Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 343]
| |
De zending van Maria en het Geheimnis der Kerk
| |
[pagina 344]
| |
rijst zij voor onze ogen op als een bovennatuurlijke persoonlijkheid, waarvan Christus het Hoofd is; de bovennatuurlijke sociale gemeenschap, die Jesus hier op aarde stichtte met haar leerambtelijke, juridische, sacramentele en charismatische geledingen, het organisme; de christenen, die in Gods liefde leven, de gezonde, de zondaars, de ziekelijke ledematen; de Heilige Geest als Geest van Christus de ziel. En doel dier bovennatuurlijke levensgemeenschap is, door gestadige inwendige groei en door voortdurende toename naar buiten, het heilswerk van Jesus Christus, in Christus' naam en door Christus' kracht, als een andere Christus voort te zetten, totdat eenmaal op het einde der tijden de volle wasdom bereikt wordt in het rijk der glorie. Wat is nu de rol van Maria geweest bij de wording van dit geheimnisvolle Christus-lichaam; wat is heden ten dage haar zending voor die mystieke heilsgemeenschap, opdat deze gedurig wasse in heiligheid en ledental? * * *
Bij de wording van Christus' mystiek Lichaam onderscheide men vier grote momenten: Menswording, prediking van het Godsrijk, Kruis en Pinkstervuur. Op het gezegende ogenblik der Incarnatie werd in een werkmanshuisje in een arme buurt van Nazareth de bovennatuurlijke levende en levendmakende hoeksteen gelegd der H. Kerk. Gods Zoon werd mens, om de gevallen mens Gods zoon te maken, en zichtbaar geworden in het vlees door een zichtbaar heilsinstituut, allen die van goede wil zijn deelachtig te maken aan de onzichtbare gaven van God. Wat was toen in haar kamerke de hemelse zending van Maria? Het was met haar uitdrukkelijke instemming, dat het Woord Gods uit haar onbevlekt lichaam onze arme natuur wilde aannemen. Doch er is nog meer. In het heiligdom van haar ongerepte moederschoot werd de Zoon Gods middelaar tussen God en de mensen; dáár werd Hij als mens gezalfd door de genaden en gaven van de H. Geest; dáár werden zijn ziel en lichaam geheiligd om een willig werktuig te zijn bij het werk der Verlossing; dáár schouwde Hij met zijn menselijk verstand voor het eerst in Gods glorielicht zijn uitverkiezing als hogepriester; dáár hoorde Hij van de Vader alle waarheid die Hij ons leren, alle wet, die Hij ons verkondigen moest. Zó werd Christus in die hoogheilige Mariatempel gezalfd tot Koning, Priester en Profeet, bekleed dus met die drie Messiaanse ambten, wier overdracht op de Apostelen en hun opvolgers, door alle tijden heen, het onwrikbaar en onwankelbaar fundament zou vormen van die ene, universele Kerk, die hier op aarde het werk van de Godmens moet bestendigen tot het | |
[pagina 345]
| |
einde der dagen. En reeds daardoor alleen is Maria de kathedraal, waarin zich de hoogste Priesterwijding voltrok die ooit op aarde plaats greep, en is Zij meer dan St. Jan van Lateranen, op de gewijde grond waarvan we hier vereend zijn, de Moeder geworden aller kerken. Werd in de Incarnatie de hoeksteen gelegd der Kerk: tijdens de drie jaren, dat Christus hier op aarde rondging en wonderdoende het Rijk Gods predikte, werd op Christus zelf haar fundament uitgebouwd met levende stenen, doordat de Verlosser medewerkers riep in de wijngaard en, als hoogste Gezondene door de Vader, de Apostelen zond gelijk Hij zelf gezonden was: deelachtig aan zijn leermacht, deelachtig aan zijn rechtsmacht, deelachtig aan zijn priesterschap. Met de woorden: 'Wie u hoort, hoort mij'; 'Wat gij op aarde zult binden, zal ook in de Hemel gebonden zijn'; 'Doet dit te mijner gedachtenis' gaf Hij aan de Kerk een goddelijke, onveranderbare constitutie. En door de lapidaire zin: 'Gij zijt de steenrots, en op deze steenrots zal Ik mijn Kerk bouwen', legde Hij in de grondwet der Kerk het primaat vast, waardoor na zijn Hemelvaart het zichtbaar bestuur dier bovennatuurlijke heilsgemeenschap niet meer liggen zou in de handen van Christus zelf, maar van Petrus en diens opvolgers. Christus houdt niet op, verheerlijkt in de Hemel, Hoofd der Kerk te zijn; maar terwijl Hij van uit den hoge op onzichtbare wijze de Kerk leidt als uitdeler en bewerker aller genaden en geestesgaven en charismata, bestuurt Hij hier op aarde diezelfde Kerk, zichtbaar niet in zich zelf, maar in een alter ego, een stedehouder. En daarom heeft naar de leer der Pausen de Kerk slechts één Hoofd, Christus, aan ons zich zichtbaar openbarend in het Hoofd der Apostelen. Heeft ook Maria in dit werk haar deel gehad? Wie zou dat kunnen betwijfelen? Wie heeft in die drie jaar meer geleden en gebeden voor de stichter van het Godsrijk dan Zij? Wie beschrijft haar verlatenheid, toen Zij na afscheid te hebben genomen van haar Zoon, met wie Zij door een zielegemeenschap van dertig jaren was saamgegroeid in een eenheid, die alleen Zij en haar Zoon beschrijven kunnen, terugkeerde, moederziel alleen, op haar kamerke: wie haar ontzetting, toen Nazareth in rep en roer kwam, en men uitriep dat de zoon van de timmerman krankzinnig was geworden; wie haar angst, toen haar stadgenoten haar kind als een godslasteraar wilden neerstorten van de rots; wie haar beklemming, toen Zij van lieverlede merkte dat er een verrader schuilde onder de twaalf die Jesus liefhad; wie haar doodsangst, toen Zij voelde hoe met de dag de afkeer van schriftgeleerden en farizeërs groeide tot een naakte haat? Dat alles heeft Zij onder gebed en tranen geleden voor de roeping der Apostelen en | |
[pagina 346]
| |
de bevestiging van die roep. En dat niet alleen. Christus toch heeft zijn zending en zijn macht anderen te zenden, gelijk Hij was gezonden door de Vader, bevestigd met tekenen, die even zo veel getuigenissen van de Allerhoogste zijn voor de zending van zijn Zoon. En het eerste dier tekenen is geschied, ja verhaast, enkel en alléén, om Maria's voorbede; en van dàt teken, en dat teken alléén, staat geschreven: 'en de Apostelen geloofden in Hem'. Ook Maria ter eer heeft Sint Jan dit bruiloftsfeest vereeuwigd, waarop Christus de Bruid koos, die Hij door het bloed van het Kruis onherroepelijk aan zich zou binden. De eigenlijke stichting der Kerk had plaats aan het triumfale schandhout van het Kruis. Dit is de klare leer van Pius XI, reeds lang vóór hem met overduidelijke woorden geleerd door Bonifacius IX, Callistus III, Pius II, Innocentius XI in die plechtige woorden: 'In ara Crucis sanguine suo militantem Ecclesiam fundavit, consecravit, et aeternaliter stabilivit,' d.w.z.: 'Op het Kruisaltaar heeft Christus door Zijn bloed de strijdende Kerk gegrondvest, geconsacreerd en voor eeuwig bevestigd'. De diepe grond hiervan is: Ten eerste dat Christus, door het Kruis alléén, de volle uitoefening krijgt van zijn taak als Hoofd der Kerk. De wil van de Vader was, dat de Zoon enkel door zijn kruisdood zijn heerschappij over de heidenen zou beginnen. Maar er is nog meer. Gelijk het menselijke hoofd door de zenuwen, die zich van daaruit over heel het lichaam vertakken: motorische en sensorische: aan het lichaam gevoel geeft en bewegingskracht: zó gaan ook van Christus als Hoofd der Kerk alle genaden en geestesgaven uit, die aan het bovennatuurlijk lichaam der Kerk goddelijk gevoel en goddelijk streven schenken: gaven in de orde der kennis als geloof, wijsheid, verstand, inzicht; gaven in de orde van de wil als liefde, hoop, godsvrucht, sterkte en vreze des Heren. Door het Kruis echter wordt de dam weggenomen, die verhinderde dat die geestesgaven vrijelijk over het mensdom uit de volle bron, die Christus is, konden neervloeien: de toorn n.l. van de Vader jegens het gevallen mensengeslacht. Vervolgens werd door de verdiensten van Christus' kruisdood de H. Geest, als oerbron aller genaden en charismata, meegedeeld aan het heilsinstituut, dat Christus tijdens zijn prediking gevormd had. Zoals God eerst het lichaam van de mens vormde uit aarde en daarna de geest inblies: zó schiep Christus eerst de sociale structuur der Kerk, en gaf aan dat heilsorganisme door zijn Kruis het bovennatuurlijk leven. Wel heeft met het oog op de toekomstige verdienste van Christus, de Geest vóór de zoendood van de Zaligmaker in beperkte mate gerust op de synagoge van het Oude Verbond: bij Christus' dood echter week, | |
[pagina 347]
| |
om een beeld van Sint Irenaeus te gebruiken, de hemeldauw van het vel van Gedeon, dat is de synagoge, om neer te dalen over heel de aarde, dat is de universele Kerk. En als zichtbaar teken van dit onzichtbaar wereldgebeuren scheurde bij Jesus' dood het voorhangsel van de Joodse tempel. Heeft Maria haar deel gehad aan dit nieuwe scheppingswerk? Op die vraag is zonder enige terughouding te antwoorden met een eenvoudig, maar duidelijk: Ja. In zijn Encycliek Mystici Corporis heeft Pius XII in de beknopte Mariologie, waarmee deze zendbrief besloten wordt, de woorden gesproken: 'Zij was het, die vrij van persoonlijke smet en erfzonde, altijd ten nauwste met haar Zoon verbonden, diezelfde Zoon, tezamen met het brandoffer van haar moederlijke rechten en haar moederlijke liefde, als een nieuwe Eva, voor alle kinderen van Adam, door Adams droeve val besmet en bezoedeld, aan de Hemelse Vader opdroeg: en daardoor werd Zij, die naar haar lichaam Moeder was van ons Hoofd, naar de geest, op een droeve en tevens glorieuze rechtsgrond, Moeder van al zijn ledematen.' Dit zijn woorden geschreven in een dogmatische Encycliek; woorden, die zoals bij nauwkeurige lezing blijkt, gewikt zijn en gewogen. Zij hebben als uitgangspunt erfzonde en Onbevlekte Ontvangenis. De kruisdood van de Verlosser beoogt een tweevoudig doel ten opzichte der mensheid, en veronderstelt dus in Hem een tweevoudige offeropdracht. Hij offert zich aan de Vader op, om Maria te vrijwaren voor de smet der erfzonde; Hij offert zich aan de Vader op om alle andere Adamskinderen te verlossen van de zonde, waardoor zij zwoegen onder Gods toorn. Aan die offeropdracht van Christus, voorzover zij de vrijwaring der Moeder Gods ten doel had, kon Maria geen deel hebben; van diezelfde oblatie, in zover zij de Verlossing van alle andere mensen beoogde uit de zondeslavernij, kon Zij het wel: niet uit eigen kracht, maar uit kracht van Jesus' zoendood, die in zijn werking aan geen tijd gebonden, het mogelijk maakte, dat Maria onder het Kruis kon staan, geheel anders dan elk ander Adamskind, namelijk met die volkomen ongerepte natuur, waarmee eens de eerste Adam uit Gods scheppende hand was voortgekomen. Als dus, zoals wij zo even zeiden, de offerdaad van Christus na de verzoening des Vaders als eerste grote vrucht voortbracht de bovennatuurlijke beleving van het door Christus geschapen heilsinstituut, dan moeten we, in overeenstemming met de leer van Pius XII, besluiten, dat Maria naast Christus, schoon geheel ondergeschikt aan Hem en uit kracht van zijn Kruisgenade, meewerkte aan de geboorte der Kerk op de kruisboom uit Jesus' Heilig Hart. Aan de woorden | |
[pagina 348]
| |
van Pius XII in zijn leerbrief over het mystiek Lichaam van Jesus Christus, dient men elke theologische speculatie te toetsen: is zij daarmee in harmonie, dan is zij juist; is zij daarmee in strijd, dan is zij het niet. In een sermoen op Maria-geboorte verklaart de H. Bellarminus de woorden van het epistel: 'Toen Hij de Hemelen grondvestte, was Ik tegenwoordig', woorden door de H. Kerk zelf op de Moeder Gods toegepast. 'Maria, zegt de Kerkleraar, kan die woorden spreken: want al was Zij niet aanwezig bij de schepping van de sterrenhemel, Zij was tegenwoordig bij de schepping van de Hemel der geestelijke sterren, die door de Apostelen wordt gevormd. En al was Zij niet tegenwoordig bij de grondvesting der materiële aarde, Zij was het bij de grondvesting van de geestelijke aarde, die de Kerk is. Want Zij alleen heeft meegewerkt bij het mysterie van Christus' lijden, toen zij stond onder het Kruis, en Hem opofferde voor het heil der wereld.' Ook Pinksteren wordt genoemd de geboortedag der Kerk, maar in een andere zin, wijl de Kerk als levensvrucht van Christus zich op Pinksteren voor het eerst uit haar verborgenheid openbaart naar buiten. Onder stormwind en het gloeien van vurige tongen worden de Apostelen met wonderdadige geestesgaven overladen: niet om de Kerk te stichten, maar om beginnend bij Jerusalem de kerken te stichten, waardoor de universele Kerk uitgroeit over heel de aarde als een kathedraal met talloze kapellen: een proces dat voortduurt tot op de dag van heden. Op die komst van de H. Geest hebben de Apostelen zich voorbereid in eensgezind en volhardend gebed: en in hun midden was Maria. We hoeven er geen ogenblik aan te twijfelen, dat de geestesgaven, waardoor de Kerk zich in de eerste eeuwen ondanks de grootste moeilijkheden uitbreidde en een bedorven wereld herschiep tot nieuw leven, in een heel bijzondere mate zijn neergedaald om Maria's liefdevol gebed. Zoals Zij eens zorgde voor Jesus, haar eengeborene, zo zorgt zij na diens heengaan voor de eengeborene van Jesus Christus aan het Kruis: door haar smeekbeden, door haar voorbeeld van heiligheid, door anderen deelachtig te maken aan al die woorden uit Jesus' kindsheid, die Zij zorgvuldig bewaard had in haar hart. Kana zag het eerste mirakel waardoor Christus zich openbaarde en de Apostelen in Hem geloofden; Pinksteren het slotwonder, waardoor Hij zijn zending bezegelde en de Apostelen met kracht uit den hoge werden omkleed. Beide wonderen van zó'n geweldige betekenis voor de bouw en de uitbouw der Kerk, zijn geschied op Maria's bede en voorspraak. | |
[pagina 349]
| |
Om dit eerste deel te besluiten stellen we weer de vraag: heeft Maria deel gehad bij de schepping der Bruid, die als koninginne, priesteres en lerares der volken Jesus' heilswerk op aarde moet voortzetten? Inderdaad: Uit Haar nam Jesus het vlees aan, waardoor Hij middelaar werd tussen God en de mensen. In de tempel van haar schoot, werd Jesus gezalfd met het genade- en glorielicht tot priester, profeet en koning. Door haar voorbede en medewerking ontvingen de Apostelen het geloof en de zending, waardoor Jesus Christus hen zond, zoals Hij zelf gezonden was door de Vader: om leraars, herders en priesters te zijn in het nieuwe Godsrijk. Door haar onbloedig medeoffer onder het Kruis werd het bovennatuurlijk organisme, dat Christus in de dagen zijner prediking uit aardse elementen had gevormd, met leven bezield door de H. Geest. Op haar voorbede treedt de Bruid van Christus voor het eerst op naar buiten en begint de verovering der wereld door de stichting van zovele dochterkerken, waardoor het mystieke Lichaam van Christus tot op de huidige dag wordt uitgebouwd in alle landen en onder alle volken. Wat let ons, Haar die Jesus' Moeder en onze Moeder is, ook Moeder der H. Kerk te noemen?
* * *
Nog een kort woord over het tweede deel onzer uiteenzetting. Wat is Maria's zending, nu op de huidige dag, in en voor de Kerk die hier op aarde Jesus' heilswerk moet voortzetten en bestendigen? De weg naar de oplossing wordt ons gewezen door een vergelijking met de taak van Christus. Jesus Christus bestuurt van uit de Hemel de Kerk op drievoudige wijze. Allereerst doordat Hij de grote zending, die hij aan de Apostelen gaf, in stand houdt, en zó mensenkinderen gebruikt als zijn instrumenten, om in zijn naam, in zijn persoon, als zoveel andere Christussen, zijn wet te handhaven, zijn leer te onderwijzen, zijn sacramenten te bedienen, als met mystieke handen van Christus Hemzelf offerend op te heffen tot den Vader. Tussen dat alles en de Moeder Gods staat in zover het de instandhouding ener zending geldt, slechts een verwijderd verband. Vervolgens doordat Christus in zijn liefde voor zijn Bruid niet | |
[pagina 350]
| |
zelden op wonderbare wijze ingrijpt om haar te helpen, te steunen, voor rampspoed te behoeden. En hier schouwen we Maria als Moeder der Kerk, vol liefdevolle zorg naast haar Zoon. 'Van uit de Hemel, zegt Pius XII, ziet Christus op zijn ongerepte Bruid, die hier op aarde in ballingschap werkt en zwoegt, altijd met een bijzondere liefde neer: als Hij haar in gevaren ziet, dan redt Hij haar uit storm en branding, of wel door zelf in te grijpen (denkt aan de kerkvervolger Saulus op weg naar Damascus), of wel door zijn engelen (denk aan Petrus' bevrijding uit boeien en kerker), of wel door Haar die wij aanroepen als hulp der Christenen'. Hebben Lourdes en Fatima en zovele heiligdommen der Moeder Gods niets te beduiden voor het leven der Kerk? Ook niet de rozenkrans en het scapulier, nog onlangs door onze Bisschoppen met een simpele Marialiefde, die zich niet bekreunt om verlichte lachjes, zo vurig aanbevolen? En wie, die als ik de lange oorlogsjaren hier in Rome sleet, ziet niet opnieuw voor zijn ogen, hoe, toen de nood het hoogst was, mannen en vrouwen zonder tal opgingen naar de Madonna del Divin Amore in de Sant' Ignazio. Nauwelijks was het grote smeekgetij voor het heil der Eeuwige Stad, waaraan honderdduizenden Romeinen en vluchtelingen deelnamen, geëindigd, of de reddende legers uit alle volken en stammen marcheerden zonder dat er een schot gelost werd, de bijna uitgehongerde stad binnen. Maar bovenal werkt Christus in de Hemel, doordat van Hem als Hoofd der Kerk de genaden uitstromen, die haar elk ogenblik nieuwe energie en levenskracht moeten geven. En die genaden zijn niet alleen een krachtbron voor de gelovigen afzonderlijk, maar ook voor de Kerk als heilsinstituut: van uit den hoge zendt Christus licht en sterkte aan haar leraars en leiders; van uit den hoge steunt Hij de religieuzen in hun veelvertakte arbeid; van uit den hoge helpt Hij vaders en moeders bij de vorming hunner kinderen; van uit den hoge roept Hij alle eeuwen door mannen en vrouwen op om door heiligheid van leven en apostolaat de Kerk als te verjongen; vanuit de hemel staalt en sterkt Hij zoveel duizenden uit elke stand, elke leeftijd, elk geslacht, om in de gelederen van het lekenapostolaat het vuur van Christus over de wereld te dragen. Christus is het die al die genaden en geestesgaven voor een ieder vaststelt en bepaalt, in eenieder wrocht en bewerkt. Hij bepaalt ze als mens: want Hem is als triumphator over dood, zonde en hel alle macht gegeven in de Hemel en op aarde. Hij wrocht ze in de harten als God. We behoeven geen ogenblik te twijfelen, dat de Zaligmaker, als Hij de maat der genaden bepaalt - ze worden gegeven ad mensuram donationis Christi - op bijzondere wijze rekening houdt met de kin- | |
[pagina 351]
| |
deren van Maria; met de kerken, bisdommen, religieuze orden, families haar toegewijd. Dat eist zijn kinderliefde. Wat de uitdeling der genaden betreft: zij is allereerst het werk van Christus als God. Het is hier de plaats niet te spreken over de rol van Christus' heilige mensheid bij het verwekken der genade. Een ding staat vast met de zekerheid des geloofs, dat zijn heilige mensheid die uitdeling beïnvloedt, in zover de wonden, die Hij wilde bewaren in zijn gekruisigd lichaam in de Hemel een voortdurende smeekbede zijn bij de Vader, om de kruisgenaden, door zijn kostbaar bloed verdiend, met volle stromen uit te storten over de Kerk. Maar zoals Christus' heilige en glorieuze wonden een onophoudelijk smeekgebed zijn bij de Vader: zo zijn Maria's verheerlijkt lichaam, de schoot die Jesus droeg, de borsten die Hem voedden, die handen die Hem streelden, de armen die Hem koesterden, een eeuwigdurend smeekgebed tot de Zoon. En onder de vele gronden, die de lichamelijke Opneming van Maria ten Hemel aanvaardbaar maken, moge ook deze in het kader van de Dogmaverklaring haar plaats hebben. Welnu als de genadenuitdeling van Jesus Christus niet alleen betrekking heeft op het leven der gelovigen afzonderlijk, maar ook op het bovennatuurlijk leven van het mystieke Lichaam van Christus in al zijn heilsorganen: dan geldt dat ook voor Maria's genadenbemiddeling. Toen de onfeilbare stem van Pius XII over het Pietersplein klonk, was hij onfeilbaar door de gaven van de H. Geest, door Christus ingestort op de voorbede van Haar die we vereren als zetel der wijsheid en oorzaak onzer blijdschap.
* * *
De invloed van Maria voor het leven der Kerk als heilsinstituut ligt niet in de juridische orde, ook niet, naar ik meen, in de effectieve, maar in de affectieve. Haar grote kracht is de Moederliefde. Christus is het hoofd der Kerk en wijl er gelijkvormigheid moet zijn tussen Hoofd en leden werd Hij mens, aan ons in alles gelijkvormig behalve in onwetendheid en zonde. Ziel der Kerk is de H. Geest. Gelijk het levensprinciep van het lichaam boven de stoffelijke orde staat en zuiver geestelijk is, zó ook moet de ziel der Kerk een zuiver geestelijk princiep wezen, in tegenstelling met Christus het Hoofd, die om aan ons in onze stoffelijkheid gelijk te zijn de menselijke natuur aannam. Het hart is echter enerzijds een stoffelijk orgaan, vlees van ons vlees; anderzijds stuwt het op een verborgen en onzichtbare wijze de levenssappen door het lichaam, terwijl het sneller en onstuimiger klopt | |
[pagina 352]
| |
onder de drang der liefde. En daarom wijl Maria mens is als wij, en toch anderzijds voor ons verborgen meewerkt aan ons genadeleven en dat wel boven alles door haar Moederliefde, daarom kan Zij met recht genoemd worden het hart van het mystiek Lichaam, dat door de impuls der liefde de genaden, rood van Jesus' bloed, door heel het bovennatuurlijk Christuslichaam stuwt, door al zijn leden en organen; zoals eenmaal Zij het was, die in de moederschoot haar bloed stuwde met de zachte kracht van haar moederhart door het lichaam en het tere organisme van het zoëven mensgeworden Woord. En nu Maria door de laatste dogmaverklaring verheerlijkt werd met nieuwe luister, zal zij op ons neerzien met blijde ogen. De Moeder van Jesus Christus, Moeder ook der Kerk en hart van Jesus mystiek Lichaam, zal door haar voorspraak bij haar Zoon de Kerk beschermen in deze dagen en voor ons allen de genade afsmeken, dat wij ons steeds bewust blijven van welk Hoofd en welk Lichaam wij de leden zijn als 'salvati et salvantes', verlosten en verlossers.Ga naar voetnoot1) |
|