Streven. Jaargang 4
(1950-1951)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
ForumEx-communisten getuigen!In de Angel-Saksische wereld heeft het niet lang geleden verschenen boek The God that failed grote bijval gevonden. Het waren 'six studies on communism', zes verhalen van bekende schrijvers die hierin hun ervaringen en bevindingen met het communisme beschreven. De drie eersten, Arthur Koestler, Ignazio Silone en Richard Wright waren 'nourris dans le sérail', gevormd in de boezem van het communisme, gedeeltelijk zelfs betrokken in de hoge politiek van het Kremlin, terwijl de drie anderen, André Gide, Louis Fischer en Stephen Spender, fellow-travellers genoemd worden, tochtgenoten die zich wel met hart en ziel aan de communistische zaak gewijd hadden, maar niet zo'n belangrijke functie in de partij hadden bekleed. Allen voelden zich na enige tijd in het communisme teleurgesteld en bedrogen en keerden het, althans de Moskovitisch georiënteerde partij, de rug toe. Dit merkwaardige boek is thans door De Bezige BijGa naar voetnoot*) te Amsterdam in een wat te gemakkelijke en zorgeloze vertaling van Koos Schuur in het Nederlands uitgegeven. Het is geen aanval op of beschuldiging van de communistische partij, althans niet in eerste instantie, maar een objectief relaas van wat deze auteurs in en aan het communisme beleefden. Katholieke lezers dienen wel te beseffen, dat al deze auteurs, met uitzondering enigszins van Silone, volkomen buiten het Christendom staan, dat zij in heel hun voelen en denken uiterst links gericht zijn en dat het Christendom als toevlucht en oplossing der wereldnoden voor hen niet meer meetelt. Van jongs af aan hebben zij de tegenstellingen arm en rijk, heer en dienaar, werkgever en werknemer gezien als de schrilste onrechtvaardigheid en dienovereenkomstig hun levensvisie en levenshouding bepaald. Een Christen staat tegenover deze verhoudingen van meet af aan enigszins anders en zal zich gemakkelijker bij differenties en schakeringen neerleggen. Wie geen andere werkelijkheid dan deze mensenwereld erkent zal moeilijker al het defectueuze der samenleving aanvaarden en, gelovend in de vooruitgang en de wezenlijke verbetering der mensheid, licht tot revolutionnaire en communistische theorieën komen, vooral wanneer het sociale instinct in hem levendig is en het jeugdidealisme in hem wakker wordt. Voor de mens die zich zelf genoeg is en geen hulp van buiten of van boven verwacht ziet de huidige wereld er inderdaad irriterend genoeg uit. Een Christen heeft ook de huidige wereld te aanvaarden en daarin zijn weg naar God te vinden, al zegt dit niet dat ook hij niet naar een andere betere samenleving heeft te streven. Maar revolutie en illegaal verzet blijven voor hem een schrikbeeld. Voor de zes samenstellers van 'De God die faalde' is revolutie en gewelddadige omkeer een huiselijk en familiair begrip, de enige mogelijkheid tot een betere wereldconstructie (voor André Gide geldt dit minder). Daarom ook was voor hen de vervreemding van de partij een grote vereenzaming en spreken zij herhaaldelijk over de hopeloze en | |
[pagina 93]
| |
tweeslachtige positie die een ex-communist inneemt; in zijn hart houdt hij vast aan de zogenaamde communistische idealen, maar hij kan ze niet meer broederlijk delen met een partij. Dit boek is geschreven vanuit die ons zo vreemde sfeer en levensstemming van communisme en principieel verzet tegen de inrichting der samenleving. Deze mensen leven in en reizen voortdurend naar wereldsteden; hun hoofdbezigheid is vergaderen en besprekingen houden onder aldoor dreigend gevaar. Zij hebben slechts omgang met mede-revolutionnairen en verkeren steeds in kookpunt. Hun opgejaagde leven schijnt hun geen mogelijkheid te bieden tot rustige bezinning, valse paspoorten, gevangenissen, revolvers en geheimzinnige opdrachtgevers vormen hun dagelijkse ontmoetingen. Waar en hoe ze de volgende nachten en dagen zullen slapen en eten laat hen onverschillig; heel hun leven speelt zich af in een mysterieus half-duister en zij hebben geen tijd om over God of gebod na te denken. Maar zij hebben, althans de beteren onder hen, een geweten en worden gedreven door een rusteloze en zeker niet onedele impuls van mensenliefde. Het is dit geweten en de zorg om hun motieven zuiver te houden die al deze auteurs uit de communistische partij dreef. Hierover heerst er in al de zes verhalen een merkwaardige overeenstemming. 'De communist moest, zegt Stephen Spender tekenend, nadat hij tot de Partij was toegetreden, zichzelf van de redenen ontdoen, die hem tot communist maakten', met andere woorden, de partij trachtte hem te overtuigen dat zin voor vrijheid, liefde en medelijden met de mensen 'bourgeois'-gevoelens waren, dat er slechts één wet gold, volstrekte en blinde onderwerping namelijk. Het is verbijsterend te lezen wat Moskou van haar handlangers in het Westen durft eisen. Grondprinciep is: de partij is volstrekt onfeilbaar en ieder heeft blindelings haar dictaat te volgen. Kritiek of een andere mening is niet toegestaan. Verdere beginselen zijn: het doel heiligt de middelen, de leugen is even waardevol als de waarheid, en: recht en onrecht kunnen beide even goed tot het doel voeren. Al de samenstellers van het boek kwamen vroeg of laat in botsing met deze leefregels, die hun menselijk geweten niet verteren kon. Bijna vermakelijk is wat Silone vertelt over een oproep naar Moskou van de kopstukken uit het Westen om zich afkeurend uit te spreken over een ingezonden protest van Trotski in 1927. Allen werden verzocht dit proteststuk af te keuren, maar het stuk zelf kregen zij niet te horen of te zien; zij moesten maar vertrouwen hebben in de partij. De redenering van het dialectisch materialisme, zo afdoende voor de blinde partijleden, bleek niet sterk en overtuigend genoeg voor mensen die zich nog enig recht op persoonlijkheid voorbehielden. Volgens dit dialectisch materialisme geschiedt alles met ijzeren noodzakelijkheid. Het ene volgt noodzakelijk uit het andere. Het kapitalisme zal ineenstorten volgens mechanische wetten tengevolge van tegenstrijdigheden binnen het kapitalisme zelf. Dan volgt vanzelf de machtsovername door het proletariaat volgens dezelfde mechanische ontwikkeling. De dictatuur van het proletariaat zal echter eveneens automatisch wegvallen, zodra de arbeiders geen vijanden meer hebben en er geen klassen meer bestaan. De partij en haar methodes zijn slechts een schakel, een historisch noodzakelijke schakel, in dit verloop. Wie dus de partij volgt zonder zich om bourgeois-bezwaren van goed of kwaad, van recht of onrecht te bekommeren, schakelt zich in in het noodzakelijk historisch verloop der wereldorde. 'Mijn conclusie is echter, schrijft wederom Stephen Spender, dat de Communistische Partijen geen betere wereld zullen kunnen maken. De reden, waarom | |
[pagina 94]
| |
ik dit denk, is dat te veel macht geconcentreerd is in de handen van te weinig mensen. Omdat ik niet geloof dat de centrale organisaties tot iets anders in staat zijn dan de heerschappij in te stellen van een bijzonder wraakgierige en naijverige bureaucratie, meen ik niet dat ik mijn eigen oordeel ondergeschikt moet maken aan het hunne. De communisten vertegenwoordigen een graad van centralisatie zoals die tot nu toe onbekend was. De politieke partij is zelf gecentraliseerd en afhankelijk van de leiding van een paar mannen.' Het getuigenis der zes auteurs wordt ingeleid door Richard Crossman M.P. met een beschouwing over het tijdperk tussen de twee oorlogen, waarin hij enkele merkwaardige dingen zegt. De intellectuelen, zo schrijft hij, die in deze periode tot de communistische partij toetraden, deden dit uit wanhoop en uit eenzaamheid. Hun wanhoop was dat de democratie niet in staat zou zijn het fascisme te stuiten en hun eenzaamheid bestond hierin dat zij het fatale van het fascisme doorzagen en het wilden bestrijden, toen een dergelijke houding nog niet als achtenswaardig gold. Crossman ziet de grote bekoring die het communisme op vele mensen uitoefende hierin dat het niets bood en alles vroeg, daarbij inbegrepen het afstand doen van geestelijke vrijheid. 'De kracht van de Katholieke Kerk is altijd geweest, dat zij de opoffering van die vrijheid eiste zonder enige inschikkelijkheid en geestelijke trots veroordeelt als een doodzonde.' Hij vermoedt dat in deze overeenkomst de reden is te zoeken dat het communisme in Katholieke landen zoveel meer succes heeft dan in Protestantse. 'De Protestant is van huis uit een conscientieus opponent tegen geestelijke onderwerping aan de een of andere hiërarchie.' Hoe vreemd dit laatste mag klinken, dat er werfkracht kan schuilen in het stellen van hoge eisen is niet te ontkennen en dat de Katholieke Kerk de opoffering der geestelijke vrijheid vraagt inzover zij volledige onderwerping eist aan de Goddelijke openbaring en de leiding der Kerk is even onbetwijfelbaar. Of daarom ook de van-huis-uit-Katholiek zich makkelijker voegt in het communistische partij-juk lijkt echter nogal onwaarschijnlijk. Dit zal wel liggen aan de geaardheid en de politieke verhoudingen der Romaanse volken. Bij deze laatsten hebben veel meer revoluties plaats gehad dan in Protestantse landen, wat toch tegen Crossmans redenering pleit. Crossman besluit zijn inleiding met de woorden: 'De duivel heeft eens in de hemel gewoond, en zij, die hem nooit hebben ontmoet, zullen waarschijnlijk ook geen engel herkennen, wanneer zij er een zien', waarmee hij wil zeggen dat wie niet met het communisme als levensbeschouwing en met communisten als politieke tegenstanders geworsteld heeft, moeilijk de waarde van de Westerse democratie zal begrijpen. J. van Heugten S.J. |
|