Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEen fraai boekAls ik met volle overtuiging dit werk over de Gemeenschapsleer voor het BedrijfslevenGa naar voetnoot1) een 'fraai boek' noem, dan is dat niet omdat het zou uitmunten door originaliteit, dingen zou hebben te voorschijn gebracht, die te voren zo goed als onbekend waren. Het tegendeel is veeleer waar. De door de schrijver gevolgde auteurs - voor de vuist weg noem ik een pater Angelinus, een Brugmans, een Ydo - worden door de schrijver met grote openhartigheid genoemd en hun beschouwingen veelal eenvoudigweg gevolgd. En ook deze auteurs zijn meestal niet van een grootte, dat men van grondleggers of zelfs zelfstandige ideeëndragers zou moeten spreken. Neen, de reden om dit boek zeer te prijzen en warm aan te bevelen moet worden gezocht in de zo geslaagde poging om de geestelijke achtergrond te schilderen van de belangrijke hervormingen, die bezig zijn zich met name in de Nederlandse samenleving te voltrekken. Daaraan bestaat de behoefte ten zeerste en niet minder aan de door de auteur zo met het hart geschreven beschouwing over de geestelijke inhoud en de zedelijke inhoud van wat met medezeggenschap en bedrijfsorganisatie tot stand kwam en tot stand moet gaan komen. Want het is daarbij niet alleen een zaak van perfecte organisatie - hoe nodig ook. Het is en blijft de hoofdzaak, dat de mens tot zijn werkelijke geestelijke waarde wordt opgeheven, waartoe hij nu eindelijk de middelen krijgt door een diepgaande maatschappelijk-economische hervorming. Wij willen het geestelijk leven van ons land en deze westerse landen - voor het Oosten kunnen we, helaas, voor deze tijd geen hoop opbrengen! - zich zien uitstrekken wijd buiten de kringen van de bevolkingsgroepen, die tot dusver vrijwel het monopolie van de cultuur hebben gehad. (Waarbij maar geen oordeel over de geestelijke en zedelijke waarde van die cultuurbijdragen hier wordt uitgesproken!) Daarvoor heeft Nuyens oog gehad en uit alles van dit goed geschreven boek proeft men, dat zijn hart hiervoor klopt. De ondernomen hervormingen moeten tot de mensen gaan en zij moeten door de mensen worden bezield. Vandaar zijn vreugde over de evolutie van de bedrijfsgemeenschap, - Hoofdstuk II - het opgestuwd worden van de massa's der arbeiders uit de poelen van ellende der 19e eeuw naar de vreedzame omwenteling van onze tijd. Vandaar zijn enthousiast onderzoek naar Gezag en gezagsdragers - in Hoofdstuk III - en de hoge eisen, die hij aan de chefs van het bedrijfsleven stelt. Vandaar ook zijn gezonde strijd tegen het overdreven specialisme van het onderwijs van onze tijd | |
[pagina 97]
| |
aan universiteiten en hogescholen - in de Bijlage, - waardoor geen leiders worden gekweekt en aan de bedrijfsleiding, die door de nieuwe stijl van het bedrijfsleven nodig is, enorme schade wordt toegebracht. Het Kader van de moderne onderneming heeft uit dit bijzonder geestelijk gezichtspunt zijn bijzondere aandacht. In twee hoofdstukken wijdt hij er volle aandacht aan - Hoofdstuk VI en Hoofdstuk VIII. Hier zou ik willen opmerken, dat de auteur zich nog niet al te goed heeft ontworsteld aan het Amerikaans sociologisch 'schooltje', zich daar nog niet voldoende critisch tegenover heeft geplaatst. Gegeven de grote hoeveelheid tijd, die alle werkenden aan het productieproces moeten besteden, is - willen wij het hoge geestelijk niveau bereiken, dat ook aan Nuyens voortdurend voor ogen staat, - niet anders mogelijk, dan dat de kadertraining gezien wordt in een algemener en nobeler licht dan dat van de bloeiende onderneming, de welvarende werkers inbegrepen. Een groot deel moderne bedrijfssociologie heeft daar nog maar weinig oog voor - en wij zien uit naar katholieke sociologen - onder wie Nuyens reeds zo'n goede plaats inneemt - die zich van alle 'amerikanisme' op dit punt weten los te maken en eigen geluid gaan geven. Het meest heeft mij behaagd de strijd tegen 'vooroordelen', die Nuyens in het achtste hoofdstuk voert. Voor Nederland kan een socioloog wel niets nuttigers doen dan die strijd met kracht aan te binden. Het wemelt hier toch steeds van vooroordelen, zelfs tegen de best historisch verantwoorde hervormingen. Zich met name in te denken, dat de arbeiders van hoog tot laag in betrekkelijk weinige jaren nu geheel andere wezens zullen zijn uit het oogpunt van sociale-, economische- en rechtspositie kunnen zeer velen - en op plaatsen van betekenis - zich nauwelijks voorstellen. Het is zo heel anders dan zij het hebben gekend!... Uit elke bladzijde van dit boek spreekt een hoge gezindheid. Meer nog daardoor dan door de grote eruditie, die er aan ten grondslag ligt, zal het goed doen - en wordt dan ook door mij in vele handen gewenst. Prof. Dr J.A. Veraart |
|