| |
| |
| |
Het Voortgezet Lager Onderwijs als zwaartepunt bij de vernieuwing
door F. de Kock
AAN de belangrijkste congressen wordt niet altijd de meeste aandacht gewijd. Dit is, meen ik, van toepassing op het congres over het V(oortgezet) G(ewoon) L(ager) O(nderwijs) te Utrecht gehouden in de maand Juli. De vernieuwing van het onderwijs is nog steeds een vraagstuk van blijvende en stijgende actualiteit. Het is bovendien een beklemmend vraagstuk, omdat het naast een onderwijstechnische een sterk groeiende nationaal-paedagogische tendenz bezit. Wij zullen uit demografische overwegingen tot een zo uitgebreid-mogelijke emigratie moeten komen. Is het van eminent belang dat Nederland de eigen bevolking zó schoolt, dat ieder op zijn plaats de hem toebedeelde eigenschappen ten bate van het algemeen en van zich zelf zo bezield mogelijk kan ontplooien, voor hen die op emigratie zijn aangewezen is dit belang zo mogelijk een nog volstrekter imperatief.
Maar hoe weinig unaniem denkt men in onderwijskringen over de vernieuwing van ons onderwijs. Het is daarom dat ik meen hier te mogen wijzen op het bijna verlossende woord op dat congres gesproken door Mgr Mr F. Op de Coul. Doordringender dan vrijwel alles wat tot heden over de vernieuwing werd gezegd of geschreven, ging Mr Op de Coul uit van een door de evolutie noodzakelijk geworden nieuw schooltype, tot heden in Nederland met weinig begrip en nog minder welwillendheid tegemoet getreden. We bedoelen de V.G.L.O. school, waarin zowel het Nijverheidsonderwijs als de school voor Uitgebreid Lager Onderwijs een gevaarlijke concurrerende indringer zien. Dit schooltype nu werd door Mr Op de Coul gemaakt tot de hefboom der vernieuwing van ons hele onderwijssysteem. Hij gaat uit van de gedachte, dat bestaande schooltypen hun bestaansrecht alleen kunnen ontlenen aan de graad van dienstbaarheid, tot welke zij de leerlingen weten op te leiden, in de bestaande maatschappelijke verhoudingen.
Alvorens wezen, doel en noodzakelijkheid van het V.G.L.O. uiteen te zetten, gaf Mr Op de Coul een kernachtige inleiding over enige essentiële aspecten van de onderwijsvernieuwing als zodanig. Dat hier iemand aan het woord is, die aan de ervaring in de school en niet aan de schrijftafel buiten de school zijn inzichten ontleende, zal de ont- | |
| |
wikkelde gedachtengang des te belangrijker maken. Wat nu volgt zijn passages uit de tekst ons door Mr Op de Coul welwillend afgestaan.
Van een rijk zijn wij een arm volk geworden, dat zonder zich enige luxe te veroorloven, zijn onderwijs zo efficient mogelijk dient in te richten.
Een zeer groot geboorteoverschot verplicht ons onze economische politiek er op te richten nieuwe bestaansmogelijkheden te scheppen, terwijl daarnaast duizenden Nederlanders tot emigratie gedwongen worden. Ook hier dient het onderwijs in deze plannen te worden gecöordineerd.
De godsdienstige verhoudingen, de opvattingen der mensen over moraal en recht en de daardoor veel moeilijker omstandigheden, waaronder de jeugd heden ten dage opgroeit, in de moderne maatschappij, maken een langere en diepere principiële scholing uiterst noodzakelijk.
De nieuwe sociale structuur, welke via standsgroepering en publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie haar definitieve vorm gaat krijgen, vergt van elk lid dezer maatschappij een veel grotere ontwikkeling dan in het verleden het geval was.
Economische omstandigheden zullen ons - naar alle waarschijnlijkheid - verplichten de arbeidskrachten op een latere leeftijd dan tot nu toe het geval is in het arbeidsproces in te schakelen en hen op een vroegere leeftijd daaraan te onttrekken. Sociale voorzieningen zullen daartoe ook de mogelijkheid openen. Welnu, dan is het een plicht van sociale naastenliefde bij de jeugd, in de beschikbaar komende jaren, een dusdanige algemene ontwikkeling en vorming aan te kweken, dat deze voldoende is om aan het later leven de gewenste vulling en waarde te geven.
De vergemakkelijking van het verkeer, waardoor ook de kleinste plaatsen uit hun isolement verlost zijn, maakt het mogelijk om daar, waar zulks gewenst is, voor oudere leerlingen na het doorlopen der lagere school streekscholen te stichten.
Al deze grote veranderingen, welke waarschijnlijk nog wel met enkele andere aan te vullen zijn, maken het noodzakelijk, dat men zich ernstig op de bestaande vormen van onderwijs moet bezinnen.
Men schrijft over vernieuwing, men schreeuwt erom van de daken, men houdt landdagen hieraan gewijd, doch als men goed luistert, kan men telkens niet veel meer dan één groot klaaglied vernemen over het schooltype, waarmede de klager - gewoonlijk via zijn kinderen - enigszins in aanraking gekomen is.
| |
| |
Het kernprobleem van de vernieuwing ligt bij de leerkrachten, die in Nederland aan onderwaardering worden overgeleverd.
Geen vernieuwing van onderwijs kan slagen, wanneer men de leerkrachten voor een onmogelijke taak stelt.
Breng de klassen bij het Voorbereidend Hoger en Middelbaar Onderwijs terug tot 24 in de lagere klassen, resp. 20 leerlingen in de hogere, bepaal het aantal uren voor een volledige betrekking op 24, terwijl zgn. overuren niet gesalarieerd worden, en men zal zien, dat er tijd is voor correctie, dat de leerlingen op geregelde tijden hun beurt krijgen, dat er tijd is voor hulp aan de leerlingen bij ev. ziekte of geoorloofd verzuim; dat er voldoende belangstelling is van de zijde van de leraar voor zijn leerlingen; dat deze ook de tijd kan vinden en inderdaad zal weten te vinden om zich op de hoogte te stellen van de eisen van zijn vak en van de vooruitgang der paedagogiek en methodiek; dat men door veel mindere remming met de stof kan klaar komen en dat er nog tijd overschiet voor allerlei belangrijke dingen, welke nu niet aan bod komen; dat de selectie veel juister is; dat er van overlading en marteling der leerlingen geen sprake meer is. De vernieuwingsdrang is tot heden gestrand op de onmogelijke taak aan de leerkrachten gesteld en trekt men niet spoedig de besten onder de besten aan, dan wete men waarop iedere andere poging moet uitlopen. Er is maar één oplossing bij de gegeven stand van zaken en wel deze: vóór alles te zorgen, dat de leerkrachten er komen en dat deze kunnen arbeiden onder omstandigheden, welke het hun mogelijk maken hun hoge idealen te verwezenlijken.
Doet men dit, dan zou wel eens kunnen blijken, dat er geen vernieuwingsvraagstuk meer is in de zin, waarin men het vrij algemeen verstaat. Dan zal tevens de toekomst uitwijzen, dat dit geen weggeworpen geld is, maar dat de millioenen, aan deze verbetering besteed, hun renten ruimschoots zullen opbrengen.
Verzuimt men dit, dan zal wellicht hier of daar een enkele korte opleving te bespeuren vallen na het invoeren van nieuwigheden, maar vrij spoedig zal men tot de ervaring komen, dat alles bij het oude gebleven is en dat er in werkelijkheid niets verbeterd is. Deze correctie is een conditio sine qua non.
Wanneer thans een lans gebroken wordt voor het V.G.L.O. en daarbij een andere opbouw van ons onderwijs-systeem dan wij tot nu kennen wordt uitgestippeld, dan wordt daarbij vanzelfsprekend uitgegaan van de gedachte, dat dit nieuwe systeem evenmin de gesignaleerde fouten mogen aankleven als het tegenwoordige,.
| |
| |
Ik neem dus aan, dat vóór alles over de gehele lijn getracht wordt het gunstige klimaat voor ons onderwijs te scheppen en al zal dan, zoals eerder uiteengezet, heel veel verbeterd blijken, ik meen toch, dat wij er daarmede nog niet zijn. Om één enkel voorbeeld te geven: de klachten over aansluiting van het Voorbereidend Hoger en Middelbaar Onderwijs aan Hoger Onderwijs zullen grotendeels verdwijnen, maar die over het boorden-proletariaat zullen eerder toe- dan afgenomen zijn.
Is het werkelijk zo te veroordelen, dat - bij de tegenwoordige stand van zaken - ouders, die een gemis aan ontwikkeling aan den lijve ondervinden, dit bij hun kinderen willen voorkomen en hen daarom bij gebrek aan iets beters sturen naar Hogere Burgerschool of Uitgebreid Lager Onderwijs? Zijn ze eenmaal daar aangekomen, dan wordt de geest inderdaad steeds verder van het ambacht en de handenarbeid vervreemd; de fout ligt echter vooral in het feit, dat wij nog slechts zeer embryonaal het schooltype bezitten, dat voor het overgrote deel van ons volk het meest gewenste is.
In het begin is gewezen op meerdere stuk voor stuk belangrijke veranderingen in onze samenleving, welke het noodzakelijk maken ons volk in zijn geheel een bredere algemene ontwikkeling en vorming te geven, terwijl er tevens op gewezen is, dit alles zo efficient mogelijk te doen, daarbij tevens rekening houdende met de financiële mogelijkheden. Wanneer men naar een oplossing voor dit vraagstuk gaat zoeken moet vaststaan, dat onder geen enkele conditie getornd wordt aan de grondpeilers van ons onderwijssysteem: vrijheid en gelijkstelling.
Zolang dus de leerplicht zich uitstrekt, zo lang volgt minstens uit deze twee principes de eis van de confessionele school voor hen, die onder de leerplicht vallen, en wel op gelijke voorwaarden als voor het niet confessionele onderwijs gelden.
Ieder ander systeem en elke bevoorrechting van enige tak van onderwijs, welke niet of nog niet onder de gelijkstelling valt, in welke vorm ook, betekenen inbreuk maken op de verkregen algehele pacificatie en dienen op deze principiële grond te worden afgewezen. Dit klemt te meer, wanneer men zich wil herinneren de aangegeven godsdienstige en morele gronden, welke een langere principiële vorming noodzakelijk maken, welke juist aan de jeugd op de rijpende leeftijd niet mag onthouden worden.
Om principiële redenen dus, doch ook om nationale, maatschappelijke en economische - hieronder ook financiële - motieven naast paedagogisch-didactische moet de oplossing gezocht worden in de richting van het V.G.L.O. Niet alleen bij het Voorbereidend Hoger
| |
| |
en Middelbaar Onderwijs, ook bij het Uitgebreid Lager Onderwijs en het Nijverheidsonderwijs evenals bij het Agrarisch-onderwijs komen veel te vergeefs aangewende moeiten en kosten voor, welke bij een langere algemene vorming, waarbij via handen-vaardigheid langzaam in de richting der vakkeuze kan gewerkt worden, hadden kunnen vermeden worden.
Men heeft een zekere mate van geestelijke bewapening, welke het 6-jarig Lager onderwijs onmogelijk geven kan, nodig tegen de onvermijdelijke materialiserende invloed, welke aan de vakopleiding bijna inhaerent is.
Deze zelfde vakopleiding vraagt min of meer een zekere mate van zelfstandigheid van de leerling en plaatst hem - of doet hem zulks aanvoelen - als mens tegenover het door hem te verwerken materiaal. Hij voelt zich superieur. Maar dit superioriteitsgevoel heeft ook gevolgen voor zijn houding en gedrag t.o.v. ouders en overheden. Via werkplaats en fabriek plant deze mentaliteit zich - ook wegens het nauwe contact tussen de betreffenden - het eerst over naar de Ambachtsscholen, waar zij een gunstige sfeer voor ontwikkeling vindt; wanneer eenmaal een bepaalde groep van de jeugd hierdoor aangestoken is, is het slechts een kwestie van tijd, hoelang het duren zal, vooraleer de gehele jeugd ermede behept is. Men moet zich meer verwonderen over het feit, dat klachten in deze geest geuit worden, dan over het feit zelf, dat de jeugd inderdaad veel te vroeg rijp en zelfstandig is en zich aan elk gezag probeert te onttrekken. Men wil de fouten niet zien, waar ze inderdaad hun oorsprong hebben.
Vaak verschuilt men zich achter financiële mogelijkheden, terwijl het toch duidelijk is, dat, wanneer èn ons onderwijs èn vakopleiding via Ambachtsschool en leerlingstelsel juist geordend zijn, dit ook in zijn uiteindelijke resultaten de minst kostbare en de minst verspillende methode moet betekenen.
Men wil ook voor de minder economisch gesitueerden de mogelijkheid - mits de capaciteiten aanwezig zijn - de weg geëffend zien naar Universiteit en Hogeschool. Dit valt geenszins te betwisten. Een 30-jarige praktijk heeft echter doen ervaren, dat niet vele als zodanig uit die kringen aangekondigde leerlingen tijdens hun studie op Gymnasium of Hogere Burgerschool blijken geven voor hogere studie geschikt te zijn. Het merendeel dezer leerlingen wordt eerder geschaad dan gebaat door hun verblijf op deze scholen. Deze typen van scholen, welke m.i. als zuiver voorbereidend hoger onderwijs moeten beschouwd worden, moeten daarom bestemd blijven voor een intellectuele élite.
| |
| |
Evenals velen door een verkeerde keus geplaatst worden op een hogere school dan waar zij thuis horen, zo zal het ook voorkomen, dat leerlingen op Ambachtsschool of Lagere Landbouwschool zijn terecht gekomen, die beter op een Middelbaar technische school of Landbouwschool op hun plaats zouden zijn. Eis van democratie is dan, dat deze leerlingen na gebleken geschiktheid hun studie op middelbaar technische en middelbare landbouwschool kunnen vervolgen, maar hoe kan aan deze eis redelijkerwijze voldaan worden, indien deze leerlingen niet over een veel grotere ontwikkeling beschikken, dan 6 jaar lager onderwijs hun geven kan? Evenals in Amerika het geval is zullen ook hier de allerbesten via middelbaar technische of middelbare landbouwschool moeten kunnen doorbreken naar Delft of Wageningen. Maar daarvoor zal een vorming van minstens 8 jaar - dus via V.G.L.O. - de noodzakelijke basis moeten leggen voor het volgen van Vakonderwijs. Wanneer velen onzer jonge boeren en wellicht reeds in een nabije toekomst ook vele anderen zullen moeten emigreren, dan eist niet enkel de plicht t.o.v. deze landgenoten, maar ook ons nationaal belang t.a.v. het land, waarheen geemigreerd wordt, dat wij aan deze categorie van landgenoten een dusdanige, algemene, maar tevens practische ontwikkeling gegeven hebben, dat zij naar menselijke berekening elders met redelijke kans van slagen een toekomst kunnen opbouwen.
Reeds eerder is het leerlingstelsel genoemd. Er zijn jongelui, voor wie contracten worden afgesloten na de beëindiging van hun studie aan de Ambachtsschool - en dit is de normale gang van zaken, zoals de wetgever zich gedacht heeft - maar zeer velen betreden de fabriek onmiddellijk na beëindiging van de leerplicht. Degenen, die zulks als leerling doen, zullen - zeker als zij vroeg of laat werkmeester hopen te worden - een grotere ontwikkeling moeten bezitten dan de lagere school geeft. Maar ook voor alle anderen is het ten zeerste gewenst, dat zij enigszins ingewijd zijn in de problemen van 'het leven', alvorens de fabriek voor hen de poorten opent.
Voor de verzorging van de materiële belangen van de arbeider is een bijna ideale regeling tot stand gekomen van het eerste ogenblik af, dat hij in het arbeidsproces zijn intrede doet, maar de noodzakelijke uitrusting van de geest wordt hem onthouden. En toch blijft waar: 'de mens leeft niet van brood alleen'.
Willen wij ons volk werkelijk gelukkiger maken, dan zullen wij de arbeider op de eerste plaats meer intellectuele bagage op zijn levenspad moeten medegeven, alvorens hem aan het begin van zijn eigenlijke taak te stellen.
| |
| |
Het zal langzamerhand wel duidelijk worden, waar dit betoog naar toe wil: de V.G.L.O. school moet de school worden voor de overgrote massa van ons volk en de ontwikkeling, waartoe dit onderwijs de leerlingen brengt, geve het standaardtype weer van de ontwikkeling van de doorsnee Nederlander.
Hoe dient het Nederlandse onderwijssysteem dan opgebouwd te worden?
Om te beginnen: de Kleuterschool, dan de Lagere School, welke 6-jarig is, met een gelijk program voor het gehele land. Dit programma dient zodanig te zijn, dat het door iedere leerling met slechts middelmatige aanleg met succes kan doorgewerkt worden.
Na deze 6 jaren volgt een splitsing, doch welk schooltype ook gekozen wordt, elk type dient te beginnen daar, waar de 6-jarige lagere school haar leerlingen aflevert.
Op dit gebied ligt een voorname plicht der overheid, dat zij n.l. meer dan in het verleden ervoor waakt, dat niet door druk van boven af, de leerstof van een lager schooltype voortdurend wordt uitgebreid of gedeformeerd.
Na deze 6 jaar eindigt voor geen enkele Nederlandse jongen of meisje de leerplicht, noch de algemene vorming, doch deze wordt verder voortgezet aan een school van een ander type. Dit lijkt een eis van opvoedkunde.
Voor de overgrote massa van het Nederlandse volk zal dit de V.G.L.O. school zijn. Op deze school - welke minstens 2 jaren omvat - zal in toenemende mate, als het einde van de schooltijd nadert, in de algemene vorming eenvoudige oefeningen in handenarbeid worden ingeschakeld, teneinde door enige praktijkoefening de juiste keuze van het toekomstige beroep te verstevigen, terwijl als uiteindelijk ideaal gedacht wordt een derde jaar, waarin de arbeider bijv. Zaterdags en/of Vrijdags terugkeert naar zijn V.G.L.O. school, om door aanvulling der door ervaring gebleken manco's zijn scholing te voltooien. Dat hierdoor tevens het te geven onderwijs aan opvolgende leerlingen fris en aan de praktijk aangepast zal blijven, hoeft zeker geen betoog. Zo zal de V.G.L.O. school de levensschool voor het overgrote deel der Nederlandse bevolking moeten worden, omdat zij tevens in haar programma beoogt haar leerlingen - welke nu de leeftijd bereikt hebben, dat zij er bevattelijk voor zijn - in te wijden in de problemen, welke het leven en de maatschappij aan de mens stelt.
Dat deze school daarom vooral confessioneel gedacht is, spreekt wel vanzelf.
| |
| |
Eerst na het verlaten van de V.G.L.O. school volgt de keus: werkplaats - ambachtsonderwijs - landbouwonderwijs. Het is nodig hier te herinneren aan hetgeen in het begin gezegd is over de noodzakelijkheid de beschikbare krachten later in het arbeidsproces in te schakelen, om duidelijk te maken, dat het leeftijdsbezwaar in dezen niet geldt.
Zoals reeds eerder betoogd bereikt men hiermede niet enkel een doorbreken van de opleidingsbeletselen voor technisch aangelegde en begaafde leerlingen mogelijk te maken, maar het moet ook het ambachtsonderwijs zonder meer ten goede komen, indien de leerlingen, welke onze Nijverheidsscholen bevolken, rijper in leeftijd en in ontwikkeling zijn. Juist bezorgdheid voor deze voorname tak van onderwijs doet de toelatingseis stellen: 2 jaren V.G.L.O.
Men ziet hieruit, welke voorname functie aan het V.G.L.O. is toegekend: dé opleidingsschool voor de grote massa van onze werkers in de maatschappij, dé maatschappij-school bij uitstek. Deze schets zou onvolledig zijn, indien zij ook niet zeer beknopt aanduidde, hoe het onderwijsschema verder gedacht wordt.
Na het doorlopen van de lagere school zal een ander - doch veel kleiner gedeelte - moeten opgeleid worden voor de middenfunctie's. Hiervoor dient de 4-jarige A.M.S. (Algemene Middelbare School) terwijl een nog kleiner gedeelte - voor hogere studies voorbestemd - naar Gymnasium of Hogere Burgerschool ev. Lyceum zal gaan. Deze laatste 3 typen zijn echter uitsluitend als V.H.O. (voorbereidend hoger onderwijs) gedacht en van het begin af dus op Universiteit of Hogeschool gericht.
Van groot belang hierbij is, dat de 3 typen: V.G.L.O. - A.M.S. - V.H.O. - van de eerste dag af sterk divergeren, zodat men geen voorsprong heeft - zoals nu bij sollicitaties of overgang naar andere scholen vaak het geval is - door de keuze van een hoger schooltype. De leerlingen moeten door hun onbruikbaarheid in zekere mate gedupeerd zijn, indien men een hoger schooltype gekozen heeft dan de toekomstige werkkring vordert. Alleen op die wijze wordt een einde gemaakt aan het 'boorden-proletariaat'.
Als bezwaar tegen een dergelijk systeem wijst men vaak op de noodzakelijkheid van correctie bij verkeerde keuze van schooltypen. Men kan echter vragen of het type ener school afhankelijk moet zijn van de mogelijkheid van correctie met al de ellende daaraan verbonden, zoals dat nu bestaat: Gymnasium - Hogere Burgerschool - Middelb. landbouwschool - Uitgebreid lager onderwijs - Ambachtsschool ofwel van de redelijke eisen, welke door de maatschappij aan het onderwijs gesteld moeten worden. Bovendien vergeet men bij het
| |
| |
stellen van dit vraagstuk heel dikwijls, dat ook anderzijds de keuze verkeerd kan zijn geweest en dat via V.G.L.O. op de Ambachtsschool is terecht gekomen de leerling, die krachtens zijn capaciteiten een zeer goed figuur zou maken op Gymnasium en Universiteit. Welnu: beide categorieën kan men wijzen op de avondlycea, waar de mislukte Gymnasiast of Hogere burgerschool-leerling - terwijl hij reeds als volontair of betaalde kracht zich voorbereidt op zijn toekomstige werkzaamheden - de Algemene Middelbare school kan volgen, maar waar tevens de jonge zeer talentvolle arbeider, terwijl hij van zijn inkomsten niet verstoken wordt, de gelegenheid krijgt eindexamen Hogere burgerschool of Gymnasium te halen.
Het avondlyceum vormt in deze gedachtengang het noodzakelijke sluitstuk van ons onderwijssysteem.
Tot zover de gedachtengang van Mr Op de Coul. Het zal moeilijk zijn in de chaotische vernieuwings-literatuur een tweede zo gaaf schema aan te wijzen. En toch zal iedere onderwijsman, wien het uitsluitend gaat om de kern van de zaak, wiens visie door bepaalde, soms zeer begrijpelijke en menselijke overwegingen, niet wordt beneveld, toegeven dat hier een verlossend woord is gesproken. De V.G.L.O.- school is op onderwijsgebied het ei van Columbus.
|
|