| |
| |
| |
Nederlandse Cultuureenheid
door Dr M. Brauns S.J.
IN het bewogen en onveilig tijdsgewricht dat de wereld doormaakt, klinkt het lichtelijk academisch over onze cultuureenheid te spreken. En misschien zijn we als huisgenoten die, alvorens voorgoed van huis en have afscheid te nemen, nog eenmaal het eigen huis met een weemoedige blik van de grond tot de nok opnemen, om dan als ballingen onder te gaan in een nameloos mengsel van volken, ontworteld en ten dode opgeschreven. Zelfs in die veronderstelling zou de laatste blik gewettigd zijn om in onze onsterfelijke geesten al wat aan ons Nederlands volk en volksaard geest was en drager van geest te vereeuwigen.
Als gelovige mensen die weten dat hun volk gegroeid is in en als stam van het uitverkoren Godsvolk, is dit besef van geest en eeuwigheid, het bewustzijn van eigen onvergankelijke geest ons toch een levensvreugde en Paasstemming die als een goudschitterende zomerzon door alle onweersbuien en wolken heen breekt en het verschiet in heldere glanzen zet. Niet als ongelovigen en heidenen die geen hoop meer hebben staan wij ook tegenover de geestesbeschaving van ons volk, maar als gelovigen die gedenken hoe de verrezen Jezus, het oerbeeld en voorbeeld van alle mens-zijn, in eigen moedertaal zijn leerlingen heeft toegesproken uit zijn verheerlijkte en verrezen lichamelijkheid. Het is daarom theologisch een verantwoorde redenering als we besluiten dat wij mensen, tot in onze taal en beschaving toe, onsterfelijk verrijzen zullen. De Nederlandse mens is ook in zijn Nederlands-zijn een eeuwige mens, en waarschijnlijk zal het tot het samenleven der zaligen behoren, dat alle volken en talen daar zullen blijven dienen als kleine, maar echte uitstralingen van de onzegbare zieldiepte van het meeleven met de Goddelijke Persoonlijkheden. 'Zie, daarna zag ik een overgrote menigte, die niemand kon tellen, uit alle volken en stammen, naties en talen. Ze stonden voor de troon en het Lam in witte klederen gehuld, met palmtakken in hun handen.' zegt het Boek der Openbaring (7, 9). Wellicht zal tegenover de aanschouwing der Godheid zelf het naleven van onze aardse taal en beschaving alleen maar zijn als het achteloos wuiven van een palmtak in een verheerlijkte hand. Maar alle werkelijkheid is eerbied en aandacht waard en als we terecht vermoeden en weten dat ook ons menselijk cultuurleven vereeuwigd wordt met ons hele mens-zijn
| |
| |
mee, dan is dit leven een bezinning waard zelfs al stonden we op de rand van steilten en afgrond, waar de kathedraal van ons aards volksbestaan in een soort eindramp zou wegstorten. De Nederlandse taal en stam en beschaving kan door een ongeluk der geschiedenis worden weggevaagd van het aard-oppervlak. In de Goddelijke eeuwigheid echter leeft dit alles voort en staat dan dit verdwenen volk verrezen in allerinnigste eigenheid vanaf zijn hoogste en begenadigste heiligen en religieuze genieën tot aan de ootmoedigste prevelaars van het Onze Vader en Wees Gegroet, van een heilige Lutgardis, Godelieve, Jan Berchmans, Petrus Canisius, een zalige Beatrijs, Ruusbroec tot aan de vaders en moeders en kinderen die dezelfde taal en gemoedstoonaard van die heiligen in eigen gemoed en tongval hebben beleefd. Zo zal er voor eeuwig en altijd een Nederlands volk en een Nederlandse eenheid bestaan als schakering en onderdeel van het grote geheel van het uitverkoren Godsvolk en het vereeuwigd mensengeslacht. En het is daarom ook dat we in de donkerste tijden dit besef als een zonneglans mogen dragen en de diepere zin vermoeden van het anders wat rhetorisch-gewaagde vers uit de Vlaamse Leeuw: 'een volk zal nooit vergaan.'
Misschien kan het wel bevreemden dat een schijnbaar geheel profaan thema als onze Nederlandse cultuureenheid inzet met Godgeleerde beschouwingen en een soort orgelspel onder kerkgewelven, dat de schijn kan wekken hoog en bewonderenswaardig maar vooral hoog over de hoofden weg te zweven; doch in feite staan we daarmee dadelijk op de vaste bodem der werkelijkheid en wijzen we de diepste culturele eenheid van onze Nederlandse aard en beschaving aan: zij is ontstaan binnen het grote bovennatuurlijk en natuurlijk geschiedkundig gebeuren van de kerstening der in hoofdzaak Frankische stammen in de lage landen, en zij draagt onuitwisbaar dit geboorte- en wezensmerk in zich. Onze cultuur is een theologische, en ons volk een religieus volk, wat tot uiting komt ook in zijn betrekkelijke opstandigheid tegen godsdienstige invloed en kerkelijk gezag. Tot in zijn huidig opkomend atheïsme toe vertoont het Nederlands geestesleven die gebondenheid aan een godsdienstige grondeenheid: het is geen loutere afzijdigheid, het is een werkelijk stelling kiezen dat ermee gemoeid is. Veel meer dan bij andere volken en beschavingen van West-Europa voelt de drager van Nederlands geestelijk leven zich gedwongen op religieus gebied partij te kiezen en in zijn cultuurleven wordt hij gedurig tegenover drie richtingen geplaatst: katholiek, protestant, vrijzinnig, waarbij de aldoor herhaalde pogingen om een gemeenschappelijke 'neutrale' verstandhouding en binding te vinden of te bouwen weer het beste
| |
| |
teken en bewijs is, hoezeer de religieuze stellingname zich onafwendbaar opdringt.
| |
De beklemtoning der eenheid
Het is daarom ook voor de Nederlandse mensen een noodzaak geworden, als natuurlijk volks- of stamgeheel, de eenheid te beklemtonen. Want het is toch een bevreemdend verschijnsel dat een taal- en beschavingsgeheel, een volksgeheel en stamverband dat zo gauw en heerlijk tot bloei kwam, en het kernland was van het Avondland, in deze tijd, waarop alle volken en culturen van West-Europa hun eenheid bereikten, nog altijd zijn eigen eenheid bevestigend zoekt en zoekt te bevestigen. Een teken dat die eenheid niet alleen door politieke verdeling binnen verschillend staatsverband uiteengerukt wordt, maar ook wel dat zij heel rijk en geschakeerd is.
Zoals we zeiden ligt onze diepste eenheidsbelangstelling hoger dan de louter culturele of volkse: ze ligt op religieus gebied. De Nederlandse mens, hetzij Vlaming, of Hollander, Brabander, of Zuid-Afrikaan voelt zich allereerst katholiek, protestant, calvinist of vrijzinnig, terwijl een Fransman zich allereerst Fransman en een Engelsman zich allereerst Engelsman voelt of weet. Dit kan men zeer duidelijk aflezen aan het allervoornaamste van een cultuur: opvoeding en onderwijs. In Vlaanderen en Holland, tot zelfs in het Walenland toe, waar nochtans een lichte afzwakking van dit verschijnsel duidelijk wordt, is het onderwijs gebouwd op de zeer sterke bevestiging van de belijdenis en levensbeschouwing, en haar verscheidenheid. Dat is het hoofdkenmerk en de sfeer, en niet de 'nationale' of 'volkse', al is die er eveneens aanwezig.
De natuurlijke eenheid van het volk en zijn geestesbeschaving op haar beurt komt in het besef niet alleen achteraan en na de religieuze stellingname, ze is ook nog heel sterk gebonden aan stad en dorp en streek. Het meest wellicht van alle nochtans voor hun particularisme beruchte Germaanse volken en stammen is het geheel der Nederlandse stammen in een rijke en scherp-besefte regenboog van schakeringen verdeeld. Tot in de vorming van de algemeen beschaafde taal toe, en in de verschijning van de literatuur als beschavings- en geestes-spiegel komt dit tot uiting. Het Nederlands is geen Hollands: de Brabantse ij's en ui's hebben de Hollandse ie's en uu's die nog in Zeeland en West-Vlaanderen leven, overstemd, terwijl de geschreven taal eerder Vlaams is en Vlaanderen dus heel sterk zijn taalbouw heeft opgedrongen aan het algemeen Nederlands. En in de literatuur: welke letterkunde heeft tot in haar hoogste uitingen - men denke
| |
| |
aan Gezelle of aan de romanliteratuur of het werk van een Breero -, zo sterk de kleuren van alle gouwtalen meegedragen en in schoonheid verhevigd.
Tegenover de andere Europese volken staan we zowat als vreemden die de innerlijke tegenstellingen of schakeringen minder vermoeden. We hebben wel een zeker inzicht in het feit dat Noord- en Zuid-Italianen verschillen en dat Berlijners en Weners niet dezelfde zijn, doch denkelijk zal men niet licht op zo'n klein stukje aarde, als de Nederlanden beslaan, zoveel verschil en besef van schakering vinden en zoveel particularisme. Iedere enigszins belangrijke stad heeft haar eigen aard en karakter. En waar het besef van eigenwaarde boven dorp of stad uitstijgt gaat het een streekbewustzijn worden: sommige streken, zoals Holland of West-Vlaanderen zijn waarlijk rijkjes op zich.
Het lijkt daarom wel typisch dat het Meinummer van het Algemeen Nederlands Verbond drie boeken bespreekt, die naar dit regionale verwijzen: H. Hettema, De Nederlandse stam in Zuid-Afrika; Land en volk van Brabant, Bijdragen van Brabantse schrijvers, dichters en geleerden, verzameld en ingeleid door Antoon Coolen; Woordenboek van de volkstaal van Katwijk aan Zee, door Dr Overdiep, waarbij de bespreker besluit: 'het worde, behalve door de vakgeleerden, geraadpleegd door ieder die van streektalen houdt en zijn Nederlands liefheeft.' Denkelijk of zeker is er geen land waar de dialectkunde zo druk beoefend wordt als ten onzent. En dit schijnbaar paradoxale beleeft men in Noord-Nederland, of Rijksnederland, dat de streektalen er ook schriftelijk beoefend worden. Wat bij hen niet wijst op onmacht in het gebruik van de algemene taal, zoals het bij ons in Vlaanderen wel af en toe het geval was, maar op een door het algemeen en fraai taalinstrument verhoogde gevoeligheid voor de eigen schoonheid der streektaal.
Hier zouden we echter de kostbare vingerwijzing van Antoon Coolen, aangehaald door de boekbespreker, kunnen volgen: 'Wat het boek niet is, vertelt Coolen op blz. 28. Het geeft niet een folkloristische of karakterologische of geestelijke afgrenzing van Brabant als van een apart gewest nààst de andere Nederlandse provincies. Maar, zo schrijft Coolen: 'Het beoogt veeleer tot een beter begrip de Brabantse aspecten te laten zien in hun gewestelijke functie, in hun Nederlandse herkenbaarheid in het geheel van ons gewestelijk zo verscheiden vaderland. Deze bedoeling heeft mij goed gedaan. En het zal het A.N.V. zeker goed doen. Scheidingen zijn er genoeg. En een bekrompen provincialisme hebben wij nu juist niet nodig. Juist nu niet.'
| |
| |
Aldus de bespreker. Inderdaad zouden we kunnen zeggen. Wat wij nu juist nodig hebben, omwille van die scherp-bewuste stad- en streekgebondenheid in taal en geest, die zich zowel op het politieke terrein als op het taalvlak vertolkt, is een beklemtonen van de eenheid die ons allen, Nederlandstaligen, Nederlandse mensen bindt. Ons meer bindt dan we zelf weten; want ook deze streekgevoeligheid, die soort verbeten teerheid en trots over de geboorte- of omgevingsstad en gouw, is een band, want een verwantschap die we bij alle Nederlandse mensen terugvinden. Die we bij elkaar begrijpen en waardoor we juist onze gelijkenis en eenheid beseffen. Wij behoren niet tot een stam van genivelleerde mensen, maar van vrije, zelfstandige, in natuurlijk gegroeide en vrij uitgebouwde gemeenschappen en verwantschappen verenigde mensen. En het herkennen van deze stam- en familietrek bij het ontmoeten en beter bekend worden, brengt een grondeenheid van onze zedelijke cultuur tot bewustzijn.
Jammer genoeg wordt de zuiverheid van dit bewustzijn door politieke begrenzingen besmet en getemperd. En daarom vereist de beklemtoning onzer Nederlandse cultuureenheid een nieuwe hevigheid, doorzicht en moed, die trouwens, vooral in Vlaanderen, door de benarde staatkundige toestand tot levensverweer werden opgewekt. En het zijn ook de Vlaamse voormannen die de meest bewuste en koene dragers zijn geweest van de Groot-Nederlandse gedachte en de meest beginselvaste voorvechters van onze cultuureenheid. Vlamingen zijn het eerst en het diepst naar de oorsprong en wordingsgeschiedenis van de Nederlandse stam gaan vorsen, hebben het verst en grondigst zijn verleden en geestesbeschaving verkend, en vrij algemeen staan zij het wijdst open voor het Groot-Nederlands besef. De stichter van het Algemeen Nederlands Verbond was Hippoliet Meert, een Vlaming.
| |
Politieke hulp en hinderpalen
Zo is dan de staatkundige verwikkeling en verscheidenheid tevens hinder en hulp geworden bij de doorbraak en beklemtoning onzer cultuur- en volkseenheid. Ik zeg ook volkseenheid, heel zeker waar het om de Europese Nederlanders gaat; Zuid-Afrika vergt wellicht wat schakering en daar is stameenheid het alleszins onaanvechtbare woord. Men kan toch m.i. moeilijk beweren dat Noord-Brabanders en Nederlands-Limburgers een ander volk zijn dan de 'Vlamingen' en tenzij men de moed zou vinden, een eigenaardige en onverantwoorde moed, om ze tot een ander volk te rekenen dan de Hollanders en Zeeuwen b.v., moet men beslist tot het besluit komen dat wij allen
| |
| |
niet alleen een cultuur- maar ook een volkseenheid zijn. Het feit alleen echter dat zulke verklaringen en verduidelijkingen nodig blijken getuigt er weer voor dat er aldoor iets is blijven haperen, dat hinderend en prikkelend was tegelijk. Namelijk dat die cultuur- en volkseenheid geen eigen en duurzame staatkundige eenheid heeft verwezenlijkt en verworven, zoals men in 't algemeen wel mag zeggen van de andere West-Europese volken en taal- en cultuureenheden. Frankrijk, Duitsland, Engeland, Italië, Spanje slaagden. Bij ons kwam men er niet toe. Wij werden slachtoffer van particularisme en volksvreemde inmenging.
Is de volkseenheid van de Nederlanders in Noord en Zuid een nog omstreden stelling, en soms zelfs een antipathieke en opstandig aandoende stelling - zo licht schiet de naijver tegen de Hollander of het Holland-op-zijn-smalst weer wakker, - samen met de vrees het respectievelijk staatsgezag of de openbare mening in Nederland en België te storen, dan is de Nederlandse cultuureenheid toch stilaan een aanvaarde stelling geworden. Waarbij Vlaanderen weer de meest bewuste aanhanger bleek.
Het wil me voorkomen dat in Rijksnederland, het Nederlands cultuurbesef binnen de staatsgrenzen beperkt blijft. Wat ten Zuiden van de grens ligt heet België en Belgen, waarbij niemand weet dat deze woorden de Renaissancistisch-Latijnse benaming zijn voor het geheel der Nederlanden, en dat de Verenigde Provincies de Provinciae Belgicae Federatae werden genoemd. België lijkt voor de Noord-Nederlander vaak een overwegend Franstalig en vreemd gebied en hij schijnt nog steeds moeilijk van de verrassing te bekomen als een Vlaming keurig Nederlands spreekt. Het is hem een aangename, maar beslist grotendeels onverwachte verrassing. Het moest toch eigenlijk geen verrassing meer zijn.
Maar ook in ons Vlaamse Zuiden laat het bewustzijn van de cultuureenheid nog te wensen over. En ook hier grijpen politieke factoren in. Ook wij geraken niet gemakkelijk met onze gedachten en belangstelling over de Noordergrens van België. In de overwichtsstrijd tussen de twee culturen, de Franse en de Nederlandse in België, denken vele Vlamingen er zelden aan de hele Nederlandse cultuureenheid en volheid in de weegschaal te werpen. Maar als dit gebeurt, dan zien we dadelijk hoe hoog en schoon onze cultuur oprijst: hoe machtig en indrukwekkend. Ik haal Urbain van de Voorde aan, de West-Vlaamse dichter en criticus die dit eenheidsbesef met bijzondere overtuiging beleed; op het gebied waar de diepste ziel en bezieling het hevigst gloeit en glanst: in de dichtkunst, de volle weerga op woordgebied van onze weergaloze Nederlandse schilderkunst:
| |
| |
'en het mag feitelijk verbazend heten dat... zoveel speelruimte mogelijk is geweest voor de ontplooiing van zoveel en zoveel merkwaardige talenten als tijdens die zeven decennia de dichtkunst der beide Nederlanden illustreren. Voor een taalgebied van tien à twaalf millioen zielen voorwaar geen geringe prestatie als men ze vergelijkt met wat onze grote buurlanden met hun zoveel talrijker bevolking in die jaren voortbrachten. Waren onze beste dichters in het buitenland beter gekend, men zou er verbaasd zijn over het gehalte hunner poëtische figuur... Zonder zich aan het minste chauvinisme schuldig te maken meent schrijver dezes, die, laat hij het in alle bescheidenheid getuigen, zich sinds veel jaren heeft ingewijd in het merkwaardigste dat de Franse, Duitse, in mindere mate ook Engelse poëzie heeft voortgebracht, te kunnen getuigen dat de Nederlandse in geen enkel opzicht daarvoor moet onderdoen - integendeel. Maar onze dichtkunst is nu eenmaal geen uitvoerartikel ten gevolge van de geringe bekendheid met ons idioom in het buitenland. Was echter een vers zo vlot te vertalen als een roman dan zou de wereld weten dat deze lage landen bij de zee sinds meer dan vijftig jaar een der vurigste brandpunten zijn van geestelijk leven in heel Europa.'
Doch ook Urbain van de Voorde ziet in de staatsgrens de hinderpaal die het eenheidsbesef hindert, waar hij de besproken bloemlezing van C.J. Kelk wijst op haar tekortkoming inzake de Zuid-Nederlandse dichters:
'Maar met goede bedoelingen is de hel geplaveid en ik geloof niet dat zijn werk op dit gebied in Vlaanderen met onverdeelde instemming zal ontvangen worden. Nog lijkt het wel dat de literatuur in de Nederlandse taal te weinig als een groot geheel wordt opgevat en dat de grens die ons taalgebied scheidt nog altijd een belemmering is om aan weerszijden de dingen in hun juiste verhoudingen te zien, ook als, zoals hier het prijzenswaardig geval is, de goede wil geenszins ontbreekt.'
De staatkundige toestand belemmert dus het besef der eenheid en de volle bloei der cultuureenheid, door het geheel te splitsen. Maar er is nog meer dan vergetelheid en onbekendheid. Lange tijd heeft het zowat als een politieke zonde gegolden zich kordaat op het standpunt der Nederlandse cultuureenheid te plaatsen. De Rijksnederlanders hebben het beschouwd als een halve immenging in Belgische binnenlandse toestanden en de eeuwige goedzak, de Vlaming, durfde of kon de Nederlandse eenheid niet voorop zetten tegenover de luidruchtige met hun Franse cultuureenheid pralende Walen en Brusselaars, die zelf en willekeurig de maatstaven ijkten - hun Frans- | |
| |
Waals-Brusselse - van Belgische burgerzin. Waar die burgerzin op uitdraait zien we thans, hopelijk met eindelijk helderziende ogen! Inmiddels heeft een eeuw lang en meer het hatelijke van de achterdocht gewogen en de miskenning op al wie in België zich inspanden voor de eigen Nederlandse cultuur. Het heeft heel wat inspanning gevraagd om de officiële benaming van onze taal, het Nederlands, erdoor te krijgen. Door bestuursorganen en door de Franssprekenden werd in België met een soort stelselmatige gemakzucht, die zowat tegelijk minachtingszucht betekende, onze cultuurtaal als Vlaams bestempeld. Dit betekent, dat degenen, die behoorden tot een vreemde cultuur, hun bekrompen en minachtende kijk ongemerkt opdrongen en de cultuur-bewustheid van de Zuid-Nederlanders nog meer beperkten en provincialiseerden.
Zo kwam het dat zelfs overtuigde Vlaamsgezinden ietwat op hun achterste poten gingen staan tegenover het Groot-Nederlandse en vaak hun geestelijke gezichteinder beperkten bij de grenzen en verwezenlijkingen van wat wij nu 'Vlaanderen' noemen, namelijk dit deel van het geheel der Nederlandse stammen of gouwen dat binnen de Belgische staatsgrens valt. Aldus is er in het geheel van de Nederlandse cultuureenheid, sinds de negentiende eeuw vooral, een nieuwe differentiatie bijgekomen die we in Vlaanderen noemen: 'Noord en Zuid' of 'Zuid en Noord', terwijl naar de stammen, streken en streektalen de verschillen veeleer van Oost naar West gaan, dan van Zuid naar Noord, van de bewoners der heide naar de bewoners der zeekust veel meer dan van de bewoners van België naar die van Nederland.
Toch heeft deze staatstoestand tegelijk prikkelend en helpend gewerkt, op die wijze waarop een ongeluk of een beproeving, moedig en krachtig gedragen, prikkelend en helpend werkt. De gemeenschappelijke culturele beproeving en strijd van de Zuid-Nederlanders heeft een groter besef van lot- en beschavingsverbondenheid en ook een verscherpt volksbesef gewekt. Daardoor zijn Limburgers en Brabanders veel meer één geworden met Oost- en West-Vlamingen, dan ooit in de geschiedenis het geval was en zijn ze zich gaan bezinnen, allen, op het wezen van het volk-zijn. Als leuze en grondbeginsel voor de herkenning van het volkswezen heeft men dit diep-menselijke en diep-geestelijke gemeenschapsteken gekozen van 'De taal is gans het volk'. Dit grondbeginsel van de Vlaamse beweging maakte ze stilzwijgend, onderbewust of half-bewust, maar werkelijk tot een Groot-Nederlandse beweging. Want als de taal dezelfde is voor Noord en Zuid, dan is het volk, en de cultuur ook, één en hetzelfde. En de
| |
| |
argeloze opmerking van een jonge man gaat nog altijd op: 'Als je algemeen beschaafd spreekt word je vanzelf Groot-Nederlands gezind'
In die Nederlandse gezindheid en eenheid gaan zich dan weer de politieke partijgezindheden aftekenen van overwegend levensbeschouwelijke aard. Zo kent de literatuurbeoordeling thans heel duidelijk, ook wanneer ze heel-Nederlands wil zijn, een linkse en een rechtse schrijversgroep. Katholieke en vrijzinnige literatoren stammen recht uit de verdeling der levensbeschouwing en politieke partij. En hier zouden we weer een hinder en hulp bij de cultuureenheid kunnen ontwaren. Een hinder voor zover ze onze beruchte verdeeldheid in de hand werkt, en een hulp voor zover beide groepen elkaar door cultuurprestaties trachten te overtroeven. Terwijl dit gemeenschappelijke, dit ene en wezensene in de Nederlandse mens en cultuur doorwerkt dat hij tot in zijn politiek toe een soort religieuze of anti-religieuze belijdenis aflegt, en dat de politieke partijvorming hoofdzakelijk op die grondslag plaats heeft: een door de godsdienstige houding bepaald volk en bepaalde cultuur zijn wij, tot in de politiek toe. Men mag trouwens zeggen dat de politiek en haar partijvorming in de Nederlanden beoefend wordt met een bijna religieuze overtuiging en daaraan beantwoordende neiging naar onverdraagzaamheid. Op dat gebied weer zijn we een spiegel van volmenselijke cultuureenheid; een ietwat humor- en glimlachwekkend spiegelbeeld zelfs wordt ons hier voorgehouden omdat die ernstige politiek, die heilige overtuiging, doorgaans zo onzegbaar sterk aan dorpspolitiek en klein realisme herinneren. Soms gaat de grote adem van de gerechtigheid en van een welhaast kinderlijke getrouwheid aan de persoon van de vorst door die ethisch of zedelijke politieke houding. En ook deze is merkwaardig gelijk in Oost en West, in Noord en Zuid. We mogen zeggen dat als geheel de Nederlandse mensen gelijkelijk reageerden op de Belgische koningskwestie: als betrachters van recht en orde, als beoordelaars van de zedelijke inhoud der daden van de vorst.
Vlaanderen heeft in heel deze zaak als geheel beschouwd even ordelievend, vredeminnend en rechtvaardig gehandeld als de stemming was van de Rijksnederlanders en voorzeker hebben hierdoor de Vlamingen in het Noorden ten zeerste aan achting, waardering en genegenheid gewonnen. In feite hebben Zuid en Noord dezelfde ethische reacties, want zij hebben dezelfde zedelijke en religieus gerichte grondhouding van geest en gemoed. Bij hen ook is zeer levend die bij uitstek Germaanse en Middeleeuwse geest van de trouw aan de erkende vorst, een persoonlijke getrouwheid aan de persoon zelf. Dit alles zijn
| |
| |
gemeenschappelijke bestanddelen van onze cultuureenheid die ook in de politieke handelingen en houdingen opvallen. Politiek is trouwens ook uiting van beschaving en geest of van een bedenkelijke verwildering ervan. Voor de volkenkundige en socioloog is in alle geval het verschil in volksaard en reactie overduidelijk geworden. Het wordt daarom tijd dat het Nederlandse volksdeel, dat om zijn beschavingsgaafheid en juiste burgerzin in België de macht en leiding verdient, deze dan ook met terzijdestelling van alle schroom en minderwaardigheidscomplexen opvordere om van de Belgische staat een Nederlandse rechtsstaat te maken, waarlijk Belgisch in de oorspronkelijke zin van het woord d.i. Nederlands en waarlijk een staat en geen verwilderde straat.
| |
De eenheidsbezieling
En hier komen we dan aan het vrijmaken en ontplooien der innerlijke krachten die onze cultuur- en volkseenheid als echt-Nederlandse mensen moeten dragen en optillen. Uit de gemeenschappelijke beproeving en strijd is bij de Zuid-Nederlanders, de Vlamingen, iets van een ware geestesbezieling gegroeid, die vooral tegen de dertiger jaren dezer twintigste eeuw bewust en bindend begon te werken ook in de bredere volkslagen. Tenslotte wordt een beschaving gedragen door een ethos, d.i. een waardenschaal, een geesteshouding die op de grote levenswaarden der mensheid als kunstwerk van de scheppende God is ingesteld met geestdrift en bezielde overtuiging. Niet alleen wordt een cultuur daardoor gedragen maar deze houding is cultuur. En daarom moeten we ons weer bekeren tot de felheid en schoonheid van geest die de Vlaamse en Groot-Nederlandse beweging droeg en bezielde. Wat een cultuur nodig heeft is: een eigen, zelfbevestigende en zelfbewuste liefdesbezieling en verheerlijking, een eigen mystiek, om het woord mystiek niet in een louter theologische maar meer uitgebreide, profane zin te gebruiken. Een zin trouwens die ook het eigenlijk mystieke, het religieus-mystieke in zich kan en mag opnemen. Want een beschavingseenheid is een afspiegeling van de Goddelijke Drieëenheid, is een gemeenschapsschepping groeiend uit een daad van naastenliefde, een daad ontspringend aan de Goddelijke levensoneindigheid en haar schepping en verlossing voltooiend, een volks- en cultuureenheid tot hoger en bewuster glans op te bouwen, te eerbiedigen, te bezielen. We moeten onze volksbeschaving en cultuurvolheid leren liefhebben, eerbiedigen en bevorderen met iets van de scheppende liefde waarmee de Goddelijke Persoonlijkheden dit geringe, maar kostbare kunstwerk van schepping en verlossing be- | |
| |
schouwen en beminnen. Wanneer we dus het woord mystiek gebruiken kan dit voor de gelovige Nederlandse mens, voor de katholiek, een diepere betekenis verkrijgen nog dan
die van een louter natuurlijke geheimzinnige bezieling die de geest in zijn onderbewuste met andere geesten in gemeenschapsheerlijkheid verbonden lagen doorstroomt.
In de diepste grond der cultuurwerkelijkheid als gemeenschapsrealiteit leeft een dubbele geheimzinnigheid van natuurlijk en bovennatuurlijk verband. De cultuurgemeenschap is geen nuchter-oppervlakkige mensenmaatschappij, een soort samenwerkende vereniging voor het vervaardigen van uiterlijke gebruiksdingen, een fabriek van beschavingsonderdelen; ze is een waarlijk geheimzinnige levenseenheid van mensen als persoonlijkheden, als volmenselijke mensen en als kinderen van God, op z'n minst potentieel kinderen van God en door het geheimzinnig scheppend en verlossend werken Gods daartoe bestemd en aangelegd. M.a.w. elke gemeenschap is in haar geheimzinnige levensgrond religieus en door Goddelijke geheimzinnigheid bezield. En in onze materialistische tijd, in onze nog teveel rationalistische tijd, terend op de 18e eeuwse verlichting, die jammer genoeg de wijsgerige mysteriegrond der mensengemeenschap niet wist te belichten, moeten we daar de nadruk op leggen. Vooral na deze tweede wereldoorlog - men gedenke de moeizame Benelux - was men geneigd om onze Nederlandse cultuurgemeenschap eerder als een kruideniersvereniging te beschouwen. En vanzelfsprekend had men daarvoor alleen maar technici nodig en geen beminnaars van het Groot-Nederlands volk! Met die verouderde romantiek moest men maar uitscheiden.
Nu is het echter het voorrecht der juiste en wijsgerig-theologisch gegronde romantiek een veel volledigere en diepere realiteit te vermoeden en te peilen dan de zogezegde nuchterheid van de zakelijken en zakenlui. Tenslotte ontdekt de zo smalend uitgekreten romanticus in een cultuur- en volksgemeenschap die diepere geheimzinnigheid van de geest, van de eenheid der geesten in een grootse, meeslepende liefde en congenialiteit, waarvan het ademen en leven der taal vooral en de aanvoelingsmogelijkheden die in de taalgemeenschap schuilgaan de volmenselijke opbloei kunnen worden. Hij is ook degene die deze geheimzinnige en heilige waarden van de familie-eenheid, van het buurt- en streekverband, van de gehele in het huis van taal en cultuur- en volkskarakter verenigde gemeenschap aanvoelt. En dit niet met een onbezielde onverschilligheid, maar met de glans en het inzicht der liefde. Want de liefde is de algehele stellingname van de totale persoonlijkheid waardoor een gemeenschap in haar
| |
| |
volheid wordt gekend, beleefd in haar heilige en eerbied afdwingende grootheid van ziel en geheim. Alleen door de magische houding der liefde zullen we geheel en echt de grootheid en eenheid onzer Nederlandse volks- en cultuurgemeenschap beseffen en tot edeler en dieper beschaving doorleven en doen glanzen. Organisatie is daarbij niets anders dan de technisch-sociologische uiting en prikkel voor die liefdesgemeenschap en liefdesbelangstelling, voor dit mysterieuze en grootse meeleven met ons volk. Het spreekt ook vanzelf dat die liefde niet stil blijft staan bij de betrekkelijke beslotenheid van onze volks- en cultuurgemeenschap als louter en begrensd Nederlands. Onze Nederlandse cultuurgemeenschap is drager en lid, wellicht het rijkste en gehaltevolste lid, van de Avondlandse, de West-Europese, en daarlangs en daardoor van de algemeen menselijke. Er zijn ook volken en cultuurgemeenschappen, de Engelse, de Duitse, waarmee we door natuurlijke stamverwantschap meer verbonden zijn in taal en gemoed en levenshouding, of andere zoals de Franse waarmee drukke geestesbetrekkingen en uitwisseling ons nauwer verenigden. Maar het is even zeker iets verkeerds en bedenkelijks om uit liefde voor aldoor grotere gemeenschapskringen de liefde voor de eigen en allernaaste kring te verwaarlozen. In de grond zal die algemenere liefde altijd enigszins platonisch zijn, en dit door die wonderbare en aangrijpende geestelijke beslotenheid van de taal vooral. Voor ons aardse mensen is de taal als het ware het vaderland, het woonland van de geest. De diepste geestesfunctie en de intiemste en heiligste cultuurbelevingen gebeuren via dat levend medium zoals onze ziel leeft in en door het lichaam. Het was zo juist wat Vermeylen zei: 'de taal is niet het kleed, maar het vlees en bloed van de gedachte.' Daarom is iedere taalgenoot ook een wezensgenoot van onze menselijke, d.i. in taal levende en zich uitlevende geest, en elke mens wiens geestesgeschiedenis begon en
bloeide in streektaal of algemene taal van ons Nederlands volk, is met ons verbonden in een onuitwisbare verwantschap en eenheid van geestesbeschaving of cultuur. Zo zijn wij allen, Nederlandse en in het Nederlands levende mensen, een rijk geschakeerde en krachtige geestelijke levenseenheid, een menselijke nabijheid en verwantschap die alleen onder ons en niet in die mate en felheid onder anderen en met anderen kan bestaan. En zo dient ook een bijzondere liefde en voorliefde uit te gaan naar onze Nederlandse volks- en cultuurgemeenschap, een helderziende en innerlijk-geestdriftige, eerbiedige en grootachtende liefdewil.
Wellicht zal het particularisme, aan onze aard en beschaving eigen, soms de doorbraak der liefde trachten lam te leggen met de klein- | |
| |
zielige bedenkingen van gekrenkte menselijke trots. Tenslotte is er ook in de beste huisgezinnen af en toe karakterwrijving; maar dit neemt de eenheid van het gezin niet weg, en dit kan zelfs de eenheid dieper en bewuster maken, dieper borend en gravend naar de grond van het mysterie van bloedverwantschap en onuitroeibaar één-zijn. Zo ook voor onze Nederlandse gemeenschap. Dieper dan de verschillen, die erkend en geëerbiedigd worden, moet de helderziende en diep-ziende liefde gaan, en graven naar de geheimzinnige rotsbodem van de geesteseenheid die zelfs onbewust onze hele gemeenschap doorademt en dooradert. Het is in en met en door dit helderziend en onvermoeid besef der geestelijke liefde tot onze Nederlandse volks- en cultuureenheid, dat elke beweging en organisatie moet worden gedragen en bezield. Onze gemeenschap heeft een heerlijk verleden in de geschiedenis der nieuwe mensheid, der christen mensheid, der Europese en wereldvormende mensheid: de genieën van het Nederlandse gemenebest, de Middeleeuwse en Contrareformatorische mystici, de geleerden als Simon Stevin, Vesalius, de plastische kunstenaars: schilders, beeldhouwers en bouwers, de rechtsgeleerden en moraaltheologen als Grotius, Lessius, de missionarissen, en colonisatoren, zowel als onze moderne geleerden, kunstenaars en letterkundigen zijn de dragers en getuigen van een geheel en machtig geestesleven waarin en waarvan wij allen leven, en met fierheid en zekerheid leven kunnen. De geestelijke bedrijvigheid, weetgierigheid en leergierigheid van de Nederlandse gemeenschap is zeer intens. Ook haar zin en besef van een sterk en groot verleden, een besef dat aldoor groeit.
En er ligt een toekomst voor ons: wij weten niet welke dreigingen over ons hangen of weten het maar al te goed misschien. Maar geen enkel volk, geen enkele cultuur bezit een volstrekte veiligheid of geborgenheid, tenzij in God en eigen levenswil. Wij behoeven slechts in een helderziende, eenheid-bewuste liefde en geestdrift ieder gebeuren van en om Nederlandse mensen te zien als een gebeuren waarbij wij allen betrokken zijn en belang hebben, als een levensbelang in de geestelijke en volmenselijke opbouw van ons Nederlands leven. Nog nooit zijn de kansen voor dit verenigd bouwen zo schoon geweest, laten we nooit het vertrouwen, het Godsvertrouwen en de mystieke, wilskrachtige geestdrift verliezen, waarin we onze Nederlandse levensgemeenschap kunnen omhoog stoten in de vaart der volken en laten glanzen als een van de edelste facetten van het diamant der door God geschapen en verheven mensheid.
|
|