| |
| |
| |
[1951, nummer 5]
Vredeswil en pacifisme
IN Maart 1939 werd Kardinaal Pacelli tot Paus verkozen. Reeds was het akelig voorspel begonnen van de tweede wereldoorlog. Pius XII bestuurde de H. Kerk gedurende de vier en half lange oorlogsjaren. Toen kwam in plaats van de vrede de koude oorlog en de onmiddellijke bedreiging van een derde wereldcataclysme. In de twaalf jaar van zijn Pontificaat heeft de Paus van uit het Vaticaan niets anders kunnen gadeslaan dan het wilde uitleven van de internationale passies, die als een fatum de menselijke geschiedenis in een stroom van bloed en tranen herscheppen.
Wanneer we de elf delen van de Akten van Pius XII doorlopen, treffen we dan ook bijna op elke bladzijde een oproep aan om de vredelievende gevoelens te wekken van regeerders en van volkeren. Maar door al deze bladzijden weerklinkt haast in de letterlijke zin van het woord 'een stem in de woestijn'. Iedereen, die niet door politieke haat wordt meegesleept zal moeten erkennen, dat hier het zuivere gezond verstand, een onvertroebeld inzicht, een evidente waarheid en een onbaatzuchtige liefde aan het woord zijn, en men staat verbaasd over de lichtzinnigheid waarmee dit woord in de wind wordt geslagen.
Het is te vrezen, dat de jongste encycliek van Z.H. Mirabile illud niet meer gehoor zal vinden dan zijn radiotoespraak van de 24e Augustus 1939, op de vooravond van de tweede wereldoorlog, toen hij sprak: 'Weer slaat een gewichtig uur voor de grote familie der mensheid: een uur van beraadslagen over angstwekkende vragen, waarvoor ons hart niet ongevoelig kan zijn, waarvoor ons geestelijk gezag niet onverschillig mag zijn, daar dit komt van God en ons werd gegeven om de zielen te leiden op de wegen van recht en vrede'.
Mirabile illud is vooral een oproep tot gebed, een gebed voor de vrede, en voor degenen die reeds het slachtoffer zijn geworden van het wereldwijde conflict, voor hen 'die vervolging lijden omwille der gerechtigheid, die in gevangenissen zijn, omdat ze onbuigzaam de onvervreemdbare rechten der Kerk hebben verdedigd of om die reden van hun zetels werden verdreven, opdat zij, die in ellende leven ver van hun vaderland en van hun gezin, of die nog steeds in de gevangenis zuchten, van de hemel troost mogen verkrijgen en uiteindelijk datgene verwerven waarnaar hun vurige verlangens en wensen uitgaan'.
Hoewel deze brief op de eerste plaats een oproep is tot gebed, toch
| |
| |
herhaalt Z.H. de Paus hier voor de zoveelste maal de hoogste beginselen van het internationaal leven zonder welke de vrede onmogelijk is.
De christelijke vredelievendheid - die men niet met pacifisme moet verwarren - berust op het princiep van de meest fundamentele eenheid van het mensdom, een eenheid die door ons geloof op een driedubbele wijze wordt bevestigd. Er is ten eerste de eenheid van oorsprong. Allen, hetzij als individuen, hetzij als natuurlijke menselijke groeperingen, zijn we kinderen van dezelfde Vader. Deze eenheid van oorsprong legt ons een plicht op van onderlinge liefde, van broederlijkheid. Deze plicht rust zowel op de volkeren als op de individuen. Ook ons volk-zijn ligt in de eeuwige goddelijke bedoelingen, en het is niet waar, hetgeen Bergson beweerde, dat een volk zich noodzakelijkerwijze hetzij defensief hetzij offensief gedragen moet tegenover de andere volkeren. Een volk, een natie is geen 'société close'; en indien zij dat wordt, zich afsluit, en in die afgescheidenheid aan een vervolgingspsychose begint te lijden, of uitzinnige dromen tot historie wil maken, dan is dat een verwording van dat volk en a.h.w. een nationale zonde. Een gezond volk staat steeds open voor andere volkeren, en deze openheid is het gevolg van de gemeenschappelijke oorsprong uit de éne bron van al het zijnde, die aan ons allen, mensen en volkeren de gelijkenis inprentte van zijn geest, die is een geest van eenheid en van liefde. Metaphysisch beschouwd is de oorlog een zonde tegen de fundamentele eenheid en broederschap van het éne mensdom.
De christelijke openbaring versterkt deze eerste, natuurlijke basis van vredelievendheid door het dogma van de Menswording en van de Verlossing. Hierdoor dragen wij allen niet slechts het eenmakend kenmerk van onze oorsprong, maar worden wij, in de eenheid van het mystieke Lichaam van Christus, getekend door het bloed van Christus' offer. Christus is voor allen gestorven, allen waren het voorwerp van zijn offerende liefde. Hij bad: opdat allen één zijn, omdat Hij, zelf God, de fundamentele eenheid van het mensdom creatief tot stand heeft gebracht. Niets is zozeer in strijd met de christelijke levensopvatting als de twist en de tweedracht tussen mensen, die allen geheiligd en verenigd werden in dezelfde Verlossingsdaad. Het kon niet anders of een van Jezus' zaligprijzingen moest zijn: Zalig de vreedzamen, want ze zullen kinderen Gods genoemd worden.
De derde grond van onze vredelievendheid is tenslotte de éne bestemming van alle individuën en volkeren. Als kinderen van de éne Vader in het wereldgebeuren ingeschakeld, en door het geloof in de christelijke eenheid opgenomen gaan we allen een hemelse eenheid tegemoet in de aanschouwing van de goddelijke Drieëenheid. We zijn
| |
| |
bestemd voor de onuitsprekelijke vrede van de hemelse stad, het eeuwige Jeruzalem, waar slechts eensgezindheid, eendracht en liefde zullen heersen.
Alle volkeren dragen dus in hun diepste mens- en groep-zijn het zegel van een driedubbele eenheid. Maar waar eenheid is, is vrede. Immers de vrede is niets anders dan de ordening van een veelheid, die zich schikt in het perspectief van een eenheid. Het sociaal bestaan van de enkelingen in de volksgemeenschap en van de volkeren onderling zal dus vrede kennen alleen in de mate, waarin de mens zijn sociale en internationale handelingen eerlijk richt op de groeiende eenheid en broederschap tussen de mensen en de volkeren onderling. De Vrede is eensgezindheid, en velen kunnen maar eensgezind zijn, indien ze zich allen vrij onderwerpen aan de éne doelstelling, die al hun particuliere belangen oneindig overtreft. Vrede is tenslotte een vrucht van de liefde die de veelheid tot een eenheid samensnoert. Zoals wij onze inwendige vrede eerst dan veroveren, wanneer wij de veelheid van onze driften, neigingen, wilsacten onder de heerschappij brengen van de liefde tot God, zo kan ook de vrede onder de volkeren slechts bewaard worden, wanneer hun betrekkingen tenslotte berusten op de eenmakende liefde tot de evennaaste. Zodat de totale vrede, die de vrede van de ziel en de vrede onder de volkeren omvat, alleen kan heersen waar Christus' gebod wordt nageleefd: 'Bemin God boven alles en Uw naaste als uzelf in God'.
De christen is dus noodzakelijkerwijze vredelievend. Maar hij weet, dat de vrede, die hij uit alle krachten van zijn wezen wenst en waarvoor hij bidt, op deze aarde alleen maar kan benaderd worden. Het is er helaas verre van af dat de christelijke levensopvatting de geesten van alle mensen, en dat de christelijke naastenliefde hun aller harten zou hebben veroverd. Zonde, haat, bedrog, leugen, hebzucht en heerszucht moeten ook nu nog bestreden worden, want zij beletten dat de diepe driedubbele levenseenheid anders aan de dag kan treden dan door een lange haast hopeloze strijd en soms zelfs langs de paradoxale weg van de oorlog. En het is een grote geestelijke strijd in het hart van de christen, wanneer hij inziet, dat om de ware eenheid en de ware vrede van het mensdom te redden er geen andere mogelijkheid meer overblijft dan geweld te plaatsen tegenover geweld, in de hoop dat God het recht zal laten zegevieren. 'La pire angoisse pour le chrétien est précisément de savoir qu'il peut y avoir justice à employer les moyens terribles', zegt de franse philosoof Ch. Journet. Daarom is de christen, alhoewel onvoorwaardelijk vredelievend, geen pacifist, daarom ook kan hij niet het standpunt aanvaarden van Gandhi, die een louter lijdelijk verzet
| |
| |
predikte, hoe edel dit standpunt ook moge schijnen. Tot dit lijdelijk verzet zal de christen zijn toevlucht wel moeten nemen, wanneer een meer strijdende houding weinig kans van slagen heeft. Maar waar de vrede wordt verstoord door gewetenloze aanvallers is hij niet alleen gemachtigd, maar zelfs verplicht ook om desnoods met geweld de ware vrede te herstellen.
In zijn radiotoespraak op de vooravond van Kerstmis 1948 heeft Z.H. Pius XII op ongemeen scherpe wijze het onderscheid aangegeven tussen de christelijke vredeswil en het pacifisme.
'De ware christelijke vredeswil is een kracht, niet een zwakheid noch een moede lijdzaamheid. Hij is één met de vredeswil van de enige en almachtige God. Iedere aanvalsoorlog tegen de goederen welke de goddelijke vredesschikking onvoorwaardelijk verplicht te eerbiedigen en te waarborgen, en derhalve ook te beschermen en te verdedigen, is een zonde, een misdaad, een aanslag op de majesteit van God, Schepper en Bestuurder van de wereld. Een volk dat wordt bedreigd door of reeds het slachtoffer is van een onrechtvaardige aanval, kan zich niet opsluiten in een lijdzame onverschilligheid, althans niet wanneer het christelijk wil denken en handelen; zoveel te meer verbiedt ook de solidariteit van de volkerengemeenschap aan de anderen zich te gedragen als loutere toeschouwers en toe te geven aan een meedogenloze neutraliteit. Wie zal ooit naar waarde de schade kunnen schatten die een dergelijke, van het christelijk denken ver verwijderde onverschilligheid ten overstaan van de aanvalsoorlog reeds heeft teweeggebracht in het verleden? Ze heeft in al zijn scherpte het gebrek aan veiligheid bij de 'groten' maar vooral bij de 'kleinen' doen aanvoelen. Heeft ze wellicht als vergoeding een of ander voordeel aangebracht? Hoegenaamd niet; ze heeft veeleer hen die de aanval beramen of ondersteunen zelfverzekerdheid en moed gegeven, en de afzonderlijke volkeren, die aan hun eigen lot worden overgelaten, er toe gedwongen hun bewapening oneindig op te voeren.
Steunend op God en op de orde door Hem vastgelegd, is de christelijke vredeswil dus sterk als staal. Hij is van een geheel ander gehalte dan de loutere zin voor menslievendheid, die maar al te dikwijls een zuivere gevoelskwestie is en die de oorlog verwenst enkel en alleen om zijn gruwelen en wreedheden, zijn verwoestingen en gevolgen; maar niet omwille van zijn onrechtvaardigheid. Aan een dergelijk gevoel, dat in feite van eudaimonistische en utilitaritische aard is en een materialistische oorsprong heeft, ontbreekt de stevige basis voor een strenge en onvoorwaardelijke verplichting. Het bereidt het terrein voor waar op één lijn komen te staan: de illusie van een onvruchtbaar vergelijk, de
| |
| |
poging om zich ten koste van anderen veilig te stellen, en vooral het succes van de aanvaller.
Dit is zó waar dat, afzonderlijk bezien, noch de beschouwing van de rampen en ellenden van de oorlog, noch de nauwgezette afweging van de daad en haar voordelen er ten slotte toe in staat zijn te bepalen of het zedelijk geoorloofd, ja, in sommige concrete gevallen verplichtend is (in de veronderstelling dat er hoop op goede uitslag bestaat) de aanvaller met geweld terug te dringen.
Volgt uit deze leer niet onmiddellijk, dat de dienstweigering in geval van een rechtvaardige oorlog ongeoorloofd is? Wij menen dat dit, zuiver logisch en objectief, inderdaad het geval is. We erkennen echter, dat de oorlog zulk een gruwelijk en onmenselijk - alhoewel soms noodzakelijk - middel is om de ware vrede te herstellen, dat edele mensen zich subjectief verplicht voelen tegen het middel als dusdanig een protest te laten horen, hetwelk het karakter kan dragen van een getuigenis, en zelfs van een martelaarschap. In de feitelijke ingewikkeldheid van het menselijk handelen, waarin kwaad en goed, het onkruid en de graankorrel, haast onontwarbaar met elkaar zijn vermengd, kan soms een objectieve dwaling, die echter subjectief voor waar wordt gehouden, een positieve waarde hebben voor de gemeenschap. Daarom menen we niet, dat de echte dienstweigeraar absoluut moet veroordeeld worden. De subjectieve zekerheid die hij wil meedelen bevat een objectief-ware kern: de oorlog kan niet het normale, het blijvende middel zijn om de betrekkingen tussen de volkeren te regelen. Oorlog is een overblijfsel van barbaarsheid, die nog steeds de driften doet zegevieren boven de rede, de haat boven de liefde. Er moet zo snel mogelijk mee worden afgerekend. De dienstweigeraar anticipeert a.h.w. de ideale toestand, die heersen zal, wanneer het mensdom verenigd zal zijn tot een familie van volkeren. Maar hij vergeet, dat die toestand nog geen realiteit is en dat deze wellicht alleen door het geweld kan worden bevochten.
Hierbij dient opgemerkt, dat de dienstweigeraar zich niet alleen objectief vergist, maar dat ook het middel dat hij kiest in feite op de oorlogvoering weinig of geen invloed kan uitoefenen. Om werkelijk elke dienst te weigeren aan de oorlogvoerende natie, zou hij tenslotte moeten weigeren te bestaan; want in de moderne oorlogvoering wordt elke burger enigszins ingeschakeld. Daarbij komt, dat de regering toch het nodig geachte contingent onder de vaandels zal brengen, en dat bijgevolg in plaats van de idealistische dienstweigeraar een ander jonge burger de risico's van de oorlog zal lopen.
| |
| |
Dit alles verzwakt ten zeerste de positie van de dienstweigeraar. Maar laten wij niet vergeten, dat de grootste dienstweigeraar de Kerk is, die in haar kerkelijk recht voor de clerici immuniteit opeist van de militaire plicht. Doden is geen bedrijf voor degenen, wier exclusieve taak het is de vredesboodschap van Christus onder de mensen te verkondigen. De dienstweigering vindt hier een objectieve grond in het bestaan van een stand, die een bovennatuurlijke zending in de wereld moet vervullen, en die tegenover het bloedvergieten steeds het ideaal van de christelijke broederschap tussen de volkeren, de ware vredeswil belichaamt.
Tenslotte zal alléén het gebed, deze kreet tot de Vader aller volkeren, ons de kracht geven de spanning van de aardse antinomieën, tussen vredeswil en pacifisme te verdragen, omdat alleen bij God het geheim berust van de algehele verzoening en de totale vrede.
|
|