| |
| |
| |
De leeftijdsopbouw der Nederlandse Katholieken bij de volkstelling van 1947
door Adri Hollenberg, Pr.
DRIE jaren hebben we moeten wachten op de publicatie van de uitkomsten der laatste volkstelling, gehouden in Mei 1947. En vooral wij, Katholieken, wachtten niet zonder ongerustheid op de uitslag. We hoorden zo veel van de grote afval, bizonder in de grote steden. Daarom was de uitslag voor ons een grote en blijde verrassing, te vernemen, dat wij ditmaal voor het eerst in alle provincies zonder uitzondering waren vooruitgegaan en wel met niet minder dan ruim 2 procent, nl. van 36,42 gestegen tot 38,47 %. En als dat woord van 2 procent misschien sommigen te weinig aanspreekt, laten zij zich dan realiseren, dat die 2 % vooruit betekent, dat we zijn vooruitgegaan met 2% van ruim 9 millioen inwoners, m.a.w. dat er 2 X 90000 = honderd en tachtig duizend meer Katholieken bleken te zijn dan we hadden mogen verwachten, blijkens de laatste volkstelling van 1930.
Hoe was de vooruitgang in de verschillende provincies?
|
1930 |
1947 |
|
bevolking |
Katholiek |
bevolking |
Katholiek |
Friesland |
399.659 |
27.906 = 7,00% |
459.361 |
33.524 = 7,29 = + 0,29% |
Groningen |
392.436 |
21.346 = 5.43% |
449.862 |
27.030 = 6,00 = + 0,57% |
Drenthe |
222.432 |
13.533 = 6,08% |
271.909 |
19.080 = 7,01 = + 0,93% |
Overijssel |
520.788 |
148.121 = 28,48% |
638.797 |
193.827 = 30,34 = + 1,86% |
Gelderland |
829.293 |
303.817 = 36,63% |
1.028.127 |
391.390 = 38,06 = + 1.43% |
Utrecht |
406.960 |
126.331 = 31,04% |
549.566 |
173.266 = 31,52 = + 0,48% |
Noord Holland |
1.509.587 |
410.501 = 27,19% |
1.774.273 |
519.951 = 29,30 = + 2,11% |
Zuid Holland |
1.957.578 |
465.554 = 23,78% |
2.284.080 |
559.304 = 24,48 = + 0,70% |
Zeeland |
247.606 |
62.112 = 25,08% |
260.800 |
67.085 = 25,72 = + 0,64% |
Noord Brabant |
898.386 |
796.058 = 88,60% |
1.180.133 |
1055.320 = 89,42 = + 0,82% |
Limburg |
550.840 |
514.743 = 93,44% |
684.105 |
646.717 = 94,54 = + 1,10% |
|
_____ |
_____ |
_____ |
_____ |
Totaal |
7.935.565 |
2890.022 = 36,42% |
9.625.499 |
3703 572 = 38,47 = + 2,05% |
Op het eerste gezicht staan we hier voor een rekenkundig raadsel. In slechts één provincie (Noord-Holland) wordt het landsgemiddelde der stijging even overtroffen; in alle andere 10 provincies blijft het daar verre beneden; nl. door elkaar 0.88 %; niet alleen in de meestbevolkte (Zuid-Holland en Gelderland) maar zelfs in de overwegend Katholieke provincies (N. Brabant en Limburg); hoe is het dan mogelijk, dat de Katholieken over het gehele land genomen toch met ruim 2 procent zijn vooruitgegaan?
De oplossing geeft het nu volgende staatje, waarin de stijging der gehele bevolking (alle confessies inbegrepen) wordt aangegeven.
| |
| |
|
bevolking |
stijging |
|
1930 |
1947 |
|
Friesland |
399.659 |
459.361 |
59.702 = 14,43% |
Groningen |
392.436 |
449.862 |
57.426 = 14,63% |
Drenthe |
222.432 |
271.909 |
49.477 = 22,24% |
Overijssel |
520.788 |
638.797 |
118.009 = 22,65% |
Gelderland |
829.293 |
1.028.127 |
198.834 = 23,97% |
Utrecht |
406.960 |
549.566 |
142.606 = 35,04% |
Noord Holland |
1.509.587 |
1.774.273 |
264.686 = 17,53% |
Zuid Holland |
1.957.578 |
2.284.080 |
326.502 = 16,61% |
Zeeland |
247.606 |
260.800 |
13.194 = 5,32% |
Noord Brabant |
898.386 |
1.180.133 |
281.747 = 31,36% |
Limburg |
550.840 |
684.105 |
131.974 = 25,63% |
|
_____ |
_____ |
_____ |
Het Rijk |
7.935.565 |
9.625.499 |
1.689.934 = 21,29% |
Wat blijkt uit deze cijfers?
Dat in de overwegend-katholieke provincies (N. Brabant en Limburg) en in die met een sterke Katholieke minderheid (Gelderland, Utrecht en Overijssel) de gehele bevolking, de niet-katholieke inbegrepen) veel sterker is toegenomen dan in de overige provincies. In de 5 bovengenoemde provincies is het Katholieke volksdeel niet noemenswaardig méér vooruitgegaan dan het niet-Katholieke, maar een veel groter deel der Katholieken is bij die snellere aanwas betrokken geweest dan van de andersdenkenden. Immers:
|
Katholieken |
Noord Brabant |
1.055.320 |
Limburg |
646.717 |
Gelderland |
391.390 |
Overijssel |
193827 |
Utrecht |
173.266 |
|
_____ |
totaal |
2.460.520 |
aldus van de Katholieken in heel het land (3.703.572) niet minder dan 66.43 % = bijna ⅔ deel.
Terwijl van de 5.921,927 niet-Katholieken in die 5 provincies woonden
Noord Brabant |
124 813 |
Limburg |
37.388 |
Gelderland |
636737 |
Overijssel |
444.970 |
Utrecht |
376.300 |
|
_____ |
totaal |
1.620.208 |
dit is slechts 27,35 % dus iets meer dan ¼ deel.
Vatten we deze resultaten samen, dan zien we het volgende:
|
1930 |
1947 |
stijging |
niet-Katholieken |
5.045.543 |
5.921.927 |
876.384 = + 17,36% |
Katholieken |
2.890.022 |
3.703.572 |
813.550 = + 28,15% |
| |
| |
Van de totale aanwas der bevolking van 1930 tot 1947 in Nederland, groot 1.689.934 was dus niet minder dan 813.550 = 48,14 % Katholiek; mocht dat in die mate doorgaan, dan zal binnen afzienbare tijd de helft der toeneming tot ons behoren.
Deze cijfers en stijgingspercentages ziende, zal niemand er zich meer over verwonderen, dat de katholieken van 1930 tot 1947 over het gehele land genomen met ruim 2 % zijn vooruitgegaan.
| |
Oorzaken dier vooruitgang
Nu vragen wij ons vanzelf af: hoe komt het, dat wij die vooruitgang kunnen boeken?
Immigratie? Cijfers daarover staan ons niet ter beschikking, maar we menen toch te weten, dat de vreemde mijnwerkers (Polen, Belgen, Italianen en Duitsers) nooit zeer talrijk zijn geweest en het grootste deel hunner na korte tijd weer huiswaarts keerde.
Emigratie van meer niet-Katholieken? Wel waarschijnlijk, maar deze dagtekent hoofdzakelijk van na de volkstelling van Mei 1947. De cijfers der niet-Katholieken in Eindhoven en de Limburgse mijnstreek bewijzen, dat uit de Noord-Oostelijke, dus overwegend Protestantse provincies duizenden in Brabant en Limburg werk hebben gevonden, zonder hun immigratie zou het percentage der inheemse Katholieke bevolking nog veel sterker gestegen zijn.
Dan blijft als hoofdoorzaak over: de grotere kinderrijkdom der Katholieken.
Het nu volgende staatje over de interne leeftijdsopbouw bij de verschillende confessies spreekt een taal, welke aan duidelijkheid niets te wensen overlaat.
|
Rijk |
Katholiek |
Nederl. Hervormd |
70 j. en ouder |
402.466 = 4,18% |
131.317 = 3,54% |
171.012 = 5,72% |
65-69 j. |
280.673 = 2,91% |
92.552 = 2,49% |
111.226 = 3,72% |
50-64 j. |
1.241.819 = 12,90% |
404.124 = 10,91% |
454.289 = 15,19% |
40-49 j. |
1.167.987 = 12,13% |
401.218 = 10,83% |
388.626 = 13,00% |
25-39 j. |
2.097.787 = 21.79% |
771.950 = 20,84% |
650.915 = 21,77% |
21-24 j. |
642.594 = 6,67% |
260.367 = 7.03% |
187.113 = 6,26% |
16-20 j. |
810.285.= 8,41% |
342.203 = 9,23% |
231.568 = 7,74% |
0-15 j. |
2.981.888 = 30,97% |
1.299.841 = 35,09% |
794.090 = 26,56% |
|
_____ |
_____ |
_____ |
Totaal |
9.625.499 = 99,96% |
3.703.572 = 99,96% |
2.988.839 = 99,96% |
|
Gereformeerd |
Onkerkelijk |
Overige |
70 j. en ouder |
39.221 = 4,26% |
36.917 = 2,24% |
23.999 = 6,45% |
65-69 j. |
25.365 = 2,75% |
34.627 = 2,10% |
16.903 = 4,54% |
50-64 j. |
109.771 = 11,92% |
204.631 = 12,46% |
69.004 = 18,56% |
40-49 j. |
104.222 = 11,32% |
219.989 = 13,40% |
53.932 = 14,50% |
25-39 j. |
192.291 = 20,89% |
403.533 = 24,58% |
79.098 = 21,28% |
21-24 j. |
62.549 = 6,79% |
111.410 = 6,78% |
21.055 = 5,66% |
16-20 j. |
80.956 = 8,79% |
130.655 = 7,96% |
24.903 = 6,69% |
0-15 j. |
305.806 = 33,23% |
499.452 = 30,43% |
82.699 = 22,24% |
|
_____ |
_____ |
_____ |
Totaal |
920.181 = 99,95% |
1.641.214 = 99,95% |
371.693 = 99,92% |
| |
| |
Onder de benaming 'Gereformeerden' zijn hier 4 groepen samengevat (Gereformeerde Kerken, Christelijk-Gereformeerden, de Gereformeerden onderhoudende art. 31 - de z.g. Schilderianen - en de Gereformeerde gemeente). Met 'overige' worden bedoeld: de kleinere Protstantse genootschappen als Waals-Hervormden, Luthersen, Doopsgezinden en Remonstranten; Israelieten, Oud-Katholieken, Baptisten, Leger des Heils enz.
Wie de cijfers aandachtig beschouwt, hem zal het opvallen, hoe wij Katholieken, in de oudere leeftijdsgroepen beneden het landsgemiddelde blijven tot en met de groep van 25-39 jaar; maar dan beginnen we op te halen met steeds groter voorsprong. Het omgekeerde is het geval bij de Hervormden en vooral de 'overige'. De lijn der Gereformeerden loopt vrijwel parallel met die der Katholieken. Dat de onkerkelijkheid betrekkelijk nog van jonge datum is, blijkt uit hun aantallen in de rijen der oudsten (65 jaar en ouder); in de categorieën van 49 tot 65 zijn ze al 'bij', om vooral onrustbarend te stijgen in de groep van 25-39. Velen zullen ook verwonderd staan over hun hoog cijfer in de leeftijd van 0-15 jaar. Ik weet ook geen uitleg te geven; alleen vrees ik, dat er onder hen heel wat Rooms-gedoopte kinderen zijn van gemengde huwelijken, waar de oorspronkelijk Katholieke moeder eerst haar plichten, de huwelijksplicht inbegrepen, heeft waargenomen, maar later, onder de invloed van de wellicht om sociale ongerechtigheden communist geworden man ook eindelijk is bezweken en waar dan ook de kinderen, ondanks het Katholieke doopsel, met of tegen haar zin, bij de volkstelling als 'zonder kerkgenootschap' zijn ingeschreven. Uit mijn eigen ondervinding zijn me zulke gevallen bekend.
De grotere kinderrijkdom van onze Katholieke gezinnen kunnen we ook op een andere wijze aantonen, door niet de interne, maar meer de externe samenstelling in de cijfers te vermelden en dezelfde leeftijdsgroepen in hun verband met het geheel te beschouwen. We zien dan het volgende:
|
Totaal |
Katholiek |
Hervormd |
70 j. en ouder |
402.466 |
131.317 = 32,62% |
171.012 = 42,49% |
65-69 j. |
280.673 |
92.552 = 32,97% |
111.226 = 39,62% |
50-64 j. |
1.241.819 |
404.124 = 32,54% |
454.289 = 36,58% |
40-49 j. |
1.167.987 |
401.218 = 34,35% |
388.626 = 33,27% |
25-39 j. |
2.097.787 |
771.950 = 36,79% |
650.915 = 31,02% |
21-24 j. |
642.594 |
260.367 = 40,51% |
187.113 = 29,11% |
16-20 j. |
810.285 |
342.203 = 42,23% |
231.568 = 28,57% |
0-15 j. |
2.981.888 |
1.299.841 = 43,59% |
794.090 = 26,63% |
|
_____ |
_____ |
_____ |
Totaal |
9.625.499 |
3.703.572 = 38,47% |
2.988.839 = 31,03% |
|
Gereformeerd |
Onkerkelijk |
Overigen |
70 j. en ouder |
39.221 = 9,74% |
36.917 = 9,17% |
23.999 = 5,96% |
65-69 j. |
25.365 = 9,03% |
34.627 = 12,33% |
16.903 = 6,02% |
50-64 j. |
109.771 = 8,83% |
204.631 = 16,47% |
69.004 = 5,55% |
40-49 j. |
104,222 = 8,92% |
219,989 = 18,83% |
53,932 = 4,61% |
25-39 j. |
192,291 = 9,16% |
403,533 = 19,23% |
79,098 = 3,77% |
21-24 j. |
62,549 = 9,73% |
111,410 = 17,33% |
21,055 = 3,27% |
16-20 j. |
80,956 = 9,99% |
130,650 = 16,12% |
24,903 = 3,07% |
0-15 j. |
305,806 = 10,25% |
499,452 = 16,74% |
82,699 = 2,43% |
|
_____ |
_____ |
_____ |
Totaal |
920,181 = 9,54% |
1,641,214 = 17,04% |
371,693 = 3,86% |
| |
| |
Zijn deze cijfers niet buitengewoon leerzaam?
Wie kan zonder deernis de aftakeling aanschouwen der 'overigen' en vooral der Nederlands-Hervormden? Waar is de trotse 'Volkskerk, de Kerk der Protestantse Nederlandse natie gebleven? In het midden der vorige eeuw omvatte ze nog ruim de helft der bevolking. Toen begon de doleantie (de afscheiding der Gereformeerden) te knagen aan de voet van de stam; tegen het einde der eeuw gaat de onkerkelijkheid de grond onder haar weg spoelen. En nu is het zo ver gekomen, dat 'Rome', het niet zozeer gehate maar veel meer nog geminachte 'Rome', haar verre heeft overvleugeld ondanks het schelden en wroeten der 'Evangelische' Maatschappij.
Maar wie huivert niet bij het zien van de stijgende lijn bij de onkerkelijken? En zij komen niet uitsluitend uit de rijen der Hervormden en der 'overigen'. Wie de cijfers ook der Gereformeerden nauwkeuriger bekijkt, merkt op, dat ook bij hen inzinkingen voorkomen; het percentage der oudsten overtreft dat van het eindcijfer (9,74% en 9,54%); in de groepen van 65-25 daling, al is die niet zo belangrijk; eerst bij de categorie van 21-24 hebben ze zich hersteld en gaan dan steeds hoewel langzaam, omhoog.
En hoe staat het met ons? Kunnen wij misschien onverdeeld tevreden en blijde zijn? Volstrekt niet. Trouwens: volkomen tevreden zouden we nooit mogen zijn, vóórdat Christus' hartewens en smeekbede vervuld is 'dat allen één mogen zijn', één kudde en één Herder. Maar zo ver is het nog lang niet. Neen, ook in onze lijn zitten zwakke plekken, in Noord-Brabant evenzeer als in onze grote Hollandse steden. In de 3e groep 50-64 gaat het cijfer zelfs omlaag: o.i. hadden de cijfers telkens moeten stijgen met ± 1,60, dus moeten zijn ± 34,60; 36,20; 37,80 en 39,20 en zijn ze eerst in de 6e groep normaal. Er 'ontbreken' derhalve
van 65-69 jaar 34,60 |
- |
32,97 |
= |
1,63 |
× |
± |
900 |
= ± 1450 |
van 60-64 jaar 36,20 |
- |
32,54 |
= |
3,66 |
× |
± |
4000 |
= ± 14600 |
van 50-59 jaar 37,80 |
- |
34,35 |
= |
3,45 |
× |
± |
4000 |
= ± 13800 |
van 40-49 jaar 39,20 |
- |
36,79 |
= |
2,21 |
× |
± |
7700 |
= ± 17000 |
|
|
|
|
|
|
|
|
_____ |
|
|
|
|
|
|
|
totaal |
± 46850 |
Zijn er dan in die 17 jaar niet meer afgevallen dan db 47000? Wie zó rekent, ziet 2 factoren over het hoofd:
1. | enige duizenden vreemdelingen, Belgen, Duitsers, Polen en Italianen, dus meestal Katholieken, die zich in ons land gevestigd hebben in fabriekssteden en de Limburgse mijnbouw. |
2. | de bekeerlingen. Hoeveel? Het is moeilijk, dit precies na te gaan, maar Pater Grond meent, in zijn artikelen in De Tijd, hun aantal gerust te mogen schatten op minstens vijftigduizend. |
Hieruit volgt, dat we het aantal geheel afgedwaalden op minstens honderdduizend mogen stellen. Ik vrees, dat dit getal eer als te laag dan te hoog moet worden beschouwd. Merkbaar verschil tussen mannen en vrouwen hebben we niet kunnen constateren, omdat ook in de lijsten der gehele bevolking het getal der vrouwen dat van de mannen sterk overtreft.
| |
| |
Maar wel hebben we sterk de indruk, dat de grote afval niet is van de laatste jaren, maar dagtekent van een veertig jaar geleden en in de latere generaties aan het afnemen is. God geve het.
Tenslotte wagen we het nog een opmerking te maken, waar een enigszins politieke tint aan is. In de Maasbode uit een schrijver de volgende klacht: 'Verwonderlijk lijkt het, dat de aanwas onzer Katholieke bevolking zo weinig tot uiting komt in het stemmenaantal van onze Katholieke Volkspartij'.
De schrijver ziet een belangrijk feit over het hoofd nl. dat van de 5190732 kiesgerechtigden (nl. de personen in de leeftijd van de 5 oudste groepen) er niet meer dan 1801161 = 34,7 % Katholiek is. Nu mogen we de K.V.P. niet beschouwen als alleen de Katholieke Partij; de duizenden, die óf op de Partij van de Arbeid óf op de Katholieke Nationale Partij (Welter) hun stemmen uitbrengen, mogen we niet zonder meer als 'slechte' Katholieken beschouwen; ze mogen 'onverstandige' Katholieken genoemd worden, zonder twijfel zijn ze in grote meerderheid overtuigde en oprechte Katholieken. In dat licht beschouwd, mogen we met ons aantal van 31 afgevaardigden van de K.V.P. gerust tevreden zijn.
Onze eindconclusie is deze: dat wij, Katholieken, de toekomst met een gematigd optimisme tegemoet mogen zien.
|
|