Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 505]
| |
Een Christelijke visie op de geschiedenis
| |
[pagina 506]
| |
ons hier beperken tot de grote lijnen, de grondstructuur van Butterfield's boek, een boek dat ons tegelijkertijd opschrikt en stil maakt. De technische geschiedschrijving streeft er naar, een min of meer getrouw beeld van het verleden te geven. Zij kan de handelende personen en de grote feiten in hun concrete werkelijkheid doen herleven en de loop der gebeurtenissen met hun vaak verrassende wendingen van nabij volgen, zij kan de volkeren op hun lange tocht door de eeuwen begeleiden en de brede cultuurstromingen als het ware opvangen, zij kan zelfs, al lijkt het een vermetele onderneming, de opkomende en ondergaande culturen van de zes laatste millenaria in hun hoofdmomenten schetsen en met elkaar vergelijken. Nu weet de historicus wel dat, naarmate zijn arbeidsveld ruimer of de gegevens schaarser worden, ook het gevaar voor een subjectieve voorstelling van de feiten groeit, maar toch blijft het zijn onophoudend nagestreefd en nooit bereikt ideaal, het verleden weer te geven 'wie es eigentlich gewesen', om een beroemd woord van Ranke te citeren. Dan komt echter de fundamentele vraag: Welke is de betekenis van die gebeurtenissen, welke is de zin van heel dat menselijk drama, van die zee van vreugde en wee, van geluk en pijn? Op die vraag blijft de 'academic history', de 'technical form of history' het antwoord schuldig. 'It is the combination of the history with a religion, or with something equivalent to a religion, which generates power and fills the story with significances' (p. 23).
De Christen die omstreeks 1900 het militaristische Duitsland beschouwde, kon slechts bedenkelijk het hoofd schudden, zo meent Butterfield. Sedert Frederik-Willem I, de Koning-sergeant van Pruisen (1713-1740), een sterk leger oprichtte, had Pruisen een succesvolle geweldpolitiek gevoerd. In de tweede helft der XIXe eeuw had Bismarck het kleine Denemarken beroofd, Oostenrijk verslagen, Frankrijk op de knieën gedwongen en het Pruisisch systeem aan heel Duitsland opgedrongen: de toekomst scheen dit land toe te behoren. Sindsdien zijn wij wijzer geworden: de 'Realpolitik' van deze machtige staat eerst onder leiding der Hohenzollerns, daarna van Hitler, heeft Duitsland een tweede dertigjarige oorlog bezorgd en een tweede maal grondig verwoest. Een Duitse professor in de geschiedenis, een wijs en hoogbejaard man, zei mij eens: de Pruisen hebben heel Duitsland willen pruissificeren en noogmoeaig neergezien op ons, katholieken van Zuid-Duitsland. Nu zijn zij niet alleen verslagen, vernietigd, maar zelfs verdreven van de grond hunner vaderen: heimatlos! Dat noem ik een godsgericht! 'Gods molen maalt langzaam'. | |
[pagina 507]
| |
En toch, zo zegt Butterfield, mag ik mij niet het recht toeëigenen een oordeel te vellen over Duitsland: 'Here is the kind of truth which is only effective provided, it is adopted and taken to heart by the nation concerned, as a matter between itself and God - we as outsiders, or third parties, are not entitled to presume upon it' (p. 63). Misschien zullen in later eeuwen Duitse historici tevreden zijn, dat deze bittere nederlagen hun vaderland van het militarisme hebben bevrijd. Hier is een voorbeeld van moreel oordeel over een geschiedkundig gebeuren, zo meent Butterfield. Wij moeten er echter niet uit besluiten dat wij, de uitvoerders van Gods wil, daarom deugdzame mensen zijn. Gebruikte Jahweh niet de Philistijnen om zijn uitverkoren volk te tuchtigen? Hebben de Russische communisten niet het meest van de twee wereldoorlogen geprofiteerd? En zijn wij, de zegevierende Europese naties, niet meer dan ooit bedreigd in ons bestaan? Heeft de huidige verwarring niet veel weg van 'the jugdment of God on the victor nations themselves' (p. 143)? Om een waardeoordeel over een staatsinstelling, een cultuurstroming en zo meer te kunnen vellen, moet eerst hun geschiedenis zijn geëindigd. Zo kunnen wij, met een zekere kans op welslagen, een oordeel vellen over de Griekse stadstaat, het Romeinse Keizerrijk, de Middel-eeuwse verhouding van Kerk en Staat, het moderne humanisme, het liberalisme. Welk zal eens het onpartijdig oordeel van de historici zijn over de scheiding van Kerk en Staat, het geloof in de technische vooruitgang, de hedendaagse democratie? Dat weten wij niet en kunnen wij ook niet weten. Onder de belangrijke gebeurtenissen in de loop der eeuwen nemen de cataclysmen een bizondere plaats in. Butterfield citeert de val van het Romeins Imperium in de Ve eeuw en de verovering van Engeland door de Normandiërs in 1066. Al is de val van het Romeinse Keizerrijk niet zo'n plotselinge breuk in de ontwikkeling van West-Europa geweest, als velen tot nog toe aannamen, toch hebben de Germaanse invasies het aanschijn van ons werelddeel gaandeweg radikaal veranderd. Het zal wel waar zijn, dat eerst de val van het rotte, bureaucratische, uitgeleefde Romeinse Rijk de weg baande naar de prachtige Middeleeuwse cultuur waar wij nog steeds van leven .We zien echter te gemakkelijk over het hoofd dat de bewoners van West-Europa en Noord-Afrika in de Ve eeuw door een zee van verschrikkingen zijn moeten gaan, en dat zij met St Augustinus slechts hun ogen op het eeuwige vaderland konden vestigen omdat het tijdelijke onder hun voeten wegzonk. Als wij op Butterfield doordenken kunnen wij een hedendaagse | |
[pagina 508]
| |
parallel trekken. Wellicht overstromen eens de Aziatische horden het Europese vasteland en vernielen en verdelgen alles wat ons dierbaar is. Dan zou ons de wanhoopsgedachte kunnen besluipen dat het met dé cultuur en met dé Katholieke Kerk voor goed gedaan is, terwijl latere geslachten in deze ondergang van het avondland een godsgericht zullen zien over een werelddeel dat zijn zending, zijn roeping ontrouw werd.
Zo staan wij voor de grote vraag: werkt er een Voorzienigheid in de geschiedenis? Kunnen wij, beperkte geesten en zondige mensen, haar leiding ervaren? Zonder in het euvel van het determinisme in de geschiedenis te vervallen, moet men toch toegeven dat de individuen op zichzelf genomen weinig aan de loop van het wereldgebeuren veranderen. Bismarck, de IJzeren Kanselier, die schijnbaar alles naar zijn hand zette, zei terecht: 'De staatsman kan de tijdstroom niet scheppen, hij kan er alleen op varen'; en toen men hem vroeg om de eenmaking van Duitsland te bespoedigen antwoordde hij: 'wij kunnen de klok vooruitzetten, maar de tijd zal daarom niets vlugger lopen'. God leidt het mensdom langs ongekende wegen naar zijn doel, al laat hij de mensen hun volle vrijheid. Butterfield wijdt zelfs een heel hoofdstuk aan het thema dat de mens gemerkt is door de erfzonde en een zondaar is. De omstandigheden, de beschaving maken hem uiterlijk beter; valt echter de uiterlijke bescherming en beveiliging weg, dan treedt de mens overal ter wereld met dezelfde zondige natuur op: 'it is essential not to have faith in human nature' (p. 47). Daarom kunnen wij niet zeggen dat Hitler slechter was dan Napoleon, en mogen wij ons evenmin verstouten te beweren, dat in ons eigen land concentratiekampen onmogelijk zijn. De vrije mens, de zondige mens speelt zijn bescheiden rol mee in het grote werelddrama. Nu heeft de Engelse historicus een schitterend beeld om aan te tonen hoe God en mens samen geschiedenis maken. God is als een dirigent die voor een groot orkest staat: elke speler heeft zijn eigen instrument en speelt voor de eerste maal zijn partij. Geen speler weet wat hijzelf of zijn medespelers op de volgende bladzijde te spelen krijgen, of wanneer het stuk ten einde loopt. Velen maken fouten. Nu moeten wij ons een dirigent-componist indenken die, naargelang van het spel en de fouten van de spelers, zijn tekst wijzigt, bepaalde instrumenten een tijd laat zwijgen om ten slotte iets te presteren, waarin het schitterende spel van de enen met het stamelend pogen van de anderen een groots geheel vormt. Zingt de Kerk op Paaszaterdag niet haar Felix culpa, waarin zij als | |
[pagina 509]
| |
het ware jubelt om de zonde, die ons de komst van Gods Zoon op aarde bezorgde; en zijn er geen heiligen die des te hoger in heiligheid zijn gestegen naarmate zij eerst dieper in de zonde waren gedompeld geweest! Door Zijn wonderbare genadewerking zuivert God de fouten en zonden der mensen steeds weer uit en past Zijn mysterieuze leiding der wereldgeschiedenis voortdurend aan de vrije werking der mensen aan, om uiteindelijk toch het gestelde einddoel te bereiken. Om echter de Voorzienigheid in de geschiedenis aan het werk te zien, moet men deze met een gelovig hart lezen, juist zoals een vrome Christen in zijn eigen leven Gods zorg om hem ervaart. De diepe zin van het wereldgebeuren wordt geopenbaard aan 'the humble and poor', 'those wo can be as little children' (p. 115). Alleen de eenvoudigen van geest en de nederigen van hart lezen in het grote boek der geschiedenis wat God er in schrijft. Deze diepe en juiste gedachten raken de kern van het Christendom. Men kan er Butterfield op wijzen, dat de leiding der Voorzienigheid niet zó eenvoudig is als hij het laat voorkomen. Wie kan begrijpen waarom de bloeiende christenheden van Klein-Azië en Noord-Afrika in de Vlle eeuw door de Islam werden overspoeld en totaal uitgewist? Welke Christen kan vatten waarom de heerlijke Kerk van Japan in de XVIIe eeuw, die de stoutste verwachtingen rechtvaardigde, door de orkaan van onmeedogende kerkvervolgingen werd weggevaagd? Maar deze overdenking bevestigt slechts dat alleen aan het einde der tijden, 'als alles volbracht is', ook alles duidelijk zal worden. Toen het Joodse volk, schrijft Butterfield, door machtige rijken in het nauw werd gedreven, hieven de profeten niet zelfgenoegzaam luide protestkreten aan tegen de zonden der aanvallers - zoals men in de XXe eeuw zou doen - maar zij begonnen te vragen: 'Welke zijn de zonden van Israël?' Jezus Christus leerde zelf: 'Nolite judicare et non judicabimini; nolite condemnare et non condemnabimini!'; 'Oordeelt niet en gij zult niet geoordeeld worden; veroordeelt niet en gij zult niet veroordeeld worden!' (Luc. 6:37). Dit mooie boek eindigt met de veelzeggende woorden, die ook wij de lezer ter overdenking meegeven: 'Hold to Christ, and for the rest be totally uncommitted!' (p. 146). |
|