogelijk de sociale en de politieke democratie als volgt tegenover elkaar te stellen. De sociale democratie wil de gedachte der gelijkheid en der medezeggenschap ongelimiteerd uitbreiden van de politieke naar de sociale sfeer. In hoofdzaak beoogt zij gelijkheid in economisch opzicht en zij wil hiertoe komen met politieke middelen, n.l. door de wetgevende macht in deze richting te laten werken. | |
[pagina 461]
| |
De politieke democratie stelt daartegen van haar kant als punt van uitgang de gelijkheid voor de wet en een gelijkgerechtigheid t.a.v. de maatschappelijke kansen. Deze gelijkheidsgedachte komt o.m. tot uitdrukking in het algemeen kiesrecht en het parlementaire stelsel. Wat het economisch leven betreft, hierover kunnen de meningen zeer uiteenlopen. Het gemeenschappelijk uitgangspunt is hier eerder negatief en bestaat hierin dat men een algehele maatschappelijke gelijkheid onwenselijk acht. Wanneer de staat berust op de eerbied voor de menselijke persoon, dan zal een overheidsingrijpen in het economisch leven een correctief, incidenteel ingrijpen zijn, en zal men het principe der zelfwerkzaamheid voor het economisch leven erkennen. Wel kan er ook in het bedrijfsleven een zekere democratisering worden doorgevoerd, maar zulks met handhaving van de eigen structuur van het bedrijf. De functies van ondernemer, arbeider en kapitaalverschaffer zijn uiteraard verschillend. De democratisering zal zich voornamelijk hierin kunnen uiten dat de standsvooroordelen verdwijnen en een ongedwongen sociaal verkeer mogelijk wordt. Het voorafgaande moge volstaan voor de conclusie dat de politieke democratie in principiële zin als in overeenstemming met de sociale natuur van de mens moet worden aanvaard, terwijl de sociale democratie als daarmee strijdig moet worden verworpen. De aanvaarding van de politieke democratie betekent echter niet dat de practische toepassing hiervan overal en altijd gelijk kan zijn. De parlementaire democratie zoals wij die kennen is historisch gegroeid en staat niet los van onze volksaard. Doch er is al opgemerkt dat er in elke vorm van democratie een essentieel kenmerk aanwezig is, n.l. dat de gezagsdrager zijn gezag uitoefent uit naam van en in overeenstemming met de wil van de gemeenschap. Hiervoor is niet noodzakelijk dat deze gemeenschap politiek is georganiseerd in een parlement. Wel echter dat het staatshoofd zijn mandaat ter beschikking stelt wanneer de gemeenschap daartoe haar wil kenbaar maakt. Van dit recht kan misbruik worden gemaakt, maar dit is met elk recht het geval en kan daarom nooit een reden zijn om een bepaald recht te ontkennen. In zekere zin kan men zeggen dat de democratie berust op een optimistische visie op de menselijke natuur. Medezeggenschap heeft alleen zin indien er in de gemeenschap een voldoende mate gezond verstand aanwezig is. De autocratie daarentegen kan alleen gerechtvaardigd worden indien bij een volk elke redelijkheid in politieke zin zoek is. | |
[pagina 462]
| |
Ten aanzien van de sociale democratie moet worden opgemerkt dat de verwerping hiervan niet betekent dat men de gedachte der sociale gelijkheid maar moet laten varen. Het opheffen van de tegenstelling tussen armen en rijken, tussen ongeletterden en intellectuelen blijft een ideaal dat het nastreven waard is. Het is evenwel alleen een ideaal als het betekent de opheffing van de armoede en de onwetendheid en niet een nivellering die elke sociale élite vernietigt. Want een vruchtbare sociale élite, beschikkend over morele en intellectuele bekwaamheden met als noodzakelijke voorwaarde een zekere economische welstand, is een van de factoren waaraan de maatschappij haar voortbestaan dankt. Een samenvatting van het voorafgaande leert ons dat ten gevolge van de inflatie waaraan het begrip democratie lijdt, een zekere voorzichtigheid in gebruik van deze term noodzakelijk wordt. Wanneer wij echter eenmaal de ware democratie hebben ontdekt door haar vanuit het doelstandpunt te waarderen, dan hebben wij een politiek ideaal gevonden dat waarlijk tot bezieling kan strekken, zoals het in de geschiedenis telkens weer opnieuw de menselijke geest heeft aangetrokken, omdat het berust op het geloof aan het goede in de mens. |
|