Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Historische kroniek
| |
I. Nationale GeschiedenisAan algemene geschiedenissen van onze gewesten, die uiteraard een ruimer lezerspubliek aanlokken, zal het ons vooralsnog niet ontbreken. Brants publiceerde een Beknopte Cultuurgeschiedenis van het Vlaamse VolkGa naar voetnoot2). De ons vertrouwde politieke geschiedenis vat hij zeer bondig samen; het is er hem evenmin om te doen een schets van de economische, de kerkelijke, de literaire of de kunstgeschiedenis te geven. De hoofdverdienste van dit werk ligt in het levendig uitbeelden van het concrete maatschappelijk en godsdienstig leven: wij worden binnengeleid in de burchten der edelen en in de gerechtshoven, in de gilden en de herbergen, wij zien de sacramenten toedienen en gaan mee op bedevaart, wij bezoeken brave begijntjes en zien heksen en ketters verbranden. Ofschoon de auteur het meer bepaald over het Vlaamse volk heeft, geldt zijn geschiedbeeld nagenoeg voor de hele Lage Landen. De Nederlanden van Eug. De BockGa naar voetnoot3) heeft een heel andere opzet. Hier worden vooral de beeldende kunst, de architectuur en de letterkunde | |
[pagina 406]
| |
behandeld, in het kader van de politieke geschiedenis. Terwijl Brants vijftien eeuwen beschrijft, geeft De Bock zijn volle aandacht aan de periode van 1400 tot 1800 en heeft slechts weinig over de andere eeuwen; anderzijds bestrijkt zijn boek de gehele Nederlanden met lichtelijk het accent op het Zuiden, terwijl Brants zich tot Vlaanderen beperkte. In dit werk van De Bock lezen wij over de Nederlandse gothiek en geestelijke liederen, over rederijkers, tapijtwevers en glasschilders; de opstand tegen Spanje wordt volgens de traditionele opvatting in den brede verhaald; interessanter zijn de hoofdstukken over Rubens als schilder en diplomaat, over Rembrandt en Vondel, over Barok en Rococo, over de geleerden en de Jezuïeten. De waarde van het boek ligt niet in de originaliteit maar in het karakteriseren der personnages en in het af schilderen der kunst- en kultuuruitingen vooral van de zestiende en de zeventiende eeuw. Op het einde van 1949 verscheen het tweede deel van Geyl's herziene Geschiedenis van de Nederlandse StamGa naar voetnoot4), waarmee hij het einde van zijn eerste uitgave bereikt. Voor de Grootnederlandse historiographie zal dit werk een mijlpaal blijven: in dit werk toch heeft de geleerde auteur af doend aangetoond, dat de scheiding tussen Noord en Zuid in de zestiende eeuw hoofdzakelijk aan militaire factoren en niet aan een grondig karakterverschil van de bevolkingen is toe te schrijven. Het moet voor hem een grote voldoening zijn te zien hoe in onze dagen deze stelling nagenoeg algemeen aanvaard is. Anderzijds is het opvallend dat Geyl geen navolgers gevonden heeft om in het schrijven van de geschiedenis van ons volk bij de taalgrens te blijven stilstaan. Vooral de politieke en de kultuurgeschiedenis - minder de economische en de godsdienstige geschiedenis - zijn raak geschetst; ook in het typeren van de personnages is Geyl een meester. Al is de hier behandelde periode niet zo interessant als die van het eerste deel, toch weet Geyl ons te boeien bij het uitbeelden van de Republiek en de actie overzee van Noord-Nederland, evenals bij het beschrijven van het onderdrukte maar toch levenskrachtige Zuiden. Van de Geschiedenis der Nederlanden onder redactie van Prof. Verberne verscheen na het Ie nu ook het IIIe deel: het boek, van de hand van de hoofdredacteur, behandelt het koninkrijk der Nederlanden van de patriottentijd (einde achttiende eeuw) tot het begin van de tweede wereldoorlogGa naar voetnoot5). De verdienste van dit werk is ontegenzeggelijk dat het de sociale en economische problemen grondig behandelt; het geeft ook een duidelijk inzicht in de verhouding van de partijen in Nederland en in hun voortdurende evolutie, waarbij de schoolkwestie een belangrijke rol speelt. Tegen dit degelijk en vlot geschreven werk hebben wij slechts één grief: het beperkt zich tot Noord-Nederland, terwijl het Ie deel, en trouwens ook de algemene titel, een geschiedenis van de hele Neder- | |
[pagina 407]
| |
landen in het vooruitzicht stelde. Maar mogelijk wordt een vierde deel aan de geschiedenis van het Zuiden sinds de Franse Revolutie gewijd; dan zou deze beknopte Geschiedenis der Nederlanden volledig beantwoorden zowel aan de oorspronkelijke opzet als aan de hedendaagse vereisten. Tenslotte verscheen zo pas het tweede deel van de Algemene Geschiedenis der Nederlanden, in twaalf in-4o delen, onder redactie van Prof. Dr J. Romein e.a.Ga naar voetnoot6). Terwijl de zo juist aangehaalde werken telkens van één auteur of een paar auteurs stammen en een min of meer beknopte geschiedenis geven, is dit werk een grootse uitgave, degelijk-wetenschappelijk ofschoon bedoeld voor een ruim publiek, en geredigeerd door een hele groep specialisten. Het tweede deel over de volle Middeleeuwen (925-1305) is van de hand van negen auteurs, telkens speciaal bevoegd voor het hun toegewezen deel. De politieke geschiedenis beslaat precies de helft van het boek. Dan zijn er twee hoofdstukken over de instellingen der vorstendommen, twee over de steden, een over het platteland, een over handel en nijverheid en twee over de Kerk en het geestelijk leven. Helaas zijn kunsten en wetenschappen niet voldoende behandeld. In dit grandioos werk vindt men de huidige stand van de historische wetenschap aangaande tal van problemen. Voor een historicus is het een kostbare hulp, de meest uiteenlopende problemen van onze geschiedenis door specialisten samen behandeld te zien, en voor een intellectueel is het een genot langs deze vlot geschreven Algemene Geschiedenis der Nederlanden ingeleid te worden in ons nationaal verleden, zoals zich dat volgens de laatste nasporingen aan ons voordoet. | |
II. Algemene KerkgeschiedenisHet Handboek der Kerkgeschiedenis door Kard. De Jong, waarvan sinds de oorlog een vierde herziene druk verscheenGa naar voetnoot7), is voldoende bekend. Om haar degelijkheid en overzichtelijkheid, haar volledigheid ook wat de opgave der voornaamste studiën in de voetnoten aangaat, heeft deze vierdelige kerkgeschiedenis o.i. haar gelijke niet in andere talen. Zij is en blijft echter een studieboek en een naslagwerk en is geen leesboek in eigenlijke zin. De Geschiedenis der Kerk onder redactie van de Zwitserse professoren de Plinval en Pittet is dit integendeel welGa naar voetnoot8). De twee hoofdredacteuren zeggen uitdrukkelijk dat zij zich niet tot de specialisten maar tot het grote publiek richten: vandaar hun bijzondere zorg om de grote lijnen sterk te doen uitkomen en het bijkomstige grotendeels of volledig weg- | |
[pagina 408]
| |
te laten. Dit werk munt uit door het sprekend weergeven van het concrete leven der Kerk: 20 b.v. het gebed en de liturgische samenkomsten der eerste christenen, de ondervragingen en martelingen van christenen zoals wij die kennen uit betrouwbare berichten van tijdgenoten, het gemeenschapsleven van de gilden en het ontginningswerk der monniken, enz. Een tweede kenmerk is het scherp typeren der leidende persoonlijkheden, terwijl de 'mindere goden' slechts in het voorbijgaan vermeld worden: zo geeft ons de Plinval in het laatste hoofdstuk van het Ie deel een geslaagde levensschets van vier Oosterse en vijf Westerse kerkvaders, terwijl M.-H. Vicaire O.P. in het eerste hoofdstuk van het IIIe deel Luther, Zwingli en Calvijn meesterlijk typeert. Tenslotte valt sterk op, de confrontatie van de christelijke leer met de heersende gedachtenstromingen en de afweer van de Katholieke Kerk tegenover gevaarlijke vijanden: zo b.v. waar gesproken wordt over de Oosterse philosophieën en godsdiensten en over het slopingswerk van schismatieke kerken, over de stormloop der barbaren en de politieke druk van de Duitse keizers, over het ondermijningswerk van het humanisme en van de protestantismen en over de frontaanval van de negentiendeeeuwse wetenschap. De luxueuze uitgave op zwaar kunstdrukpapier met 735 zwart-drukplaten en 20 platen in driekleurendruk, maakt dit boek tevens tot een sieraad voor de kamerbibliotheek; jammer is de vertaling, althans voor de twee eerste delen, niet altijd met de nodige zorg gemaakt. Een tussenstadium tussen de twee pas vermelde werken is de Histoire de l'Eglise door A.-M. Jacquin O.P.Ga naar voetnoot9). Deze geschiedenis is veel uitvoeriger: het derde omvangrijke deel reikt slechts tot aan het einde van de investituurstrijd (1122). Aangezien hier slechts één auteur aan het woord is, is het ook sterk geconcipieerd en meer uniform dan een verzamelwerk. Niettegenstaande de omvang van het werk richt de schrijver zich 'au grand public catholique, surtout aux jeunes gens, et aux prêtres du ministère; het verwondert enigszins dat het niet geïllustreerd is. Om de synthetische voorstelling, de typografische verzorging, de registers en de bibliographieën, en mede om de vlotte schrijftrant kan deze grote kerkgeschiedenis aan historici en aan allen die met kerkgeschiedkundige problemen te doen hebben, grote diensten bewijzen. Of P. Jacquin, die intussen ereprofessor van de universiteit van Freiburg in Zwitserland is geworden, zijn werk zal kunnen beëindigen, is zeer de vraag. Een werk van andere aard is Kerk en Beschaving in de Middeleeuwen van G. SchnürerGa naar voetnoot10). Dit groot driedelig opus van de bekende Zwitserse hoogleraar verscheen reeds in vertaling bij dezelfde uitgever in 1939-1941, en wordt nu met groter lettertype, met bijgewerkte bibliographie en tegen zeer billijke prijs weer aan het Nederlandse publiek aangeboden. Vergeleken bij Schnürer kennen wij geen historicus die zich beter in de Middeleeuwse mentaliteit heeft ingeleefd en tevens zich de massa ge- | |
[pagina 409]
| |
gevens over de Katholieke Kerk en de Westerse beschaving meer heeft eigen gemaakt, of het zou moeten zijn Christopher Dawson - deze heeft echter noch een volledige, noch een zo uitvoerige geschiedenis van de Middeleeuwen geschreven -. Het gaat hier niet om een schitterend essay of een oratorisch exposé van de grote stromingen; Schnürer biedt ons een grondige studie met een weelde van details, maar zorgt ervoor zijn hoofdstukken telkens met een synthetisch overzicht te beginnen en af te sluiten. Dit is geschiedenis op zijn best. Het is geen gemakkelijke lectuur; hier wordt studie vereist of tenminste een zeer aandachtige lezing. Wie zich echter de moeite wil geven deze drie delen door te werken, zal niet alleen veel weten over de Middeleeuwen, maar zal ook in het hart, in de essentie zelf van deze tien eeuwen zijn doorgedrongen. | |
III. Hervorming en Concilie van TrenteNu niet slechts een of andere godsdienst, maar alle godsdiensten door het communisme en, misschien nog gevaarlijker, door het laïcisme worden bedreigd, voelen wij de godsdienstige verdeeldheid van Europa pijnlijker dan ooit aan. De kerkhistorici gaan dan ook met een zekere voorliefde naar die tragische XVIe eeuw terug om te onderzoeken, welke dan toch de oorzaak mag geweest zijn van deze scheuring. De eerste vermelding verdient het grootse werk van J. Lortz, Die Reformation in DeutschlandGa naar voetnoot11) waarvan zo pas de derde uitgave van de pers is gekomen. Van af zijn eerste verschijnen heeft dit boek sterk de aandacht getrokken en controversen uitgelokt; men heeft het, en terecht, een gebeurtenis in de kerkgeschiedenis genoemd. Voortgaande in de richting van Hartmann Grisar, S.J., heeft Lortz getracht Luther van binnenuit te begrijpen: hij stelt hem voor als een religieus genie, als een meester in het bidden, maar tevens - en dit bracht de reformator tot afval - als te subjectivistisch ingesteld, als hoogmoedig en al te zeer betrouwend op eigen kracht. Wat de Münsterse professor over de Katholieke Kerk in het begin der zestiende eeuw vertelt, is alles behalve hartverheffend: de zedelijke verwording en de theologische onklaarheid schiepen een milieu en een klimaat waarin de verkeerde hervorming van Luther kon opschieten en gedijen, zodat zowel Luther als de Lutheranen reeds ver buiten de Katholieke Kerk stonden, vóór zij het zelf goed wisten. Wie niet bang is voor de volle grauwe waarheid, neme dit boek ter hand. En toch, naast alle eminente hoedanigheden moeten wij erkennen, dat er iets zeer fijns en zeer delicaats aan ontbreekt. In zijn verlangen om de protestanten zover als maar enigszins mogelijk is, tegemoet te gaan, hekelt deze priester de zestiende-eeuwse katholieken en de Pauselijke Curie op een wijze die soms pijn doet. Hij had dezelfde feiten en dezelfde beoordelingen kunnen geven in bewoordingen, die meer tact en meer eerbied toonden voor onze Moeder de H. Kerk. Terloops vermelden wij de brochure van J. Hessen, Luther in katholi | |
[pagina 410]
| |
scher SichtGa naar voetnoot12). Deze katholieke godsdienstphilosoof stelt zich op neutraal philosophisch standpunt en ziet het katholicisme en het protestantisme als twee complementaire aspecten van éénzelfde religieuze houding. Dat de auteur zijn korte studie eindigt met de katholieken aan te sporen om voor het gebed bij Luther in de leer te gaan, moet dan ook niet verwonderen, Ongetwijfeld had Paus Pius XII der gelijke afdwalingen voor ogen toen hij in zijn encycliek Humani Generis van 12 Augustus 11. voor een bepaald soort irenisme waarschuwde. Naast Lortz' machtig werk moeten wij het 16e deel van de Histoire de L'Eglise onder leiding van Fliche en Martin vermelden: La crise religieuse du XVIe siècle. E. de Moreau S.J. schreef het eerste boek: 'Luther et le LuthéranismeGa naar voetnoot13) (pp. 5-163); hij bestudeert Luther en de verspreiding van zijn leer in Duitsland tot aan de Godsdienstvrede van Augsburg in 1555, gaat daarna dieper in op de leer en haar evolutie tot 1580 en gaat tenslotte de verspreiding na van het Lutheranisme buiten Duitsland. Pierre Jourda behandelt 'Calvin et le Calvinisme' (pp, 165-278): de man, de leer, de vestiging in Genève en de verspreiding in Frankrijk tot 1547; hieraan heft P. de Moreau een hoofdstuk toegevoegd over het Calvinisme in de Nederlanden tot 1585 (pp. 279-306). Het derde boek 'Henri VIII et l'Anglicanisme' (pp. 307-453) is van de hand van Pierre Janelle; de auteur volgt de zeer bewogen geschiedenis van het Anglicanisme in Engeland tot 1559 op de voet en wijdt daarna enkele bladzijden aan Schotland en Ierland. De drie auteurs hebben een loffelijke en geslaagde poging gedaan om zowel de zedelijke verwildering en de trage en zwakke reactie van de Katholieke Kerk in de eerste helft der zestiende eeuw weer te geven, als binnen te dringen in de religieuze psyche der protestantse hervormers en hun volledig recht te laten wedervaren. Hier en daar hebben zij rechtstreeks uit de uitgegeven bronnen geput, meestal steunen zij op synthetische studiën. De indeling van de stof is niet onaanvechtbaar: dat de geschiedenis van het Calvinisme in Frankrijk slechts tot 1547 wordt beschreven, en die in de Nederlanden tot 1585 is niet te verdedigen. Al zijn er nog andere bezwaren, toch mag men deze geschiedenis van het ontstaan der protestantismen een flinke aanwinst voor de katholieke historiographie noemen. Reeds twee jaar geleden verscheen in hetzelfde verzamelwerk: L. Cristiani, l'Eglise à l'époque du Concile de TrenteGa naar voetnoot14). De schrijver verdeelt zijn werk in twee 'boeken': 1. het Concilie van Trente met zijn voorgeschiedenis; 2. de hervorming van de Katholieke Kerk in de verscheidene landen. Deze geschiedenis munt uit door de klare indeling, de heldere uiteenzetting en de synthetische voorstelling. Des te meer is het te betreuren dat men haar degelijkheid niet evenzeer kan loven. Hubert | |
[pagina 411]
| |
Jedin, die door zijn talrijke studiën meer dan wie ook deze periode kent, heeft een vernietigende kritiek op Cristiani's werk uitgebrachtGa naar voetnoot15). Hij verwijt hem vooral dat hij tal van recente studiën niet kent en daardoor op vele plaatsen ofwel een verkeerde voorstelling geeft, ofwel bepaalde kwesties totaal ignoreert: Jedin toont dit aan met tientallen voorbeelden. Vervolgens betreurt hij Cristiani's werkwijze: in plaats van de wording, het tot stand komen van belangrijke beslissingen en decreten van het Concilie in de verscheidene stadia te volgen, bepaalt hij er zich veelal toe om, zoals men bij gebrek aan bronnen voor de vorige Concilies heeft gedaan, de resultaten van de besprekingen aan te geven. Ook op het tweede 'boek', vooral op de geschiedenis van de Kerk in Italië en Spanje, weet Jedin veel af te dingen. Om in deze monumentale Histoire de l'Eglise - die vierentwintig delen zal omvatten - een waardige plaats in te nemen, zou het boek van Cristiani een radicale omwerking nodig hebben. Maar, zal de lezer zeggen, indien Hubert Jedin beter dan wie ook op de hoogte is van de geschiedenis van het Concilie van Trente, waarom schrijft hij dan zelf niet een dergelijk werk? Hij is daar inderdaad mee bezig. Het vorige jaar verscheen het eerste deel van een vierdelige Geschichte des Konzils von TrientGa naar voetnoot16). Dit eerste deel behandelt vluchtig de concilie- en hervormingsgeschiedenis, vooral van af het Concilie van Bazel tot aan het Lateraans Concilie, en verhaalt dan uitvoeriger de vóór- of beter de lijdensgeschiedenis van de samenroeping van het Trents Concilie. De twee volgende delen zullen de Kerkvergadering zelf behandelen en een laatste deel zal de nawerking van het Concilie beschrijven. Jedin heeft een mooie, beeldrijke taal en een vlotte, evenwichtige stijl; hij munt uit door een synthetische visie, een sterke structuur en hij weet zijn personnages levendig ten voeten uit te tekenen. Door de zeer grote eruditie en ook het vele voorafgaande archiefwerk, vooral in Rome, is deze geschiedenis van het Concilie van Trente tevens een betrouwbare gids. In tegenstelling met de antithetische werkwijze van Lortz en diens scherpe uitbeeldingen die vaak overdrijvingen worden, is dit boek bijna klassiek te heten. Werkelijk wij hebben zelden kennis genomen van een geschiedboek dat zoveel eminente qualiteiten harmonisch in zich verenigt. | |
IV. Het liberaal KatholicismeVoor de katholiek van onze tijd is een der meest acute problemen, en in sommige landen zelfs het meest acute, de verhouding van Kerk en Staat. In democratische landen denken wij vooral aan de schoolkwestie, achter het IJzeren Gordijn is het voor de onderdrukte Kerk een kwestie van zijn of niet-zijn geworden. Het Ancien Régime kende 'l'union de l'Eglise et de l'Etat', de intieme | |
[pagina 412]
| |
samenwerking, vaak de eenheid van Kerk en Staat. Had de Kerk in de Middeleeuwen een grote invloed ten goede op de Staat uitgeoefend, in de Moderne Tijden nam de druk van de Staat op de Kerk, het ingrijpen der vorsten in het zuiver godsdienstige met de jaren toe. De Franse Revolutie maakte echter schoon schip en zo stond men bij het begin der XIXe eeuw voor de lastige vraag: moet men terug naar die oude eenheid van Kerk en Staat, waarvan de nadelige gevolgen nog vers in het geheugen lagen, of moet men iets nieuws scheppen, een grotere afzijdigheid of wellicht de volledige scheiding van de twee machten doorvoeren? De Restauratie na de val van Napoleon bracht, zoals elke restauratie, het herstel van het oude; de vrijheidsideeën door de Franse Revolutie gezaaid werkten echter door, en toen België zich in 1830 van het Noorden afscheurde leek de tijd rijp om een experiment te wagen. De oplossing die de Belgische grondwet aan de verhouding van Kerk en Staat gaf, leverde zodanige resultaten op, dat zij in de loop der negentiende eeuw herhaaldelijk door andere volkeren werd overgenomen en... de toekomst voor zich schijnt te hebben. Henri Haag schreef een boek over Les origines du catholicisme libéral en Belgique. 1789-1939Ga naar voetnoot17). Hij constateert dat de Belgische katholieken, doctrinair gezien, traditionalist en ultramontaan waren. Onder het enigszins dubbelzinnig woord: traditionalisme, verstaat hij een politieke en sociale doctrine, volgens welke de nationale tradities en de gemeenschap een heel wat steviger basis voor een staat vormen dan de rationalistische en individualistische stellingen die de Franse Revolutie had verspreid en toegepast; het ultramontanisme zijnerzijds keert zich tegen het gallicanisme en het Febronianisme en legt de nadruk op de macht van de paus en van de Kerk. In 1828 sluiten de Belgische katholieken met de liberalen een verbond om tegen Koning Willem I een gesloten front te vormen en de 'vrijheid' te veroveren. Het Unionisme draagt zijn vruchten en na de September-revolutie van 1830, beheerst het ook de Belgische Constituante bij het maken van een grondwet. De auteur laat overduidelijk uitkomen dat het Unionisme of, om nauwkeuriger te spreken, het liberaal katholicisme geen doctrine maar een tactiek was, om in de gegeven omstandigheden een maximum van voordelen voor de Kerk te veroveren. Toen Paus Gregorius XVI in zijn encycliek Mirari vos van 15 Augustus 1832 Lamennais veroordeelde, ging het om een doctrine; de Belgische constitutie echter, een toepassing van die doctrine, heeft de paus om verscheidene redenen nooit veroordeeld. Deze laatste kwestie wordt expliciet behandeld door A. Simon, professor aan de faculteit Saint-Louis te Brussel, in zijn korte studie: L'Eglise catholique et les débuts de la Belgique indépendanteGa naar voetnoot18). Hij bestudeert de houding van de Kerk - in casu de aartsbisschoppen de Méan en Sterckx met de andere bisschoppen en de clerus - ten opzichte van de | |
[pagina 413]
| |
Belgische constitutie, en hij stelt vast dat de geestelijkheid door haar loyale medewerking aan de toepassing van de grondwet, door haar steun aan de politiek van Leopold I en het aanvaarden van een compromisoplossing voor het onderwijs, het zwakke België in zijn lastige beginjaren heeft geconsolideerd. Ofschoon de Constitutie een volledige scheiding van Kerk en Staat als principe vooropstelde, was de atmosfeer in die jaren nog zo christelijk, dat de liberalen wel een dragelijk regime voor de Katholieke Kerk moesten scheppen. Een en ander verklaart zowel de argwaan als het stilzwijgen van Rome in deze delicate kwestie. Dezelfde auteur publiceert eveneens een groot werk over Kardinaal SterckxGa naar voetnoot19). Deze was vicaris-generaal en invloedrijk raadsman van aartsbisschop de Méan in de kritieke jaren 1827-'32 en daarna zelf aartsbisschop van Mechelen gedurende vijfendertig jaar. Wegens Sterckx' unieke plaats in het godsdienstige en politieke leven van België in de eerste decennia van zijn bestaan, is deze biographie voor een juist beoordelen van het liberaal katholicisme in België van groot belang. Het is vooral aan Sterckx te danken dat de paus, na de veroordeling van Lamennais in 1832 en na de encycliek Quanta Cura van 1864, toch de Belgische grondwet, die op de gewraakte moderne vrijheden gebouwd was, niet veroordeelde. Velen zullen met verbazing lezen, hoe de Kardinaal in de telkens nieuwe problemen steeds een vooruitstrevende stelling innam. Op deze levensbeschrijving zal de historicus wel een en ander aan te merken hebben: zij doet te veel aan als een apologie van de Mechelse aartsbisschop, terwijl ze andere persoonlijkheden, ook de bisschoppen, die òf dezelfde òf de tegenovergestelde meningen hadden, niet genoeg waardeert; ook blijkt uit bepaalde uitingen wel duidelijk de invloed van hedendaagse vraagstukken. Indien de schrijver zijn studieobject meer op afstand, meer met de ogen van een zuiver wetenschapsmens had beschouwd, zou zijn werk nog veel gewonnen hebben. Dit neemt niet weg, dat deze vlot geschreven biographie over een zo invloedrijke persoonlijkheid een flinke bijdrage voor de kennis van deze tijd betekent.
Aanvankelijk waren wij van zin nog andere gebieden van de historische literatuur te betreden. Ditmaal moge het volstaan de meest recente algemene geschiedenissen van de Kerk en van ons volk met elkaar te hebben vergeleken; de boeken over de reformatie en over het liberaal katholicisme leren ons heel wat over de godsdienstige verscheurdheid van de christelijke wereld en over de aanpassing van de eeuwige waarheden van ons geloof aan moderne toestanden, over gezond oecumenisme en tolerantie, over een volwaardig christendom in een nieuw tijdsgewricht. |
|