| |
Boekbespreking
Godsdienst
Priesterlijke spiritualiteit. Verslagboek van de Priesterstudiedagen te Stein (L.). Augustus 1947. Sint Gregoriushuis, Utrecht, (1948). 184 blz. f 3,50. Priesterschap en humanisme. Verslagboek id, Aug. 1948. ibid. (1949). 205 blz. f 3,75. Het gemengde leven. Beschouwing en actie der priesters. Verslagboek id. Aug. 1949. ibid. (1950). 144 blz. f 2,75.
De verslagboeken dezer studiedagen, en nog meer studiedagen zelf, zijn van groot nut voor de Nederlands sprekende priesters, ten einde te groeien in inzicht en idealisme met betrekking tot hun priesterwerk maar vooral hun eigen volmaaktheid. In 'Priesterlijke Spiritualiteit' handelen fundamentele beschouwingen over 'De Spiritualiteit van de diocesane Clerus' (K. de Beer), 'Priesterschap en Apostolaat' (G. de Gier), 'Kloosterleven en Priesterschap' (A. Munsters) en 'De Priesterlijke Spiritualiteit' (M. Smits van Waesberghe.). Wij hadden graag gezien dat Dr de Beer bij de bronnen der spiritualiteit van de diocesane clerus ook expliciet had genoemd de geest en vorm waarin de Latijnse Kerk al sinds vele eeuwen haar priesterschap laat leven, welke die is van het celi- | |
| |
baat, de maagdelijkheid. Hetgeen dan aan P. Munsters een nog krachtiger fundament gegeven had voor de dienst die het kloosterleven aan de diocesane priester kan bewijzen, - met volkomen eerbiediging overigens van de hem eigen spiritualiteit.
De vraag hoe de priester in en toch niet van de wereld kan zijn wordt nog verder behandeld in de twee volgende verslagboeken. In 'Priesterschap en Humanisme' behandelt A. Vugts 'Het christlijk Humanisme of de verhouding van natuur en bovennatuur', en A. Munsters 'Priesterlijke ascese en humanistisch levensideaal'. In het derde verslagboek wordt 'Het gemengde leven, beschouwing en actie' beschreven door A. Schellekens, terwijl daarbij aansluiten: 'Het inwendig leven, oorzaak van het apostolaat naar de volmaaktheid' door Jac. Adriaanse.
Bij deze meer theoretische beschouwingen sluiten zich telkens nog besprekingen aan welke direct op de praktijk zijn gericht van zielzorg en vooral priester-opleiding, terwijl het beschouwen van een levende figuur op elk congres (resp. Deken Tijssen, Poppe, Poels) deze boeken nog belangrijker maakt.
P. Schoonenberg
R. GARRIGOU-LAGRANGE O.P., Het zieleleven van de christen. De drie perioden van het inwendig leven als inleiding tot het leven des Hemels. Nederl. vertaling van Eug. RUYS O.E.S.A. Eerste boek. - De Toorts, Heemstede, 1949. 412 blz., geb. f 12,50.
P. Garrigou-Lagrange is wel de meest bekende onder de nu levende dominicaanse theologen. En hij verdient dit zowel om de omvang van zijn oeuvre als om zijn 'beproefde en soliede doctrien'. Hij heeft ook baanbrekend werk verricht met name op het gebied der theologie van het geestelijk leven. Welnu, van zijn werken hierover is het boek 'Les trois âges de la vie intérieure' een samenvatting, en van deze 'summa' is de eerste helft in nederlandse vertaling verschenen.
Dit 'eerste boek' bevat twee delen: een over 'bronnen en doel van het inwendig leven' in het algemeen, en een over 'de zuivering van de ziel bij de beginnenden', terwijl de volgende fazen in een tweede boek ter sprake zullen komen. In het tweede deel wordt uitvoerig gehandeld over het 'genade-organisme' van de christen, de inwoning der Allerh. Drieëenheid in zijn ziel en zijn verbinding met Christus in Diens mystiek lichaam. Daarna wordt het centrale begrip der christelijke volmaaktheid ontleed en verduidelijkt, en vooral de leer der drie perioden van het geestelijk leven ontwikkeld. Ten slotte nog twee hoofdstukken over de uitwendige bronnen der volmaaktheid: de geestelijke lezing en de geestelijke leiding. Het tweede deel, over de zuiverende weg, behandelt de te verwijderen beletselen in het geestelijk leven, de actieve zuivering daarvan, en de bronnen van de zuiverende genade, de Biecht, de H. Eucharistie en het gebed, terwijl een belangrijk hoofdstuk over 'de vertraagde zielen' dit deel sluit.
Dit werk is baanbrekend inzover het over een in de 18e eeuw opgekomen absolute scheiding van ascese en mystiek heen teruggrijpt naar een meer traditionele synthese. Daarom worden onder 'mystiek' niet verstaan de buitengewone verschijnselen van begenadiging in sommigen, maar de weg der verlichting en vereniging, te beginnen met de passieve louteringen en de ingestorte beschouwing. Deze laatste is volgens P. Garrigou een normale uitbloei van het genadeleven, de top van de normale weg naar de hemelse schouwing, hoewel zij, vooral wegens gebrek aan medewerking in de voorbereiding, toch vrij uitzonderlijk blijft. Tot deze ingestorte beschouwing bestaat wel een algemene verwijderde roeping, hoewel de naaste roeping ertoe beperkt is. Deze stelling zal ongetwijfeld de liefde voor het inwendig leven stimuleren, terwijl schr. geenszins aanzet tot een overhaast 'brûler les étapes', daar hij uitdrukkelijk wijst op de noodzakelijke actieve louteringen die de passieve moeten voorafgaan.
P. Schoonenberg
Dr Olaf HENDRIKS Assumptonist, Aan de diepe bronnen van het lijden. Bijdrage tot de thomistische spiritualiteit. - Paul Brand, Bussum 1949, 192 blz., geb. f 4,90.
Sint Thomas heeft verspreid in zijn
| |
| |
werken, en met name in zijn commentaar op het boek Job, een gehele theologie van het lijden, welke schr. hier systematisch aan ons voorlegt. Het lijden dat hier behandeld wordt is dat der rechtvaardigen, dat dus niet verklaard kan worden als een straf voor persoonlijke zonden; het verband van élk lijden met de zonden der wereld wordt hier niet uitgewerkt. Des te duidelijker idee echter krijgen wij van de noodzaak van het lijden ter vervolmaking van 't christelijk leven, 'n noodzaak volgend uit het karakter van dat leven als deelname aan het goddelijk leven en als navolging van Christus. Een diepgaand hoofdstuk over de natuur en uitwerkselen der passieve louteringen volgens Sint Thomas sluit hierbij aan, terwijl een bibliographie het boek sluit. Het geeft geen 'vlotte' geestelijke lectuur, maar de ernstige studie ervan zal voor het eigen zieleleven en voor de geestelijke leiding nuttig zijn. Het geeft een goede aanvulling op een soms te eenzijdig-humanistische trek van sommige moderne 'spiritualiteiten'.
P. Schoonenberg.
Dr K. SCHILDER, Christus in zijn lijden. Overwegingen van het lijdensevangelie. I: Christus aan de ingang van zijn lijden. Kok, Kampen, 1949, 2e herz. en verm. druk, 584 blz. f 13,25 per deel.
Schrijver van dit boek is de bekende professor Schilder van Kampen, wiens optreden in de laatste decennium beroering en scheuring heeft teweeggebracht in de Gereformeerde Kerk van Nederland. De 26 hoofdstukken geven 'lijdensmeditaties' over gebeurtenissen vanaf Christus' eerste lijdensvoorspelling tot aan zijn gevangenneming. Het zijn inderdaad lijdensmeditaties in de verheven zin van een betrachten van Christus' persoon en werk, met name van zijn actieve gehoorzaamheid aan Vaders woord in de Schriften. Van de andere kant lijkt ons de hogelijk rhetorische stijl van de schrijver met allerlei persoonlijke woordvormingen de 'meditatie' niet juist te bevorderen. Zijn, overigens penetrante, theoligie is daarbij uitgesproken en fel anti-katholiek.
P. Schoonenberg
Georg BICHLMAIR S.J. Christentum, Theosophie und Anthroposophie. Eine geistige Begegnung. Herder, Wien, 1950, 86 blz. 5.8.
Nu de mensheid als nooit te voren zucht onder de poging om haar een materialistische levensbeschouwing op te dringen, rijst de vraag hoe de verschillende stelsels die zich als spiritualistisch aandienen zich tot elkaar verhouden. Welnu het christendom enerzijds, en daartegenover de twee andere stelsels die in dit boekje behandeld en onder het begrip 'neognosticisme' worden samengevat, bedienen zich van vele gelijke termen waaraan echter een geheel verschillend begrip ten grondslag ligt. Dit laat P. Bichlmair in dit boekje zien door ideeën als 'het goddelijke in de dingen', 'het ontstaan der wereld', 'bovenzinnelijk en bovennatuurlijk', 'de Christus', 'de vergeestelijking der mensen' enz. eerst volgens theosophie en anthroposophie te beschrijven, daarna ze te becritiseren en er het christelijk begrip tegenover te stellen. Deze werkwijze streeft inderdaad naar een geestelijke ontmoeting.
P. Schoonenberg
Dr W. LAMPEN O.F.M. CAP. Winfried-Bonifatius, - P.N. van Kampen & Zoon N.V. Amsterdam, 1949, 144 pp.
Als pater W. Lampen over Willibrord of Bonifatius schrijft, kan men er zeker van zijn gedegen kost voorgezet te krijgen. Zulks is dan ook het geval met het 45ste deeltje van de 'Patria'-serie, dat Winfried-Bonifatius tot onderwerp heeft. Na een korte bespreking der bronnen, beschrijft L. in een negental hoofdstukken het historisch leven van deze heilige en wijdt naarna een hoofdstuk aan de sagen en legenden, die rondom deze figuur geweven zijn en het laatste hoofdstuk aan de verering die in de loop der tijden deze geloofsverkondiger is ten deel gevallen. Niettegenstaande de beknoptheid, die zich de schrijver heeft opgelegd, is deze monografie uiterst leerzaam. Zij toont tevens aan, hoezeer de auteur zich in deze stof heeft ingewerkt. Een tiental afbeeldingen illustreren de tekst. Een uitvoerige lijst van persoons- en plaatsnamen bewijst, zo het nog nodig was, welk een voorname rol
| |
| |
Bonifatius in de kerstening van West-Europa heeft gespeeld en hoezeer zijn nagedachtenis bij het nageslacht levendig is gebleven.
De lezing van deze bijdrage tot de hagiografie zal geen ontwikkelde te leur stellen.
K.J.D.
John CARR, C.ss.R., Maria Goretti, martelares der zuiverheid. - Desclée De Brouwer, Brugge-Amsterdam, 1950, 96 pp., geïll., Fr. 25.
Een onder alle opzichten 'goedkoop' boekje. Hinderlijk conventioneel, en nutteloos uitvoerig in de beschrijving van Maria's marteldood. Misschien kán er over deze heilige wel geen boek geschreven worden, en moet haar boodschap beperkt blijven tot de verpletterende eenvoud van één enkel woord: 'neen'. Gods boodschap voor een generatie die met psychologische analyse alles wil goedpraten? In elk geval lijkt het ons een vergissing, deze brochure - we schreven bijna 'dit vrome prulletje - de eer van een vertaling te hebben waardig geacht. Jammer voor de keurige uitgave en de mooie, goed gekozen foto's uit de film.
L. Monden
Leo TREZE, Broze vaten. - Sheed and Ward, Antwerpen, 1950, 140 pp., geb. Fr. 65.
De priester moet band zijn tussen hemel en aarde; hij moet geheel van God zijn en toch ook geheel van de mensen. In dit moeizaam, strijdend samengaan van het hoogste met het banaalste ligt de schoonheid maar ook de tragiek van zijn priesterlijk bestaan. 'Broze vaten' is niets anders dan een dagboek van die strijd, zich uitstrekkend over de gewone gebeurtenissen van een doodgewone dag uit een gewoon priesterleven. Bij elk uur of half uur van de dag maakt Pastoor Trese zijn gemoedelijke beschouwingen. Hij doet het met onbevangen eerlijkheid, diep-priesterlijke vroomheid en rake zelfhumor. Toestanden en verhoudingen zijn typisch-Amerikaans, maar eenieder zal zonder moeite het boek op eigen golflengte overschakelen.
Prettige verpozingslectuur voor priesters met drukke bezigheden; rijke meditatiestof voor seminaristen en jonge priesters en, voor weinig bemiddelde beurzen, het ideale geschenk bij een priesterwijding.
L. Monden
Alan KEENAN, O.F.M., Neuroses and Sacraments. - Sheed and Ward, Londen, 1950, XII-163 pp., geb. Fr. 68.
Het boekje doet bij eerste lezing een beetje eigenaardig aan. Men verwacht een diepergaande studie doch leest korte hoofdstukjes die zeer geschikt zijn als geestelijke lezing voor christenmensen die ietwat over hun zenuwen heen zijn en ook voor de anderen. De inschakeling van ons leven in Christus, Hoofd van het Mystiek Lichaam, door de aanwending van de sacramentele genade is immers de beste therapie en het beste middel voor gezondhouding van onze geest. Specialisten zullen hier niet veel in zien. Doch de kalme, konkrete, angelsaksische, soms simplistisch aandoende toon werkt geruststellend. Meer hoeft men niet te zoeken in dit boekje.
A. Snoeck
Het Triptiek van het Godsrijk. Handboek van de katholieke leer door Dr N.G.M. vAN DOORNIK, S. JELSMA en A. VAN DE LISDONK, Missionarissen van het Heilig Hart en verbonden aan 't Una Sancta-werk te 's Gravenhage. - Het Spectrum, Utrecht-Brussel, 1950, 452 pp., geb. f 4,90. B. Fr. 75.
Dit up-to-date handboek heet triptiek, omdat de schrijvers als basis van hun apologie genomen hebben het drieluik: Profeten - Messias - Godsrijk. Niet dat dit de indeling van het boek is maar de hoofdlijn van hun apologetische beschouwing. Het boek ontvouwt zich na een inleidend hoofdstuk over de idee God in vier delen: de stichting van de Kerk, de leer der Kerk, het leven in de Kerk, en de voltooiing der Kerk. De uiteenzetting dwaalt niet af in persoonlijke opinies over het katholiek geloof, maar geeft helder wat de leer van de Kerk is. Het bijzonder cachet krijgt het boek, doordat de schrijvers uit lange ervaring en psychologisch doorzicht in de ziel van de huidige mens, de vorm
| |
| |
hebben gevonden, waarvan verwacht mag worden, dat zij elke zoekende, hetzij katholiek, hetzij niet-katholiek bijzonder zal aanspreken, 't Laat de leer van de Kerk zien zoals deze leeft in de genadegemeenschap met Christus. Zeer aanbevolen. De zeer lage prijs voor dit boek moge meehelpen voor een grote verspreiding.
Ch. N
| |
Theologie en philosophie
Werkgenootschap van katholieke theologen in Nederland. Jaarboek 1949. Voordrachten en discussies. - Gooi & Sticht, Hilversum, 1950, 203 blz. f 4,90.
De goede zorgen der uitgeverij Gooi & Sticht maakten de uitgave van dit tweede jaarboek mogelijk, dat door zijn voordrachten en niet minder door de weergave der discussies een beeld geeft van de verworvenheden en problemen der katholieke theologie in Nederland. Dat hierbij vragen over de bronnen en de methode midden in de belangstelling staan bewijzen drie bijdragen, nl. over 'de taak van de verstandelijke argumenten bij de voorbereiding tot de geloofsact' (A. Kerssemakers), 'openbaring, traditie, Heilige Schrift, magisterium' (B. van Leeuwen) en 'de waarde der dogmatische formulering' (C. Sträter). Speculatieve uitwerkingen geven P. Ploumen over 'Maria's verdiensten voor het mensdom', en A. van Kol over 'de vruchten der H. Mis'. De theologia moralis en spritualis is vertegenwoordigd door bijdragen van J.A. de Goeij over het 'voluntarium indirectum', en van K. de Beer over 'de spiritualiteit van de diocesane clerus'. Een blik in de geschiedenis der scholastieke theologie geeft ons A. Maltha, sprekend over 'B. Petrus a Tarantasia', terwijl J.A. Schellekens in zijn voordracht 'over het wezen der gemeenschap en der maatschappij' (een kritiek op de bekende maatschappijleer van P. Angelinus) een wijsgerig onderwerp behandelt dat met de theologische interpretatie van het Corpus Christi mysticum allerinnigst samenhangt. Aanbevolen aan belangstellende katholieken en niet-katholieken.
P. Schoonenberg
Yves CONGAR en Fr. VARILLON, Priester en leek in de Kerk. Ingeleid door Dr Ir Ph Tellegen. Nederlands van Dr W. Schuijt. - F.W. de Koning, Laren, (1950), ('Irenika' nr. 1). 102 blz.
Deze nieuwe reeks 'Irenika' wil handelen over 'brandend actuele problemen op het terrein van de levensbeschouwing' (hetgeen zij overigens met vrijwel alle brochurenreeksen gemeen heeft). Men heeft het goede idee gehad, om ons hierin met enige franse publicaties bekend te maken, die ook ons Nederlandse denken kunnen bevruchten. In dit eerste deeltje schrijft een bekend theoloog en een aalmoezenier der Katholieke Actie voor de franse jeugd over de verhouding priester - leek. Vooral het meer theoretische betoog van P. Congar verdient onze aandacht. Het is zeer bevruchtend, hoewel het meer een poging blijft dan een definitieve oplossing. P. Congar legt de nadruk op de eenheid tussen priester en leek, terwijl hij het verschil tussen beiden slechts als iets oudtestamentisch schijnt te zien, dat ook in het Nieuwe Testament tot de eindvoltooiing bewaard blijft. O.i. overdrijft hij daarin enigermate, daar ook dit 'synagogale' element zelf op nieuwtestamentische wijze bestaat en aldus niet alleen maar gebonden lijkt aan de voorbijgaande wereld. Wij zouden de aandachtige lezer van dit opstel willen vragen, om ook het artikel te lezen dat Dr. F. Malmberg geschreven heeft in het verzamelwerk 'De Hoeksteen' (Roermond, Romen & Zoon, 1949), hetwelk getiteld is: 'Het mysterie van de katholieke leek'. De bijdragen van deze beide theologen zullen elkander verhelderen en aanvullen, tot in de meer praktische conclusies toe.
P. Schoonenberg
Paul DENIS O.P., Les origines du monde et de l'humanité (Etudes Religieuses nr. 607). - La Penseé Catholique, Luik, 1950, 179 pp., Fr. 45.
Hoewel klein van omvang bezit deze aflevering die verscheen in de collectie 'Etudes religieuses' een rijke inhoud. De schr. wil een samenhangend beeld geven van de oor- | |
| |
sprong en van de eerste evolutie van het heelal en van de mensheid. Voor elk van deze studieobjecten wordt telkens, duidelijk van elkaar onderscheiden, aangegeven wat de experimentele wetenschappen, wat de Philosophie en eindelijk wat de Theologie, ieder volgens eigen methode, ons er over leert en met welke graad van zekerheid. In een kort maar penetrant laatste hoofdstuk geeft schr. een algemene theorie aangaande de interpretatie van de Genesisverhalen rekening houdend met het letterkundig genre van het werk en met de godsdienstig - didactische bedoeling van de gewijde schrijver. Het boek werd voor het ontwikkeld publiek geschreven en zal, om wille van de klare synthese, met interesse ook door 'vakmensen' worden gelezen. Voor vele omstreden problemen worden oplossingen aangegeven of gesuggereerd welke, niet in tegenspraak met het dogma, werkelijk verruimend zijn en vele moeilijkheden tegen het Geloof kunnen beantwoorden of voorkomen.
J. Van Torre
Richard ARèS, S.J., L'Eglise catholique et l'organisation de la société internationale contemporaine, (1939-1949). Les faits - les principes - le programme (Studia Collegii Maximi Immac. Conceptionis, VII). - Facultés de Philosophie et de Théologie, S.J., Montréal, 1950, 269 pp.
Zoals de ondertitel aanduidt, bestaat dit werk uit drie delen. De 'Faits' zijn het optreden van het officieel gezag van de Kerk, nl. van de Paus en van de bisschoppen, van af 1899, bij het bijeenroepen van de eerste Vredesconferentie te Den Haag tot einde 1948. Dat documentarisch deel is leerrijk; maar waarom beperkt zich de schrijver nagenoeg uitsluitend tot de 'Amerikaanse' kerkvoogden - d.w.z. volgens de betekenis die dat woord heeft voor een Franse Kanadees, de kerkvoogden der Verenigde Staten? -
Het derde deel behandelt 'Les propositions constructives de l'Eglise'. Bij de aanvang er van waarschuwt P. Arès terecht dat het aan de Kerk niet toekomt imperatief concrete organisatie-voorstellen te doen maar enkel, zoals Z.H. Pius XII het op Kerstdag 1941 opmerkte, de godsdienstige en zedelijke beginselen naar voren te brengen die hier in aanmerking komen. De Paus mag evenwel, als gemeenschappelijke Vader en steunende op een eeuwenoude ondervinding der Kerk, aan zijne kinderen wenken geven welke 'veel verder kunnen gaan dan de officiële kerkelijke leer, waar het gaat om praktische bijzonderheden in zake organisatie, maar die dan ook niet dezelfde bindende kracht bezitten'. In zijne uiteenzetting had de schrijver moeten aantonen wat de Kerk uitdrukkelijk leert of beveelt en dat ook duidelijk moeten onderscheiden van hetgeen slechts aangeraden wordt. Wij menen dat hij het niet voldoende deed. Zijn werk is rijk aan documentatie en daardoor ongetwijfeld interessant. Door een kernachtige uiteenzetting, die scherper de lijnen trok, had hij evenwel voor vele lezers beter zijn doel bereikt.
K. du Bois
Paul SIMON, 'Das Menschliche in der Kirche', 3e druk, heruitgegeven door Dr Hufnagel. - Verlag Herder, Freiburg i.B., 1949, 150 pp., DM. 5.50.
Dit is de derde, posthume druk van een boek, in 1936 voor het eerst in Duitsland verschenen, over de menselijke tekortkomingen in de Kerk.
De auteur, een tijd lang professor in de scholastische philosophie en apologetiek te Tübingen en, sinds de machtsovername van 1934, domproost te Paderborn, bedoelde niet zozeer de Kerk tegen bestrijders van buiten te verdedigen als wel voor katholieke intellectuelen duidelijk te maken hoe hun houding moet zijn tegenover het menselijke element in de Kerk, hoe de Kerk steeds tekorten zal vertonen, inherent aan ieder mensenwerk, hoe de clerus steeds een zekere beroepsmisvorming zal ondergaan maar hoe toch ook zeer dikwijls de tegen de Kerk uitgebrachte critiek wordt uitgelokt door voorbijgaande stromingen, die zelf later blijken al te tijdsgebonden te zijn geweest.
Ter illustratie bespreekt hij de critieken tegen de menselijke verschijningsvorm van de Kerk uitgebracht door Rosmini, Kardinaal Manning en Fogazzaro.
| |
| |
Menig interessante opmerking is bij het lezen op te vangen en het geheel sluit op een optimistische noot met de vermelding van Augustinus die, na de inname van Rome, eveneens op een kentering van de tijden, zijn De Civitate Dei schreef, waarin hij duidelijk de vereenzelviging van Kerk en gevestigde wereldorde, al was het dan die van het christelijk geworden Roomse wereldrijk, afwijst.
J. Van Torre
Camille SCAILTEUR, Le devoir fiscal. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1950, 178 pp., ing. Fr. 69.
Men zal met veel belangstelling dit knap en doordacht werkje ter hand nemen dat over de kiese werkelijkheid van de belastingplicht handelt. De thesis van de schrijver is dat de belastingwet een echte wet is die niet louter op straffe doch rechtstreeks in geweten verplicht.
Eerst krijgen we een kort historisch overzicht van de opvattingen omtrent de betekenis en de verplichting van belasting. Het belastingrecht berust op het doel zelf van de staat: 'dont le but est de pourvoir aux besoins sociaux fondamentaux de ses membres'. Daartoe is het nodig dat de staat over middelen kan beschikken. De belastingplicht is gefundeerd op het sociale voordeel dat wij uit het staatsbeleid halen. Dit voordeel voor het individu wordt gemeten naar de goederen die hij heeft geproduceerd, de rijkdommen die hij heeft verzameld, bewaard of verwisseld, het verbruik van de ter beschikking gestelde middelen.
De psychologie van de belastingbetaler, in ons land vooral, getuigt van een verregaand gebrek aan eerbied voor de wet, die hij zonder scrupules ontgaat waar hij dit maar enigszins kan.
Nochtans is de fiscale wet een echte wet. Voorzeker, onze wetgever heeft lang gedraald, vooraleer beroep te doen op de zedelijke verplichting. Maar schrijver toont aan dat sedert 1919 een kentering is gekomen. Voortaan spreekt onze wetgever duidelijk het geweten van de burgers aan, en straft niet alleen omdat het bedrog nadelig is voor de schatkist, maar ook omdat men daardoor verkeerd handelt. Er is dan ook bij ons geen sprake meer van een louter poenale wet, zoals sommige moralisten meenden. Voorzeker, de fiscale wet moet rechtvaardig zijn d.i. sociaal dienstig, maar het is niet aan het individu overgelaten daar in ieder geval over te oordelen.
Het is dan ook zedelijk verkeerd de belastingen te ontduiken. De redeneringen, die men aanbrengt worden weerlegd, de middelen om het smokkelen tegen te gaan aangegeven. Dwang is op zich zelf ondoeltreffend. De mentaliteit van ons volk dient te veranderen door opvoeding, door publiciteit van het belastingswezen, door beloning van diegene die hun plicht getrouw vervullen enz.
Men moet dit werkje ten zeerste aanbevelen, omdat het veel kan bijdragen tot de verzedelijking van ons volk, op een gebied waar onze klassieke moralisten wezenlijk nog te liberaal en te 19de-eeuws aandoen. Het is alleen jammer dat schrijver die moralisten niet nauwkeuriger aanhaalt en niet grondiger terechtwijst. Een korte bibliographie sluit het boekje samen met een statistisch aanhangsel.
A. Snoeck S.J.
Columa CARY-ELWES O.S.B., Law, Liberty and Love. A study in Christian obedience, foundation of European civilization. With a preface by Prof. Arnold Toynbee. - Hodder & Stoughton, London, 1950, 256 pp., 10 sh. 6 d.
Titel en ondertitel geven duidelijk aan de taak die S. zich gesteld heeft. Met uitzondering van een meer theoretisch exposé van de ideeën van Augustinus en Thomas, is de verhandeling historisch. De ontwikkeling der verbondenheid van wet, vrijheid en liefde voert de lezer van het Evangelie, langs de eerste eremieten en het opkomend monnikendom via de beslissende invloed van Benedictus naar Franciscus van Assisië. Hierna splitst de weg: het ondermijnd gezag der Anagni-pausen, Macchiavelli, Luther, Rousseau naar de totalitaire staat van vandaag is het pad links; rechts gaat de weg van Thomas More, over Ignatius en Newman naar de Pausen van de laatste tijd. Deze korte inhoudsweergave is hopelijk voldoende om een idee te geven van het plan van dit boek alsook van de thesis die
| |
| |
de auteur op originele wijze toelicht en zeer aannemelijk maakt. In zoverre is het een studie die de aandacht verdient van zowel historicus als cultuurphilosoof.
Wat we - naast een te grote zakelijkheid en soberheid van stijl en compositie - betreuren is dat de auteur hier toch wel te veel hooi op zijn vork heeft genomen. Als geheel maakt het boek nu de indruk van een verzameling van op zich hoogst waardevolle notities, waaruit een prachtwerk van veel wijder omvang en meer diepgang had kunnen groeien. Het blijft waardevol, maar nu toch voornamelijk o.i. doordat het stimulerend zal werken. Het wijst de weg, het brengt ons echter niet waar wij - d.w.z. de niet-vaklui - zo graag zouden zijn.
W. Peters
Dr J.L. WITTE S.J., Het probleem Individu - Gemeenschap in Calvijns geloofsnorm. - T. Wever, Franeker, 1949, Dl I, 379 pp., Dl II, 412 pp., 2 Dl samen f 17,50.
Dit werk verdient in theologische kringen - zowel katholiek als protestant - bijzondere aandacht, omdat het een van de weinige diepgaande studies is in de oerbronnen van de protestante dogmatiek over een modern probleem van een katholiek theoloog. Omdat het zwaartepunt ligt in de interpretatie en objectieve weergave van Calvijns leer zelf, zoeke men hier niet rechtstreekse beschouwingen over Barth of Kuyper, ofschoon zich zonder twijfel nieuwe gezichtspunten zullen voordoen om de moderne protestante theologie vanuit Calvijn zelf te beoordelen. Men schrikke niet voor de omvang af. Het is in prettige, vlot leesbare stijl geschreven, terwijl T. Wever, de uitgever van protestants-theologische werken, voor uitstekende druk en afwerking zorgde.
Ch. N.
Dr M.C. SMIT, De verhouding van christendom en historie in de huidige rooms-katholieke geschiedbeschouwing. - J.H. Kok, Kampen, 1950, 220 blz. f 4,90.
In dit proefschrift van 'n gereformeerde predikant aan de Vrije Universiteit wordt 'n uitvoerige studie geleverd over wat de katholieke theologen en philosophen heden ten dage denken en disputeren aangaande de verhouding tussen het christendom enerzijds en anderzijds zowel de historische werkelijkheid als ook de wijsbegeerte en wetenschap der geschiedenis. Dit werk is bedoeld als een voorstudie op een eigen calvinistische beschouwing, waarschijnlijk in de geest van de 'wijsbegeerte der wetsidee'. Er ligt een enorme studie verwerkt in deze knappe uiteenzetting, waarin schr. niet alleen over zijn hoofdproblemen, maar ook over de daaraan ten grondslag liggende vraagstukken aangaande de analogie van het zijn, de verhouding tussen natuur en genade, tussen zondeval en verlossing, menswording en kruisdood bijna alle meningen binnen de hedendaagse katholieke theologie heeft willen doen spreken. Overigens heeft deze veelheid ook zijn nadelen. Schr. had zich o..i rustiger de vraag moeten stellen, of de tegenstrijdigheden die hij in de katholieke wijsbegeerte en belijdenis als ondergrond der disputen signaleert wel waarlijk tegenstrijdigheden zijn en niet veeleer berusten op de gebrekkige menselijk weergave van het geopenbaard mysterie of zelfs van de werkelijkheid in haar natuurlijke toegankelijkheid. Zo zou b.v. de formule dat de betrekking tussen God en schepsel voor het katholieke denken valt 'binnen de zijnseenheid' (blz 34) moeten worden aangevuld door te zeggen dat deze zijnseenheid ook omgekeerd 'binnen' God als te partipiceren zijnsvolheid valt ('in Hem.... zijn we'), en dat deze eenheid dus geen derde is dat God en schepsel omspant, alvorens haar te verklaren tot 'een vooroordeel van het Rooms-Katholieke denken' (ibid.). Maar het kan hier niet de plaats zijn, dit boek aan te vullen. Wij willen het alleen aan de studie van katholieke en
niet-katholieke theologen en wijsgeren aanbevelen.
P. Schoonenberg
Ernst Walter ZEEDEN, Martin Luther und die Reformation im Urteil des deutschen Luthertums. Bd. 1: Darstellung. - Herder, Freiburg i. Br., 1950, 402 pp., geb. DM 14.
Een der beste en meest klassieke werken, die wij tot nog toe over dit onderwerp mochten lezen. Het Duits Lutheranisme wordt beoordeeld naar
| |
| |
zijn wezenskern: zijn houding tegenover Luther en zich zelf. Uitgaande van Luther en zijn tijdgenoten, volgen wij met de schrijver de hele evolutie van het Duitse Lutheranisme tot in de XVIIIde eeuw: de meer objectief gerichte Lutherse orthodoxie van af het einde der XVIe eeuw, en daarna de steeds grotere doorbraak van het subjectivisme in het Pietisme enerzijds, de Aufklärung en het Rationalisme anderzijds. Dit zijn twee aspecten, die reeds in de hervorming van Luther aanwezig waren. Zij vormden de eigen aard van het Lutherse geloof, zijn dynamiek, maar ook zijn innerlijke verscheurdheid.
Het is een sobere, rustige en buiten alle polemiek gehouden analyse van de bronnen, zonder nutteloos vertoon van 'Wissenschaft', een kunstwerk van helderheid en methodiek. Naar gewoonte zorgde de uitgeverij Herder voor een feilloze uitgave in smaakvolle band. De schrijver belooft over korte tijd een tweede band, waarin hij ter illustratie en als bewijsmateriaal de voornaamste documenten en getuigenissen zal uitgeven. Een enig werk voor al wie zich met moderne religieuze problemen bezig houdt.
P. Fransen
| |
Psychologie
J. VAN DUYVENDIJK en J.B. VISSER, Nieuwe Zielkunde. - J.B. Wolters, Groningen, 1949, 8e druk, 231 blz. f 3,25, geb. f 3,75.
In dit boek, dat een hulp wil zijn voor de onderwijzersexamens, worden de zielkundige kwesties van Christelijk standpunt belicht. Dit standpunt, dat de mens in het juiste perspectief plaatst, vormt een goed tegenwicht tegen de beknoptheid van dit werkje; men treft er slechts de quintessens der gegevens en problemen aan. Wie, naar de titel laat vermoeden, iets nieuws zou verwachten, zal veel moeite hebben dit te vinden. De beknoptheid komt nog sterker tot uiting doordat men zoveel mogelijk terreinen heeft willen bestrijken. Als studieboek, dat inzicht moet verschaffen, voldoet dit werk geenszins, maar als repetitietabel voor een onderwijzersexamen schijnt het zijn nut te hebben.
A. Schrijnemakers.
W. HELLPACH, Geopsyche, (De invloeden van weder en klimaat, bodem en landschap op het zieleleven van de mens:). - H.P. Leopold, 's Gravenhage, 1949, 219 blz. geb. f 8,90.
De schrijver motiveert de titel 'Geopsyche' door het feit, dat het landschap, het weer en het klimaat behoren tot de aarde als planeet en dat ook eventuele invloeden van elders toch slechts via de aarde en haar dampkring op ons kunnen inwerken. Het eigenlijke onderwerp van dit werk is het psychische aspect van de zintuigelijke indrukken en de tonische effecten (levensspanning, vitale toestand van het organisme), die genoemde gebieden bij de mens teweegbrengen.
Hier is geen wichelroedeloper of 'n aardstralenspecialist aan het woord, doch de ervaren physische en physiologische wetenschapsmens. De schrijver beweegt zich geen enkel moment op occult gebied, doch houdt zich strikt aan de geconstateerde physische en physiologische feiten en bij 't zoeken van een verklaring blijft hij binnen de kring der positieve gegevens.
Duidelijk wordt aangetoond, dat de mens met zijn lichaam ingeschakeld is in de physische en biologische wereld en dat deze via het lichaam de psyche beïnvloeden.
Met een overvloed van gedetailleerde gegevens toont hij de feiten aan, doch bij het zoeken naar een verklaring moet hij zich meestal tevreden stellen met het aangeven van de mogelijke tussenschakels tussen weer, klimaat, bodem en landschap enerzijds en de psyche anderzijds. Ofschoon deze wetenschap nog in een preliminair stadium verkeert, toont ze toch reeds haar enorm belang voor het begrijpen van de schommelingen in de psyche van de individuele mens. Voor de zielzorger, de psychotherapeut en de medicus ligt hier reeds een massa kostbaar materiaal verzameld. Doch ook voor de geinteresseerde, hetzij uit louter wetenschappelijke belangstelling, hetzij uit verlangen naar beter begrijpen
| |
| |
van zijn eigen erfelijke en verworven constitutie, is dit boek een bron van veel ophelderingen en geruststellingen. In een tijd als de onze, waarin ongeacht het weer, het klimaat of de streek zoveel intellectuele prestaties worden verlangd, is dit boek zeer welkom door aan de tobbers meer inzicht te geven en hun zodoende te leren zich naar de omstandigheden te richten, waardoor niet alleen de geestelijke prestaties zullen worden opgevoerd, maar ook de levensvreugde groter zal worden. Hiertoe zal niet weinig bijdragen het inzicht, dat het geen zin heeft nog langer melancholisch te piekeren omwille van een vermeende ernstige kwaal, die in feite een 'normale' reactie blijkt te zijn.
Wat in dit boek ook naar voren komt is dat veel volksopvattingen in de grond wetenschappelijk verantwoord zijn, doch dat slechts de naieve causale verklaring deze opvattingen in discrediet heeft gebracht.
A. Schr.
H.R. WIJNGAARDEN, Hoofdproblemen der Volwassenheid. - Uitg. Erven J. Bijleveld, Utrecht, 1950, 268 blz., geb. f 6,90.
Een boek, dat ontstaan is uit het contact met mensen, die worstelen met te sterk geaccentueerde levensproblemen. De schrijver staat nogal onder invloed van de leer van Jung, wat in zoverre een voorsprong is, dat Jung de eenzijdigheid tracht te ververmijden en het hogere in de mens aanvaardt als een even reeële werkelijkheid als het biologische. Daardoor biedt de leer van Jung een meer bevredigende basis voor de psychotherapie en daarom ook kan de schrijver - die zelfs overtuigd is van de noodzakelijkheid ener Christelijke levensbeschouwing voor de psychotherapeut - het wezen van de mens vanuit religieus standpunt zien, nl. als 'Gods beeld en gelijkenis' en de zondeval aanvaarden als de grote breuk in de mens. Hierdoor komt een voorname werkelijkheid naar voren, nl. dat de verwaarlozing van het religieuse vaak de oorzaak en de terugkeer tot het religieuse even vaak de oplossing is van zovele innerlijke conflicten.
De volwassenheid plaatst de schrijver in de tijd, die volgt op de kennismaking met de buiten- en binnenwereld; het is voor hem de tijd van 'de aanvaarding'.
De problematiek der aanvaarding heeft vier aspecten, waarvoor iedere mens zich in zijn psychische en geestelijke rijping eens geplaatst ziet:
Aanvaarding van zichzelf, aanvaarding van de gemeenschap, aanvaarding van de ander in liefde en huwelijk en tenslotte aanvaarding van een zin des levens. Deze vierledige problematiek behandelt de schrijver op gezonde, brede en vooral diepe wijze en daarom kan dit boek voor velen sterk bijdragen tot innerlijke rijping en vrijwording. Hoewel het echtscheidingsprobleem niet tot de hoofdproblemen der volwassenheid behoort, gaat de schrijver omwille van de omvang en de ernst van dit phenomeen er toch niet aan voorbij. Als psycholoog ziet hij de oplossing in een echt berouw, dat vergeving zoekt van degene tegenover wie men tekort schoot. Waar dit gebeurt wordt de weg tot de liefde, die toch bijna steeds het motief is geweest voor het aangaan van het huwelijk, teruggevonden.
Echtscheiding is een symptoom van een onvolgroeid zijn, een niet waarlijk volwassen zijn.
Het echtscheidingsprobleem is slechts een der vele voorbeelden, hoe de schrijver als psycholoog de ontzaglijke waarde van het Christelijk Geloof voor de psychotherapie aantoont. Daarbij blijkt de Christelijke levensbeschouwing niet zozeer een hulpmiddel, maar juist de kern van een juiste psychologische houding te zijn. Dit blijkt vooral bij het vierde probleem der volwassenheid: de aanvaarding van een zin des levens.
De schrijver is niet Katholiek en neemt zodoende ook het Protestantse vrije onderzoek op in de rijpheidsproblematiek. Het verschil in opvattingen, dat door dit vrije onderzoek tussen de verschillende individuen ontstaat, brengt hem tot de erkenning van de relativiteit van zulke opvattingen.
Dit probleem leidt tot het probleem der 'Kerk'. Ofschoon de opmerking van sommige psychologen, als zou de Kerk een belemmering voor de vrije ontwikkeling van de persoonlijkheid zijn, in nog sterkere mate tegen de Rooms Katholieke Kerk wordt gelanceerd dan tegen de Protestantse kerken, weet de schrijver het juiste psy- | |
| |
chologische antwoord te vinden: Het terugschrikken voor de binding aan een bepaalde godsdienst, kerk of religieuze gemeenschap is in het algemeen het symptoom van een (partiële) ontwikkelingsstoornis.
A. Schr.
Rudolf ALLERS, Het Succes van een Dwaling. - Nederlands Boekhuis., Tilburg, 1949, 296 pp., f 7,50. Voor België: Uitg. P. Vink, Vlaamse Kunstlaan, Antwerpen, geb. Fr. 150.
Dit boek, waarvan de oorspronkelijke titel is 'The succesfull Error', is een succesvolle critiek op de Freudiaanse psychoanalyse. De Katholieke schrijver die zijn opleiding genoot in Wenen, de stad van Freud, heeft meer dan dertig jaren als psychiater en meer dan twintig jaren als psychotherapeut gepractiseerd; hij doceerde gedurende vele jaren geneeskunde en psychologie in zijn vaderland en is sinds 1938 professor aan de Katholieke Universiteit van Amerika te Washington. In zijn voorwoord zegt hij: 'Hoe meer ik vertrouwd ben geraakt met de psychoanalyse en haar problemen, des te minder kan ik haar aanvaarden'. De conclusies van dit boek zijn dan ook grotendeels negatief. De schrijver tast de psychoanalyse aan in haar philosophische grondslagen en haar wetenschappelijke pretenties en 't is 'n grote verdienste, dat hij hierbij geen beroep doet op zijn Katholieke geloofsovertuiging, doch enkel op zijn qualiteit als geleerde. Hierdoor blijven vele vooroordelen tegen zijn werk achterwege en wordt dit boek voor een bredere kring toegankelijk, terwijl het vooral voor andersdenkenden aan overtuigingskracht wint.
Gezien de grote invloed van de diepte-psychologie op allerlei takken van wetenschap en menselijke activiteit gaat de schrijver deze relaties stuk voor stuk na en komt telkens tot de conclusie, dat verkeerde opvattingen en drogredenen het succes van deze leer hebben begunstigd. Een citaat uit de resumerende tekst van het laatste hoofdstuk toont dit duidelijk aan:
'De toepassing op de ethnologie, waarop de psychoanalytici blijkbaar erg trots gaan en die zij beschouwen als een van Freud's grootste successen, zijn absoluut onjuist, omdat het bewijsmateriaal, waarop zij zich beroepen, geheel en al onbetrouwbaar is. Freud en zijn volgelingen hebben verzuimd zich er van te overtuigen, of het gezag, waarop zij zich beroepen, betrouwbaar is en of de aangehaalde feiten echt zijn. Hun opvatting over de primitieve gemeenschap, over de ontwikkeling van de rituele plechtigheden, over het totemisme enzovoorts, zijn in strijd met de ontdekkingen van de ethnologen en het praehistorisch onderzoek.
Noch Freud noch een van zijn leerlingen heeft een juist begrip omtrent het wezen van de godsdienst of omtrent het karakteristieke van de verschillende vormen van religie. Heel speciaal tasten ze in het duister als het gaat over de feiten, welke betrekking hebben op het Christendom. Voorbarig generaliseren, willekeurige beweringen, onwetendheid en bespiegelingen nemen in deze fantasieën de plaats in van nauwkeurige analyse en kritische waardering van de gegevens....'
De afkeer tussen psychoanalyse en godsdienst komt van beide zijden. Niet alleen is de diepte-psychologie wegens haar louter materialisme niet te verzoenen met welke vorm van Christelijke godsdienst ook, maar bovendien verklaart Freud de godsdienst voor een illusie, een massale dwangneurose, die in het belang der mensheid zo spoedig mogelijk dient te worden uit geroeid.
Natuurlijk bevat de psychoanalytische doctrine ook haar waarheden, doch de schrijver zegt: 'Maar als deze waarheden al bestaan, dan liggen ze toch onder een massa van misvattingen, van mechanistische en materialistische beeldspraak verborgen, en zijn ze geheel en al misvormd, doordat ze worden aangeboden in de vorm van een theorie, die het wezenlijke van de menselijke natuur negeert'.
De schrijver ziet het ware succes van de psychoanalyse op drie gebieden: Freud heeft de medische psychologie gestimuleerd, hij heeft de nadruk gelegd op het geweldige belang der jeugdervaringen en vooral heeft hij, als een prachtige ironie der geschiedenis, datgene aangetoond, wat hij wilde verwerpen nl. dat de geest de
| |
| |
leidende rol vervult in het leven van de mens.
Freuds eigenlijke succes is immers de ontdekking, dat een psychische behandeling bepaalde lichamelijke storingen kan genezen, dat ze kan leiden tot een algehele verandering in de gesteltenis en hierdoor is de mens bevrijd uit de ban van het biologisme.
A. Schr.
Rudolf ALLERS, Ken U zelf, - Nederland's Boekhuis, Tilburg, 1949, 4e druk, 302 pp., f 4,90. Voor België: Boekuil en Karveel, Antwerpen.
Allers heeft zich niet beperkt tot het becritiseren van dwalingen, hij heeft ook zijn positieve bijdrage geleverd in 'Self Improvement', dat in drie Nederlandse drukken onder de titel 'Zelfverbetering' werd uitgegeven en dat thans in de vierde druk onder het oude adagium 'Ken u Zelf' verscheen.
Hij behandelt in dit werk de moeilijkheden, die de mens in zijn leven ontmoet en voorzover die hun oorsprong hebben in de menselijke persoonlijkheid. Hier worden de vruchten van een lange ervaring gepresenteerd met de bemoedigende opmerking, dat het verlangen van de mens om 'anders' te worden niet zonder uitzicht is en dat aan de mens heel wat meer kansen ter zelfverbetering worden geboden dan men over het algemeen wil toegeven.
In dit boek legt de schrijver het volle gewicht van zijn Katholieke overtuiging in de weegschaal. Hierdoor wordt dit boek echter evenmin een philosophische verhandeling of 'n tractaat uit de moraal, als het een theoretische uiteenzetting der zielkunde aanbiedt.
Het eerste deel handelt over de noodzakelijkheid van verbetering en de kansen, die ons daartoe geboden worden; in het tweede deel worden zorgen, moeilijkheden en fouten uit het dagelijks leven besproken en in het derde deel wordt aangegeven hoe wij onszelf kunnen helpen.
De grondgedachte van dit werk is, dat alle vergissingen, fouten, slechte gewoonten en vele der moeilijkheden waarvan het leven zo vol is, voortkomen uit slechts enkele oorzaken, die telkens onveranderlijk terugkeren.
Aan de hand van de ontledingen en de methode, die dit boek aangeeft, kan ieder, die eerlijk is tegenover zichzelf, deze karakteristieken ontdekken en ze op doeltreffende wijze behandelen.
De lezer, die de inhoud van dit boek aandachtig in zich opneemt, zal inzien dat een gelukkig leven, prettige omgang met zijn medemensen, stipte plichtsvervulling bij het dagelijks werk en vooruitgang in de volmaaktheid en het godsdienstig leven in hoge mate afhankelijk zijn van de aanvaarding van de grondwaarheden over de mens en de werkelijkheid.
A. Schr.
Fritz KüNKEL en Ruth KüNKEL, Opvoeding tot persoonlijkheid, - Wereldbibliotheek, Amsterdam, 1949, 9e druk, 103 blz., geb. f 1,75.
Het eerste deel, door Fritz Künkel, zet de grondbegrippen der Individual-psychologie uiteen. De opvattingen van Adler omtrent minderwaardigheidsgevoelens en 'der Wille zur Macht' worden orthodox weergegeven.
In het tweede gedeelte, door Ruth Künkel, vinden deze opvattingen hun toepassing in de opvoeding. Voor degene, die ook maar enigszins psychologisch gevormd wil zijn is de kennis van Adler's systeem onmisbaar en daartoe vormt dit werkje een goede inleiding. Doch men dient de ontoereikendheid van dit systeem niet uit het oog te verliezen. Adler vestigde de aandacht op zeer voorname dynamische aspecten in de mens en het was zijn grote verdienste het pansexualisme van Freud af te wijzen en te bestrijden, doch zelf wist hij eenzijdigheid niet te vermijden. Voor veel psychologische problemen is in dit systeem geen plaats. Wie hiermee rekening houdt zal dit werkje met vrucht lezen.
A. Schr.
Dr Sherman MANDEL, Psychologie van het menselijk gedrag, - L. Stafleu, Leiden, 1949, 2e druk, 271 blz. geb. f 6,90.
Een typisch Amerikaans boek met een sfeer, waaraan de hedendaagse student in de psychologie reeds lang gewoon is geraakt. Voor niet-psychologen maakt deze sfeer echter vaak een onbevredigende indruk en daar
| |
| |
aan is het te wijten, dat men dit boek hier te lande niet zonder critiek heeft ontvangen. Ofschoon het werk sommigen afschrikt door zich aan te dienen onder een behavioristisch etiket, vertegenwoordigt het toch een gematigd behavioristische houding, de houding namelijk, die in de experimentele psychologie domineert. Men gaat er hoe langer hoe meer toe over de mens te onderzoeken naar zijn verhouding tot zijn milieu, omdat dit methodisch gezien de gunstigste basis is voor experimenten. Het ware juister geweest om in de titel van dit boek het woord 'gedrag' te vervangen door 'gedraging', want gedrag is geen univoke term en heeft o.a. een zeer speciale betekenis gekregen, terwijl gedraging slechts in het algemeen de verhouding tot de omgeving aanduidt.
Dat men een kleiner deel dan de Europese sfeer gewoon is reserveert voor de innerlijke processen, impliceert niet noodzakelijk een negatie, doch vloeit vooral voort uit methodische redenen. Het zwaartepunt ligt in de opvatting over het verband tussen prikkel en reactie; wie hier, zoals de schrijver van dit boek, een innerlijke verwerking van de prikkel aanvaardt, vertegenwoordigt het gezonde standpunt.
Men heeft dit boek verweten tien à, twintig jaren ten achter zijn. Toch is het sinds de eerste uitgave bijgehouden. Daarom vloeit deze opmerking wellicht voort enerzijds uit het feit, dat de reactie tegen het Watsoniaanse behaviorisme in Europa veel heftiger was dan in Amerika en men dus de indruk heeft, dat het hele systeem, ook in zijn gematigde vormen, behoort tot een overwonnen standpunt, en anderzijds uit het feit, dat dit boek slechts de pretentie heeft van een inleiding te zijn en bij het aanraken van sommige problemen een onbevredigende indruk maakt doordat het niet dieper in de problematiek doordringt.
Voor degenen, die zich willen oriënteren aangaande de wereld van psychologische tests en experimenten is dit boek een goede inleiding. Wie een dieper inzicht wil hebben van de 'innerlijke' mens, neme boeken, die meer volgens de Europese mentaliteit geschreven zijn.
A. Schr.
O. VAN ANDEL-RIPKE, Kinderstudie door omgang met kinderen. Nijgh en van Ditmar, Den Haag, 1949, 351 blz., f 6,90 en f 8,25.
Zoals de titel aangeeft is dit een gids, waarvan de richtlijnen vooral bedoeld zijn voor kinderstudie door omgang met kinderen. Hoofdzaak is daarbij, dat we aandachtig op de kinderen letten, zwijgen als ze zich uiten, rustig afwachten als zij met hun ervaringen experimenteren en niet ingrijpen, tenzij het nodig is. Kortom we dienen het initiatief aan het kind te laten en vooral dienen wij ons te hoeden voor het projecteren van levensvisies van volwassenen op de kinderwereld. Dit is de telkens terugkerende waarschuwing, dat we de eigenaardigheid van het kind dienen te erkennen en vooral te eerbiedigen.
Niet alleen voor degene, die een stelselmatige studie van het kinderleven wenst te maken, maar voor een ieder, die van kinderen houdt, is dit een interessant en prettig boek. Vooral opvoeders zullen het met veel vrucht raadplegen. Het heeft daarbij de verdienste, dat het op peil staat, waarvoor de naam der schrijfster trouwens borg blijft. Een uitvoerigere behandeling van godsdienstige en zedelijke problemen zou de waarde van dit werk hebben vergroot.
A. Schr.
Ph. M. v.d. HEIJDEN, Nazi-mentaliteit en geestelijke volksgezondheid. Facetten der toegepaste psychologie. - J.B. Wolters, Groningen, 1949, 256 blz., geb. f 5,75.
,Ofschoon de geschiedenis zo snel evolueert, dat 'Nazi-mentaliteit en haar bestrijding' al anachronistisch begint te klinken, blijft dit boek zijn waarde behouden. Het bevat allereerst hoofdstukken over nieuwe facetten der psychotechniek in verband met de sociale psychologie, en de sociologie, die grote belangstelling verdienen. Verder toont het onderzoek naar de sociaal-psychologische achtergrond der industriële ontwikkeling als voedingsbodem voor het nationaal socialisme, hoe deze eveneens een voedingsbodem kan zijn voor andere even ongewenste ideologieën.. Deze vertonen namelijk niet alleen een frappante gelijkenis in hun realisatie, maar gaan in oor- | |
| |
sprong ook terug op dezelfde sociaal-psychologische problemen, die door de industriële ontwikkeling worden opgeroepen. Als zodanig bezit dit boek een grote actualiteit.
Wat erfelijkheid en milieu tot stand kunnen brengen wordt zowel in het algemeen aangegeven, alsook door de ontleding van de persoonlijkheidsstructuur van enkele vooraanstaande nazi-leiders duidelijk geïllustreerd.
Dit boek heeft bovendien de verdienste van de vorming van ressentimentsgevoelens te willen voorkomen.
A. Schr.
R. VEDDER, Inleiding tot de psychiatrie, - J.B. Wolters, Groningen, 1949, 3e druk, 196 blz., f 4,50, geb. f 5. -.
De psychiatrie is lang een terrein gebleven, dat vrij ontoegankelijk was voor de niet-ingewijde. Behalve door het vreemde gedachtenklimaat en de terminologie werd deze situatie ook nog geaccentueerd door het ontbreken van eenvoudige leerboeken. Vedder is aan dit bezwaar tegemoet gekomen door een eenvoudige inleiding samen te stellen. Het is hoofdzakelijk een verklaring der psychiatrische terminologie, doch niet in de vorm van een woordenboek, maar in het kader van een systematische uiteenzetting. Het eerste gedeelte behandelt de oorzaken, die zowel lichamelijk als geestelijk kunnen zijn. Het tweede gedeelte handelt over de stoornissen in de waarneming, het denken, het geheugen, het bewustzijn en de oriëntatie, de stemming, de motoriek en het handelen, het spreken, lezen en schrijven. Het derde gedeelte geeft de ziektebeelden: Psychose, Neurose en Psychopathieën.
Dit boekje is op de eerste plaats bestemd voor zielzorgers, juristen, psychologen en studenten in de geneeskunde, doch eenieder, die iets meer wil weten van de psychiatrie, zal 't met vrucht raadplegen. Voor hen, die hun kennis hieromtrent willen verbreden en verdiepen is de literatuurlijst een goede wegwijzer.
A. Schr.
| |
Geschiedenis
Henri HAAG, Les origines du catholicisme libéral en Belgique, 1789-1839, (Univ. de Louvain. Recueil de Travaux d'histoire et de philologie, 3e serie, fasc. 36). - E. Nauwelaerts, Leuven, 1950, 300 pp., Fr. 175.
Volgens de auteur bleven de Belgische katholieken steeds trouw aan twee principes: enerzijds het traditionalisme als politieke en sociale doctrine, het primeren nl. van de nationale tradities, van de gemeenschap en het concrete leven op de rationalistische en individualistische stellingen van de Franse Revolutie; anderzijds het ultramontanisme, het beklemtonen van de macht der Kerk en des Pausen tegenover alle absolutisme en gallicanisme. Het Unionisme echter of, om duidelijker te spreken, het liberaal katholicisme is geen stelsel, geen doctrine, maar alleen een tactiek, waarvan de katholieken zich bedienden eerst om Willem I, Koning der Nederlanden, te bestrijden, daarna om de vrijheid van de Kerk, van het onderwijs, van vereniging, enz. te veroveren.
De schrijver toont aan dat de idee van het Unionisme stamt van de katholiek de Gerlache en niet van de liberaal De Potter, zoals men gewoonlijk zegt, en tevens dat het Belgische voorbeeld meer op de ontwikkeling van Lamennais inwerkte dan deze vooruitstrevende denker deed op de Belgische katholieken in de critische jaren 1828-1831. Al was de encycliek Mirari vos van 1832 tegen Lamennais een zware slag voor het liberale katholicisme, toch veroordeelde Rome de Belgisch grondwet niet en evenmin de houding der Belgische katholieken die door aartsbisschop Sterckx en bisschoppen als Mgr Van de Velde van Gent krachtig werden gesteund.
Dit degelijk en helder geschreven boek stemt tot nadenken. Wellicht beklemtoont de auteur te weinig de invloed van de ideeën der Franse Revolutie op de Belgische grondwet. De periode van 1832 tot 1839 is enigszins onevenwichtig behandeld: het beperkt zich te veel tot de politieke houding van het episcopaat, vooral van de bisschop van Gent. Dit zijn echter kleine vlekken in een fors en deugdelijk werk.
M. Dierickx
| |
| |
Kan. Floris PRIMS, Antwerpiensia 1949 (twintigste reeks). - 'De Vlijt', Antwerpen, 1950, 282 pp., 13 illustr., ing. Fr. 125.
Zoals de voorgaande jaren geeft de geleerde erestadsarchivaris van Antwerpen een bundel Antwerpiensia uit: het zijn ditmaal 45 korte geschiedkundige en folkloristische schetsen die vooral het einde der XVIIIe en de XlXe eeuw bestrijken. Steeds gaat het over Antwerpen en zijn onmiddellijke omgeving; tien opstellen handelen over Bercham. Niettegenstaande de onzuivere taal is het prettige lectuur, die zeker de Antwerpenaren zal interesseren en ook de historici een concrete kijk op het toenmalige leven bijbrengt.
M. Dierickx
Stephanus AXTERS O.P., Geschiedenis van de vroomheid in de Nederlanden. Dl I: De vroomheid tot rond het jaar 1300. - De Sikkel, Antwerpen, 1950, XXIV-502 pp., ing. Fr. 320, geb. Fr. 360.
Na enkele bladzijden over de vroomheid in de Romeinse periode wijdt Prof. Axters meer uit over de Frankische vroomheid tot 927 (pp. 19-111) en behandelt dan vooral het tijdperk der grote kloosterhervormingen tot 1300 (pp. 113-404). Een zeer uitgebreide bibliographie (pp. 405-459) en drie nuttige registers (pp. 461-497) besluiten het werk.
In de Frankische periode richt de vroomheid zich bij voorkeur tot de lijdende Christus en ook reeds tot Maria, terwijl de zachtjes aan opkomende devotie tot de H. Drieëenheid in het Luikse tot de instelling van het liturgisch feest der H. Drieëenheid leidt, dat later door de hele Kerk werd overgenomen. In de Hoge Middeleeuwen ontwikkelt de godsvrucht tot de H. Drieëenheid zich verder en zal later bij Ruusbroec een toppunt bereiken; ook de belangstelling voor Christus wordt veelzijdiger: naast de lijdende Christus, trekt nu ook het Hart van Jesus aan (o.a. bij Sinte Luutgart) en de Eucharistische Christus: in de XIIIe eeuw ontstaat in het Luikse het feest van Sacramentsdag, dat eveneens door Rome voor de hele Kerk werd overgenomen. Daarnaast bloeit een frisse Mariadevotie.
De lezer staat verbaasd voor de enorme eruditie en de grondige bronnenstudie van de auteur. Deze schrikt er niet voor terug, lange opsommingen te geven, een lastig critisch probleem onder zijn verscheidene aspecten te belichten of de kataloog van een Middeleeuwse bibliotheek te inventariseren. Men verwachte dus niet een vlot geschreven glanzende synthese - ok de taal kon trouwens zuiverder en vloeiender zijn - maar een degelijk overzicht van de huidige stand der wetenschap betreffende de geschiedenis van de Nederlandse vroomheid: het is eer een studieboek en een Nachschlagewerk dan een leesboek.
'De Sikkel' verdient een bijzonder dankwoord voor de mooie uitgave.
M. Dierickx
A. SIMON, Le Cardinal Sterckx et son Temps (1792-1867). Dl I: L'Eglise et l'Etat; Dl II: L'Eglise dans l'Etat. - Faculté Universitaire Saint-Louis, Brussel; Editions Scaldis, Wetteren, 1950, 624 en 480 pp.
In de onzekere beginperiode van het Koninkrijk België met de nieuwe gewaagde formule van scheiding van Kerk en Staat, was de aartsbisschop van Mechelen, Kard. Sterckx, gedurende vijf en dertig jaar, de hoogste kerkelijke instantie in België, die namens de Katholieke Kerk in tal van principiële en practische kwesties een grote verantwoordelijkheid droeg.
Tegenover het wantrouwende Rome verdedigde Sterckx, ook na de veroordeling van Lamennais in 1832 en na de Syllabus van 1864 de liberale Belgische grondwet met al de moderne vrijheden. Al kon de aartsbisschop in 1834 de katholieke universiteit oprichten en later voor het katholiek lager en middelbaar onderwijs bepaalde voordelen verkrijgen, toch bleek van af 1839, dat de liberalen zowel inzake onderwijs als inzake het tijdelijke van de cultus en andere kwesties bewust op de secularisatie van het hele privé- en openbaar leven aanstuurden.
Het tweede deel handelt over de geestelijke activiteit van Kard. Sterckx: zijn zorg voor priesters en religieuzen, zijn doctrine en apostolaatsmethodes, zijn bestuur als aartsbisschop en zijn verhouding tot de H. Stoel. Een werkelijk geslaagde ka- | |
| |
rakterschets van deze grote figuur besluit het boek. Het is jammer, dat de auteur zijn oorspronkelijke titel van dit tweede deel: 'Pasteur des êmes' heeft laten varen voor het te politiek klinkende 'L'Eglise dans l'Etat'.
Kard. Sterckx had zijn hele vorming onder de Franse Revolutie gekregen en was theologisch niet zó onderlegd: dit verklaart waarom hij het gevaar van het Menaisianisme en van Ubaghs' traditionalisme heeft onderschat. Opgegroeid in een tijd dat het kloosterleven nagenoeg volledig was opgeheven heeft hij nooit een goed inzicht gehad in de eigen rol der exempte orden in de Katholieke Kerk.
Prof. Simon geeft een te scherp relaas van de moeilijkheden tussen de Kardinaal en de Jezuïeten in verband met de philosophische faculteit 'Notre Dame de la Paix' te Namen. Eigenlijk was die faculteit reeds begonnen in 1833, één jaar voor de katholieke universiteit te Mechelen werd opgericht. Dat de Jezuïeten deze faculteit in 1845 wilden uitbreiden en door de Staat erkend zien, lag aan verscheidene factoren. Het in 1832 veroordeelde Menaisianisme, waar de auteur bijna niet over spreekt, waarschijnlijk omdat hij 'n werk over 'Lamennais et la Belgique' voorbereidt, was in België zeer verspreidt Vervolgens doceerde Prof. Ubaghs te Leuven het traditionalisme, dat de Congregatie van de Index juist in 1843 en weer in 1844 verwierp, en dat de Congregatie van het H. Officie, op herhaald aandringen van de bisschoppen van Luik en Brugge, in 1864 zou veroordelen: indien de auteur de kwestie van het traditionalisme (II, pp. 162-197) behandeld had vóór het geschil over de Jezuïetenfaculteit te Namen (II, pp. 54-86), zou de lezer een juister inzicht in de toedracht der zaak gekregen hebben.
Deze uitvoerige biografie is werkelijk een mooi boek, vlot geschreven, degelijk en gebouwd op talrijke onuitgegeven documenten. Het leert ons niet alleen een der grootste kerkelijke persoonlijkheden van de Belgische geschiedenis kennen en waarderen, maar opent tevens perspectieven op tal van nog steeds actuele kwesties.
M. Dierickx
H.A. LUNSHOF, Engeland een politieke Geschiedenis, Deel I en II. - Elsevier, Amsterdam, 1950, 431 en 411 pp.
Deze politieke geschiedenis van Engeland is opgezet in drie delen. Het eerste deel, thans herdrukt, verscheen reeds in 1945 en behandelt zestien eeuwen. Het tweede beperkt zich binnen de grenzen van de 17e eeuw en het derde, nog te verschijnen deel, zal de daarop volgende tijden behandelen. Deze schijnbaar ongelijkmatige verdeling berust op het feit, dat in de 17e eeuw de grondslagen zijn gelegd voor hetgeen later in Engeland zal geschieden. Want alle thema's van de Engelse geschiedenis, vooral de suprematie van het parlement over het koningschap en over de rechten en vrijheden van het Engelse volk, kruisen zich in deze boeiende periode.
Lunshof heeft zich vrijgemaakt van alle eenzijdige vooroordelen. Zoals hij de Engelse middeleeuwen beschouwt, kan een katholiek historicus veilig met hem in zee gaan. Ook in het tweede deel weet hij zich op dit niveau te handhaven. Nergens maakt hij zich schuldig aan vooringenomenheid. Zelfs Jacob II, bête noir van zovele geschiedschrijvers, ontvangt de waardering, die hem toekomt.
Deze negatieve lof zou te sober zijn, indien we er niet aan toevoegden, dat de vlotte pen van Lunshof de verschillende episoden in de rijk geschakeerde Engelse geschiedenis zo boeiend en onderhoudend weet weer te geven, dat ook de niet-historisch-geschoolde lezer deze delen met interesse zal lezen en niet opzij zal leggen, alvorens van het gehele verloop der geschiedenis onderricht te zijn.
In de bibliotheek van de velen, die tegenwoordig voor geschiedenis meer dan voor romans belangstelling hebben, mag dit werk niet ontbreken.
K.J.D.
|
|