Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDe ArbeidswaardeleerDe theorie van de arbeidswaardeleer heeft een taai leven, vooral in Oostenrijk. Het is een soort huisleer van het Oostenrijkse katholicisme. In de vorige eeuw werd zij door Freiherr von Vogelsang het eerst met veel talent en overredingskracht verdedigd en sedert dien schijnt zij op de Oostenrijkse bodem onuitroeibaar ingeplant te zijn. Ondanks weerlegging door feiten en redeneringen houden haar verdedigers koppig vast. Het moet hun tot hun eer nagegeven worden, dat zij zich door niets laten ontmoedigen. Onder de velen, die een mensenleven besteed hebben aan haar verdediging, behoort ook Abt WiesingerGa naar voetnoot1). Zeker al van 1914 af, heeft hij zijn werkkracht in dienst gesteld van deze leer. Haar redenering is uiterst eenvoudig. Arbeid is de oorzaak van het product, dat waarde heeft, dus ook de oorzaak van de waarde en omdat het de oorzaak van de waarde is, is het ook de norm van de waarde. Deze schijnbaar logisch opgebouwde redenering, is een sophisme. De waarde komt aan het product mede toe door de waardering van den koper of consument en zijn waardebepaling is dus mede normerend voor de waarde van het product. De dialectische strijd om de waarde tussen producent en consument wordt geneutraliseerd in een gemeen- | |
[pagina 208]
| |
schappelijke of synthetische waardeschatting. Deze waardeschatting is dan mede de norm van de verdeling van het maatschappelijk inkomen. Abt Wiesinger zelf wordt gedwongen water in zijn wijn te doen door twee bronnen van meerwaarde buiten de arbeid als rechtmatig te erkennen: de natuur en de qualificatie van de arbeid. Hij tracht wel deze bronnen te minimaliseren, maar dat gebeurt alleen door de werkelijkheid geweld aan te doen. De waarde van het natuurgegeven is nl. overal en altijd aanwezig: goede en slechte kultuurgrond, makkelijk bereikbare en dikke kolenlagen, veel en weinig metaalhoudende ertsen. Het is de dienst aan de consument, die de prijs bepaalt en de arbeid richt zich daarnaar. De qualificatie van de arbeid schijnt op het eerste gezicht binnen de arbeidswaardeleer te liggen. Dat is echter maar schijn. Want de meer-waarde van de arbeid is voor de arbeider een natuurgave en voorzover zij een verworven talent is, geeft zij meer dan alleen de afschrijving van de bestede onkosten; de arbeider wordt betaald naar zijn product. Een goed schilder, dokter, advocaat enz. verdient meer geld, niet omdat hij werkt, maar uitsluitend omdat zijn dienst beter is. Hetzelfde moet ook gezegd worden van het bewerkte kapitaal. Ook dat wordt beloond niet uitsluitend naar de maat van arbeid, die het eiste voor zijn totstandkoming en eist voor zijn productiviteit, maar eveneens naar de dienst, die de consument er van krijgt. Die consument is dan gewoonlijk de arbeidende producent, die graag de eigenaar een deel van de opbrengst afstaat, die hij met het geleende geld of goed meer uit zijn arbeid gehaald heeft. Als men eenmaal ingezien heeft, dat deze drie dingen de waarde der goederen intrinsiek mede bepalen, heeft de arbeidswaardeleer haar zin verloren. De uitzondering is regel geworden en de norm is door de regel intrinsiek veranderd. 'Operismus' is als alle arbeidswaardeleer met veel idealisme ondersteund door een slechts schijnbaar onaantastbare logica. Men kan ook zeggen, dat het formele logica is, waar de werkelijkheid dialectische aard heeft. Het boek leest prettig, omdat het door een eerlijk streven naar gerechtigheid wordt geïnspireerd en omdat de logische fout der redenering zo doorzichtig is. P. de Bruin |
|