| |
| |
| |
Een merkwaardig Toneelstuk
door Hk. Assmann
DE Lord Chamberlain, de eigenaardige schakel tussen het Engelse toneel en het Engelse openbare fatsoen, heeft zijn rode potlood gebruikt in het merkwaardige toneelstuk van Lad. Fodor, The Vigil, en dat verbaast ons niet... voorzover buiten Engeland verbazing mogelijk is over een instituut, dat voor een niet-Brit al even onbegrijpelijk is als de Engelsman zelf, mitsgaders zijn levensstijl, zijn cuisine en zijn charmante trouw aan de traditie. Censuur kan tot vreemde consequenties leiden, vooral indien de zorg voor het openbare fatsoen wordt toevertrouwd aan een ambtelijke instantie, die alles onder ogen krijgt, wat op het toneel in Engeland verschijnt, of het nu een nieuw stuk van Eliott is of een flauwe schets in een revue. Een triviale uitdrukking in een klucht zal hij wellicht schrappen, en aan de andere kant weet iedereen, die wel eens een musical heeft gezien, dat er soms weinig verschil is tussen het zogezegde costuum van een Engelse en een Cubaanse revuegirl. Het is niet zo verwonderlijk, dat enkele zinnetjes, die deze of gene misschien minder eerbiedig vindt, in Fodor's stuk zijn geschrapt door een ambtenaar van een land, waar vele 'dear brethren' elke Zondag kunnen luisteren naar slap, kleurloos, verwaterd gepraat, dat sommige bedienaren van de Staatskerk opdienen als verkondiging van het Woord. Dat moet op z'n minst even ergerlijk zijn als het lichtelijk snobistisch gepraat van Pilatus' vrouw, die naar de nieuwe Leraar ging luisteren, omdat zij zich zo vreselijk verveelde, en die in verband met de Verrijzenis een opmerking over Orpheus en Eurydice plaatst. Een redelijk verstaander, die situatie en spreekster kent, bekijkt dergelijke opmerkingen in het goede licht. Wie zonder elementaire kennis van zaken de H. Schrift leest, zal zich nog veel meer ergeren.
Fodor behandelt in zijn stuk de vraag: Is Christus waarlijk verrezen, of was het graf op de eerste Paasmorgen leeg, omdat Zijn Lichaam ontvreemd was? Een vraag, die in de wereld de muur tussen geloof en ongeloof heeft opgetrokken, die banale pamfletjes heeft ingegeven en boeken van vrome wijsheid, die aanleiding is geworden tot vruchteloos twistgesprek en verheven discussie. Fodor is echter toneelschrijver; een dispuut, hoe levendig ook, is niet bepaald toneel, en hij heeft dan ook een, althans in toneelmatige zin, betere oplossing gevonden: hij behandelt de vraag in een modern proces, dat de Officier van Justitie aanhangig heeft gemaakt 'zoals wij het elke Goede Vrijdag aanhangig maken in iedere rechtszaal ter wereld'. De Officier of Openbare Aanklager is een ware advocatus diaboli, de verdachte is de tuinman van Joseph van Arimathea, die volgens de dagvaarding beschuldigd wordt, dat hij 'in de nacht van 8 April in een eenzame tuin op de helling van een heuvel de steen van een graf heeft ge- | |
| |
wenteld en het lichaam van een Joodse leraar, Jezus van Nazareth genaamd, heeft ontvreemd, zich daarmede jegens de gehele mensheid schuldig makend aan het grootste bedrog aller tijden'. Het publiek in de rechtszaal is het publiek in de schouwburg...... de mensheid, die deels gelooft krachtens de genade Gods, deels alles zou willen geven voor een positief antwoord op de vraag, welke tijd en eeuwigheid beheerst.
De strafrechtspraak in de Engels sprekende landen (het stuk speelt in Amerika) met de dramatische wendingen en de geladen spanningen en situaties, waartoe deze procesvoering aanleiding geeft; met de elkaar fel bestrijdende Officier en verdediger; met de vaak onbarmhartige scherpte van het kruisverhoor; met de wijze waarop Officier of verdediger bezwaar maakt tegen een vraag, welke intussen haar suggestieve werking reeds heeft verricht, onverschillig of de president de vraag toelaat of niet...... zulk een strafproces levert de toneelschrijver prachtig materiaal. Fodor heeft er dankbaar gebruik van gemaakt. In zijn stoet van getuigen paradeert de wereld, die sinds het Mysterie van Golgotha met onverschilligheid, met haat of dankbaar geloof tegenover de dood van de mensgeworden God staat. Tussen de fanatieke, giftige haat van het schriftgeleerdendom, gepersonifieerd in de felle Saulus, en het simpele, overtuigende geloof van Petrus, staat de dienstplichtige Lucius, aan wie de betekenis van Calvarie is ontgaan. Weet hij veel, wat er eigenlijk met die Jood aan de hand is; het is al erg genoeg, dat hij een paar dagen zware dienst heeft met de wacht bij Kruis en Graf......
In de parade ontbreekt niet het louche type, dat aan de voordelige kant wenst te blijven: de rechercheur Sadoc. Hij staat duidelijk en onbeschaamd te liegen, glibbert voorbij alle strikken, welke de verdediger voor hem open houdt, totdat hij tenslotte door zijn leugens toch in de val loopt. In de parade ontbreekt niet de vervolger, die Apostel wordt: Saulus keert terug als Paulus. In de parade ontbreekt niet de figuur, die schijnt te zweven tussen verering en lichtelijk snobistische dweperij (Procula, de vrouw van Pilatus), noch de man, die eigen carrière boven bewust, wraakroepend onrecht stelt. Fodor heeft van Pilatus een koloniaal bestuurder van een thans vrijwel afgesloten periode gemaakt; u kent het type: niet onwelwillend, te goed opgevoed om de 'inboorlingen' ruw, zelfs maar minachtend te behandelen; hij daalt niet tot hen af, niet omdat hij niet wil, maar omdat hij er eenvoudig niet aan denkt; ze zijn voor hem slechts een amorphe massa, die hij niet ziet, alleen nu en dan tegenkomt in zijn stukken. Scherp heeft Fodor dit type getekend. Pilatus vindt de geschiedenis met de Nazarener maar een vervelend geval, hij zou de man beslist hebben vrijgelaten, als die fanatieke Joden geen kans hadden gezien, zijn eigen positie en zijn prestige te Rome in het geding te brengen. Tegen de vreemde Leraar zelf had hij niets, maar voor Hém kon hij het ongenoegen van Rome niet riskeren, en och...... met 'n schouderophalen en een gebaar van handen wassen...... wat wilt u......? politiek, begrijpt u wel......? en wij moeten erg voorzichtig zijn in de Paasweek...... Een geborneerde geest, die zelfs het sarcasme
| |
| |
van de verdediger niet begrijpt, een slappe opportunist en gedistingeerde lafaard.
En dan Maria Magdalena. Fodor is er in geslaagd van haar een nobele figuur te maken, die ons haar verleden doet vergeten, zoals zij er zelf mee gebroken heeft. Het simpele verhaal over het wonder, dat de Meester in haar hart heeft gewrocht, is een meesterlijke afsluiting van het tweede bedrijf; bij lezing reeds voelt men de ontroering welke deze passage, door een sensibele actrice gezegd, moet wekken. Onder het scherpste kruisverhoor houdt zij vol, dat zij op Paasmorgen in de tuin Christus werkelijk heeft gezien, en sterk is dan ook de indruk, dat de Officier met zijn vinnige repliek en hatelijke toespelingen voor een verloren zaak strijdt. Maria spreekt de waarheid, met andere woorden: Christus is waarlijk verrezen. Het duel tussen haar en de Officier schept momenten van fel toneel en prachtige dramatische kracht, vooral in het derde bedrijf, wanneer de Officier de verschijning van de Meester aan Maria Magdalena wil reconstrueren en de verdachte, de tuinman, als Christus laat figureren. Hij dwíngt haar bijna, toe te geven, dat zij aan zinsbegoocheling heeft geleden, dat zij niet Christus heeft gezien, doch de tuinman. Zij blijft evenwel bij haar verklaring: het was de Meester. 'De enige waarheid die ik bezit, zult gij mij niet ontnemen. Ik weet wie gij zijt...... ga weg, Satan!'
Ten laatste slaat zij de tuinman in het gezicht. 'Is dat voldoende bewijs? Zou ik de Meester durven slaan?'
Het is technisch vrijwel onmogelijk, een toneelstuk van een Amerikaans proces te laten eindigen in een climax. Het doek valt immers niet na een scherp kruisverhoor, een fel requisitoir of een bewogen pleidooi, maar na de objectieve en nuchtere uiteenzetting van de zaak door de president, waarmede de jury naar de raadkamer wordt gezonden. Het laatste woord wordt niet gesproken door de verdachte, die hartstochtelijk of met klem van bewijzen zijn onschuld betuigt, doch het proces wordt gesloten met de vraag, die de jury moet beantwoorden: schuldig of onschuldig. In dit geval luidt de vraag: 'Wie heeft de steen van het graf gewenteld? De tuinman? Of de uit het graf verrezen Christus?' De toeschouwer gaat niet naar huis met een positief antwoord, hij krijgt slechts een indruk, een suggestie van de uitspraak, welke zou moeten vallen.
Welke is deze suggestie?
Men krijgt hier en daar de indruk, dat Fodor te neutraal, te objectief wil zijn, te veel verlangt ieder het zijne te geven, met het gevolg, dat hij soms zijn eigen redenering verzwakt. Wanneer de getuige Sadoc door de verdediger als leugenaar ontmaskerd is, daar volgens hem het lichaam van Christus, dat hij zogenaamd elders gevonden heeft, vier wonden had, suggereert de Officier hem de verklaring, dat hij de wonde in de zijde niet kon zien, omdat het Lichaam besmeurd was. Fodor vergeet dan echter, dat Sadoc eerder verklaard heeft, het Lichaam zeer nauwkeurig onderzocht te hebben, ziet bovendien over
| |
| |
het hoofd, dat het Lichaam in een lijkwade was gewikkeld, dus niet besmeurd kon zijn.
Tijdens het verhoor van Lucius verbiedt de president de vraag van de verdediger, waarom de soldaat zijn rapport (dat hij bij zijn ontwaken het graf leeg vond) aan de Hogepriester heeft uitgebracht, niet aan zijn commandant. Voor een militair is dat absoluut onmogelijk, de vraag is dus volkomen verantwoord. Vreemd is ook, dat Fodor de verdediger niet diep laat ingaan op de kwestie, hoe Lucius over zoveel geld kon beschikken. De soldaat is geen spaarzaam jongmens, de soldij was niet bijster hoog, en later vertelt een andere getuige, dat hij meer geld had dan de soldij van een heel jaar bedroeg. Lucius zou, aldus suggereert nog later de Officier, het geld gekregen hebben, 'omdat hij iemand een dienst bewezen had'. Aha! moest hij de discipelen misschien het Lichaam laten stelen? Natuurlijk grijpt de verdediger deze vraag graag aan, om te betogen dat, als er sprake is van omkoperij, het Sanhedrin eerder over de middelen daartoe beschikt dan het handjevol arme vissers uit Galilea. En wederom verbiedt de president verdere ondervraging op dit punt.
Ondanks dit alles blijft de Officier met zijn aanklacht in zwak licht staan, overheerst de indruk, dat de verklaringen van de getuigen à décharge sterker zijn dan die van de getuigen à charge, ofschoon men niet spreken kan van een goedkoop wit-zwart-effect. Deze gunstige indruk blijft ook bij het verhoor van Suzanna (een van de vrouwen, die op Paasmorgen naar het Graf gingen), die aanvankelijk hopeloos brabbelt en in haar eigen verklaringen verward raakt. Het is echter duidelijk, dat zij door de agressieve toon van de Officier in verwarring wordt gebracht; na de rustig gestelde vragen van de verdediger geeft zij een alleszins plausibele uitleg van haar schijnbaar tegenstrijdige verklaringen.
Met één getuige à décharge komt Fodor op een raar zijweggetje. Dat is Thaddaeus, expert in angelologie en hoogleraar in cosmogenie, door hem zelf gedefinieerd als 'a sort of pantheognostical evolutionism, or, astrologically speaking, the genealogy of the galactic stellar system'. Het verband tussen de engelen en de melkweg is nogal duister.
In een toneelstuk als The Vigil gaat de sympathie bovendien a priori uit naar de verdachte. Er is zo goed als nooit een roman of een toneelstuk over een strafproces geschreven, waarin de verdachte ook de ware schuldige blijkt te zijn. Lezer en toeschouwer weet zo goed als zeker, dat de schuldige niet in het beklaagdenbankje zit; de kracht, de bestaansreden zelfs van het stuk ligt in de verrassende ommekeer, teweeggebracht door detective of verdediger, welke de beklaagde redt. De simpele figuur van de tuinman, die maar zwijgend en een beetje verbijsterd het proces over zich heen laat gaan, zal ongetwijfeld de sympathie wekken. Hij verklaart, dat hij orders gekregen had, na de Sabbath een definitief graf te delven en dat hij daartoe een kuil gegraven had onder het droog gelegde waterbassin van de tuin. 'Als de mensen niet wisten, waar Hij begraven was, zou Hij eindelijk rust en vrede krijgen, en het nieuwe grasveld, dat ik
| |
| |
met zoveel moeite had aangelegd, zou niet vertrapt worden. Weet u hoeveel werk dat kost, een grasveld op die rotsachtige grond?' De verklaring lijkt wellicht zwak en gezocht, doch past geheel bij de eenvoudige van geest, die de tuinman is.
Zal men ook in dit geval de schuld dus niet bij de beklaagde zoeken, de grote verrassing, het plotseling naar voren gebrachte onweerlegbare bewijs tegen een ander is hier uiteraard onmogelijk. Het zou de artistieke vrijheid van de toneelschrijver te buiten gaan, Christus zelf bij wijze van 'afdoend' argument als getuige te laten dagvaarden. En als de cynische Officier een laatste wanhopige aanval lanceert met de bewering, dat hij onder de getuigen Christus gemist heeft, vergeet hij, dat de verdediger onmiddellijk daarvóór gesproken heeft over het geloof. 'Zalig zijn zij, die niet gezien, en toch geloofd hebben'.
Tenslotte eindigt het laatste bedrijf wel met een vraag, doch de schrijver suggereert, in welke richting het antwoord gezocht moet worden. Want wanneer de president zijn samenvatting van het proces sluit, wordt de rechtszaal donker, en terwijl de Paasklokken beieren en een juichende Paashymne klinkt, wordt door het raam op de achtergrond, in hel licht, een kerk zichtbaar. De suggestie is sterk en duidelijk, en wij vragen ons af, of deze suggestie, welke vooral op het toneel een onafweerbare invloed kan uitoefenen, niet even diep zal gaan als het 'wettig en overtuigend bewijs'. Indien de vraag van The Vigil in hoofd en hart van slechts één mens bewaard blijft en aanleiding zal zijn tot pogingen om althans het antwoord te zóéken...... wie zal beoordelen, hoeveel goeds dit merkwaardige toneelstuk dan gewrocht heeft?
|
|