| |
| |
| |
Over de betekenis der ontmoeting
door dr K.J. Hahn
HET verschijnsel der ontmoeting is heden zo actueel en zo belangrijk geworden, dat het zeker de moeite loont, dit eens 'philosoferend' te overwegen.
Wij willen echter niet zuiver philosophisch spreken van 'de mens tegenover ons' of van 'het andere'; daarover willen wij slechts terloops spreken. Waarom het in de eerste plaats gaat, is het sociaal- psychologische probleem, of eenvoudiger: het menselijk probleem der ontmoeting, waarvan we de religieuse inhoud niet over het hoofd willen zien.
Ontmoeten betekent, dat een mens uit zijn eenzaamheid, uit zijn isolement en een ander tegemoet treedt. Het is een zuiver menselijk en voor de mens karakteristiek gebeuren, want in de ontmoeting kunnen twee menselijke wezens elkander nader komen, zoals bij het Lachen en het Spreken. Nu is ontmoeten echter meer dan lachen of spreken, want dit zijn slechts uitdrukkingsvormen van het geestelijk leven van het individu. In de ontmoeting speelt zich meer af; in de ontmoeting ligt besloten: een ervaren van de ander, ontmoeting is de brug tot de kennis en het bewustzijn van de ander.
Ontmoeten is daarom veel meer dan een toevallig 'treffen' op straat, aan het station etc., meer dan een vluchtig spreken in het voorbijgaan, het grijpt dieper in het leven van de ander - maar anderzijds is het niet kameraadschap, vriendschap, liefde, want dat zijn reeds vast geworden betrekkingen. Ontmoeten resulteert dus nog niet in een vaste betrekking, reikt echter dieper dan een vluchtig treffen. In het geestelijk contact, dat de ontmoeting mogelijk maakt, heeft een geestelijke uitwisseling plaats, welke in het 'treffen' niet mogelijk is. Want het treffen is kortstondig, begrensd tot een korte, vluchtige periode; in de ontmoeting daarentegen ligt reeds een geestelijke diepte-dimensie, want de ontmoeting verschaft immers - zoals reeds gezegd - een Ervaren van de ander. Deze ervaring is wederzijds, daarom wordt een ontmoeting onmogelijk als de een zich niet in een zekere mate aan de ander openbaar en kenbaar maakt. Opdat dit echter mogelijk zij, mag de ontmoeting niet stipt begrensd zijn, zij moet tijd, rust hebben.
Van de beide wezenlijke elementen der ontmoeting, Ervaren van de ander en Tijd, willen we eerst spreken over het ervaren van de ander. Door dit speciale ervaren onderscheidt de ontmoeting zich van een
| |
| |
conferentie, een vergadering, een congres. Want daar staat de handeling, de resolutie, het object op de voorgrond; een abstract kennen van en over de partner(s) is voldoende voor de deelnemers, doch een menselijk, existentiëel ervaren van de ander komt niet tot stand.
Het is onjuist zich over congressen te verheugen, als waren zij ontmoetingen geweest, terwijl men elkaar toch in bijna alle gevallen voorbijging en slechts gemeenschappelijke resoluties aannam. Anderzijds is het onjuist ontmoetingen zo activistisch te willen behandelen, als zouden ze congressen zijn; een echte ontmoeting sluit niet met een resolutie, doch met een diep ervaren van de ander - in het goede of in het kwade. Er zijn ontmoetingen met God, doch ook met de duivel. Vooral onze tijd lijdt onder de ontmoeting met het kwade, dat met nooit gekende hevigheid optreedt: van Dostojewsky tot Graham Greene vindt men literaire getuigenissen, waarin de schrijver zijn ontmoeting met het kwade behandelt.
Als het element Tijd in de Ontmoeting ter sprake komt, dan geschiedt dit vooral ook onder verwijzing naar de gedachten van Josef Pieper over de Rust. Want zonder 'tijd-kunnen-hebben' is een werkelijke ontmoeting niet mogelijk, omdat anders het Ik en het Ik elkaar niet meer tegemoet kunnen treden en een werkelijk ervaren van de ander achterwege blijft. Daar wij echter dreigen een 'tijd zonder tijd' te worden, verliezen we ook het gevoel voor de tijd als geest- en cultuurscheppende factor, ontbreekt ons het zekere gevoel voor de 'scheppende' tijd. Een werkelijke ontmoeting maakt het groeien van vertrouwen mogelijk, omdat er Tijd in is, doordat de ontmoeting niet iets door Doen bereiken wil, doch door Ervaren iets wil winnen.
Dit alles is heden belangrijk geworden, daar na deze oorlog de ontmoetingen tussen volkeren een innerlijke noodzakelijkheid verkregen hebben. Wanneer ervan gesproken wordt, dat het avondland niet slechts een verkeerseenheid, doch een echte cultuureenheid moet zijn, dan wordt daarmee bedoeld: er moet een ontmoeting tussen volkeren kunnen plaatsvinden, niet in de touringcar, doch in beiderzijds geestelijk Ervaren, door Tijd en Rust mogelijk gemaakt. Het is daarom onjuist de organisaties van een Europese federatie reeds als mogelijkheden van een werkelijke ontmoeting der volkeren aan te zien, indien het in werkelijkheid niet mogelijk is, dat de volkeren elkaar in hun bijzondere aard en tegenwoordige situatie kunnen leren kennen.
Als men een negatief grensgeval wil noemen, moet men wel Rusland vermelden, want met het Russische volk is een vrije gedachtenwisseling, een echte geestelijke ontmoeting niet mogelijk. Ondanks alles wat wij heden van Rusland weten, zijn wij niet in staat ons een werkelijk
| |
| |
beeld te vormen van de denkwijze van het Russische volk. Dit is zeker een extreem geval en het bewijst ook, hoe on-europees en onchristelijk het is, de ontmoeting tussen volkeren op deze wijze te verhinderen.
Sinds de ineenstorting van het nationaal-socialistische rijk in 1945 is de vraag actueel geworden, op welke wijze Duitsland een nieuwe verhouding tot de overige Europese en westelijke volkeren vinden kan en men kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat juist deze vraag ook heden nog van beslissende betekenis is voor Europa. Hoe kan een nieuwe, nu evenwel echte en vruchtbare ontmoeting tussen Duitsland en de andere volkeren tot stand komen? Wie op enigerlei wijze met dit probleem ook in het praktische leven te doen heeft, weet hoe brandend en zorgwekkend deze vraag is. In alle mogelijke vormen en variaties heeft men na de oorlog ontmoetingen tussen Duitsers en buitenlanders georganiseerd, gearrangeerd, gestimuleerd, gecoördineerd etc., men moet zich echter nauwgezet afvragen, of de manier waarop goed en het verloop vruchtbaar was.
Want bij zulk een ontmoeting wordt het duidelijk, dat men de ander, die men ontmoet, slechts dan werkelijk ervaren, geestelijk doorvoelen en begrijpen kan, wanneer men ook een echt en gefundeerd bewustzijn van zichzelf heeft. Heeft Duitsland heden in werkelijkheid een natuurlijk, adequaat zelfbewustzijn? Wat is Duitsland heden voor zich zelf? En weet de Duitser wat Duitsland in feite is? Is het niet zo, dat men zeer dikwijls in de ontmoeting met anderen zoekend en tastend.... zichzelf vinden wil? Ook dit speelt zich heden af op het vlak van zulke ontmoetingen der Duitsers met anderen. Doch dan is het wel nodig naar de oorzaak van zulk een houding te vragen.
De gebeurtenissen in Duitsland in de twintigste eeuw hebben er na 1945 veel aanleiding toe gegeven, de Duitse geschiedenis toch nog eens nader te bezien, teneinde bepaalde 'Fehlerquellen' in de Duitse geschiedenis vast te stellen en daarbij heeft men zich voornamelijk tot de negentiende eeuw beperkt. Men wilde naar nieuwe momenten speuren, welke tot nu toe in de schaduw gelegen hadden en die misschien de in de grond raadselachtige catastrophe van de twintigste eeuw in Duitsland tenminste enigszins zouden kunnen verklaren. In dit opzicht heeft Eduard Hemmerle in zijn boek Der Weg in die Katastrophe (Kösel-Verlag, München) op een kenteken gewezen, dat grote betekenis toekomt. Aan de hand van de politieke geschiedenis van Bismarck tot 1914 toonde hij aan, dat het met de bekende 'Einkreisungspolitik' der geallieerden eigenaardig gesteld is. Want overal kan vastgesteld worden, hoe Duitsland met een tragische consequentie van zichzelf uit de bruggen naar de andere volkeren afbrak, dat het zichzelf in een natio- | |
| |
nale isolering begaf, welke catastrophaal zou eindigen. Dit is misschien reeds van vroeger af voorbereid. Leest men b.v. heden de geschriften van Ernst Moritz Arndt, dan zal een ieder, voor wie de gedachte der Europese samenwerking meer is dan een kwestie van invoerrechten en voetbalwedstrijden, buitengewoon verrast worden door de beslistheid waarmede Arndt het Duitse volk van de andere, in dit geval Frankrijk, verwijderen wil. Het is begrijpelijk dat Duitsland in die tijd zichzelf vinden moest, dat het na de napoleontische onderwerping alle buitenlandse invloed weren wilde. Maar heden heeft het de schijn, dat het accent veel te sterk, ja met nadruk op de nationale isolering gelegd werd. Bij Arndt bespeurt men reeds zoiets als xenophobie. Daarmede nam het Duitse nationalisme vermoedelijk een element in zich op, dat tenslotte moest voeren tot de noodlottige phrase: 'Viel Feind, viel
Ehr', als ware het voor het nationale denken constitutief, dat men met andere volkeren in oorlogstoestand leeft.
In deze samenhang schijnt het jaar 1945 het eind van een zeer lange ontwikkeling aan te geven. Het nationaal-socialisme voerde Duitsland in een extreem egocentrische levenshouding, in een dwaze zelfbespiegeling en zelfvergoddelijking van het volk. Elke binding aan het Goddelijke, aan een absolute macht werd afgezworen. Doch kan een volk zich zelf zijn en zich zelf kennen, als het God niet kent? Het is een geheim, dat ook de individuele mens zich zelf, zijn eigen persoon niet volledig begrijpt, als hij niet ook God kent. Bij een dergelijke ontwikkeling nu van het Duitse volk, werden ontmoetingen met andere volkeren moeilijker, tenslotte onmogelijk, en het jaar 1945 vond Duitsland in een uiterste eenzaamheid en nationale vereenzaming onder de volkeren. Wie tijdens de oorlog en ook reeds daarvoor gelegenheid had, het contact van het nationaal-socialistische Duitsland met het buitenland gade te slaan, moest verrast worden door het verregaande gebrek aan kennis der andere volkeren, aan begrip voor die andere wereld, ja aan bereidwilligheid de ander in zijn eigen situatie te leren kennen. Het nationaal-socialisme mat alles naar zich zelf af en niet naar de andere, hoogstens naar de conceptie, welke het zichzelf van die andere geschapen had. In het Westen betekent werk op internationaal terrein, internationaal contact een verrijking van het nationale leven, iets wat het nationale leven ten goede komt. Onder het nationaal-socialisme kwam het tot de scherpste tegenstelling tussen nationaal en internationaal. Betrekkingen met het buitenland, correspondentie met het buitenland etc. golden reeds als verdacht, een internationale visie bijna reeds als verraad aan het volk. Dit psychologische feit heeft de haat van het nationaal-socialisme tegen instituten en groepen met internationale
| |
| |
bindingen sterk beïnvloed: katholicisme, communisme, jodendom etc. Vele fouten kwamen voort uit deze fatale zelf isolering. Voor zulk een geesteshouding is het natuurlijk onmogelijk buitenlandse politiek te voeren, want tot de buitenlandse politiek behoort de wil de andere te kennen, te begrijpen, bepaalde aanspraken te erkennen, de ander in zijn rechtmatige eigen aard te laten gelden. Hitler voerde geen buitenlandse politiek, maar bereidde slechts een oorlog voor, vorderde met de wapens een bepaalde houding van de andere. De andere volkeren waren slechts een onderdeel van het grote spel.
Dit alles voerde tot die grote vereenzaming van Duitsland in het jaar van de ineenstorting: alle natuurlijke banden met de andere volkeren waren verbroken, geen kennis, geen echt ervaren van de ander was overgebleven. Vooral de jeugd leed onder deze eenzaamheid, daar immers de oorlog geen gelegenheid geboden had andere volkeren te leren kénnen: tussen de soldaat en de bezette burgerbevolking is een echte ontmoeting toch zo goed als onmogelijk, dit was ze echter vooral in de laatste oorlog. Daarbij kwam het voorbereiden van actie, oorlog, tempo, waardoor niemand de kracht en de tijd opbrengen kan, in de geest van de ander door te dringen.
Zo deed zich een ware honger naar ontmoeting met andere volkeren, landen, culturen gevoelen en nog nooit tevoren in de Duitse geestesgeschiedenis nam de buitenlandse literatuur zulk een gewichtige plaats in als in deze jaren. Zeker: men speculeerde op paketten, reizen, betrekkingen in het buitenland omwille van het voordeel, daarachter verborg zich echter een echte behoefte om met de andere in een levendig contact te komen. Daarom is het ook noodzakelijk en zinvol, alles te doen om de scheiding tussen Duitsland en de andere volkeren, in wezen tussen Duitsland en het Westen, te verhelpen. Daartoe moet men niet slechts organiseren, doch die echte ontmoeting mogelijk maken, waarin men werkelijk de geest van de ander nader komt. Congressen kunnen daartoe niet leiden, daar zij de menselijke ontmoeting in het beste geval slechts voorbereiden - als ze deze niet juist verhinderen.
Erkent men als gebod van het ogenblik om naast en achter de politieke en economische bedrijvigheid de menselijke ontmoeting der volkeren te bevorderen, dan stoot men nog heden, jaren na de oorlog, op grote psychologische hinderpalen, die juist deze oorlog geschapen heeft. Het zijn slechts in schijn psychologische hinderpalen en historische tegenstellingen, die erkend en overwonnen moeten worden. Als wij dus enige van deze psychologische reacties aantonen dan bedoelen wij altijd een geestelijke sfeer, die dieper ligt en vaak met het religieuse beleven samenhangt.
| |
| |
De schrijver van deze regelen heeft zelf vele van die ontmoetingen, hoofdzakelijk tussen Nederlanders en Duitsers, meegemaakt, vele zelf mogelijk gemaakt, doch ook andere: tussen Duitsers en Engelsen, Fransen, Amerikanen, Belgen bijgewoond. Deze ontmoetingen boden zeer veel interessants. Men is, om ze terecht te kunnen beoordelen, wel gedwongen om onderscheid te maken. Engeland en Amerika waren in de oorlog niet bezet, reageren in velerlei opzicht anders dan de vroeger bezette landen van het Westen. Anderzijds kent Engeland Duitsland beter dan Amerika dit doet en staat het daarin het westelijk vasteland van Europa weer nader. We willen ons daarom in hoofdzaak met de landen van het Europese Westen bezighouden en vragen, wat zich in het individu afspeelt, als hij, uit het Westen komend, de Duitser 'ontmoet'. Zeker zou men van de Christenen verwachten, dat zij op gelijke wijze, namelijk christelijk, elkaar ontmoeten, uit welk land ze ook komen, zoals Maria en Elisabeth elkander ontmoetten, namelijk 'in de Heer'. Doch het zijn juist niet altijd Christenen die elkaar ontmoeten, en dikwijls ook zwakke Christenen en vaak hebben ook de 'goede' Christenen het niet gemakkelijk met zich zelf. Daarom moet men wat scherper toezien, waar het moeilijke van zulke ontmoetingen ligt.
Het is zeker geen onjuiste waarneming, dat bij ontmoetingen tussen Duitsers en buitenlanders, het Westen van Europa uit het verleden en de Duitser uit het tegenwoordige reageert, terwijl voor de Amerikaan slechts de toekomst geldt. Want het is een belangrijk moment voor de houding van het Westen, dat dit voortdurend het verleden met zich meedraagt, het voelt nog steeds de ervaringen in de oorlog opgedaan. Als er dan ook een ontmoeting tussen Duitsland en het Westen plaatsvindt, moet men weten welke betekenis de gebeurtenissen in het verleden in het bewustzijn van de andere hebben, ja, men moet tamelijk goed weten, wat er eigenlijk gebeurd is. Maar natuurlijk geldt dit voor beide partners, want anders geschiedt wat zo dikwijls bij dergelijke samenkomsten voorkomt, dat men elkaar hardnekkig voorbijpraat, de Westeuropeaan vol van de verschrikkelijke gebeurtenissen in de voorbije oorlog, de Duitser vol van de nood en de opgaven van het ogenblik. Voor de Westeuropeaan is het gebeurde voortdurend aanwezig, terwijl het bij de Duitser door zovele shocks: bombardementen, vlucht, capitulatie, honger - en ook dikwijls uit voorzichtigheid weggezonken is. Het Westen reageert nog onmiddellijk op deze dingen, die voor de Duitser niets meer betekenen. Bij de Nederlander komen bij het eerste Duitse woord dat hij hoort, alle herinneringen aan de 10e Mei 1940 boven, welke datum de Duitser reeds lang uit de herinnering is verdwenen. Wanneer de Duitser zich deze datum nog herinnert, dan
| |
| |
scheiden hem van het Westen natuurlijk nog altijd de ervaringen van verschillende aard. Men moet dit niet onderschatten. Men denke bijvoorbeeld aan de Nederlandse jeugd, die op 10 Mei 1940 tussen 10 en 15 jaar oud was en heden reeds aan de universiteit studeert. Op 10 Mei 1940 was hun ervaring van Duitsland slechts een oppervlakkige schoolboekenkennis, op 10 Mei 1940 ervoer zij voor de eerste keer wat Duitsland was: overval, parachutisten, terechtstelling van gijzelaars, dwangarbeid, honger, etc. Als men deze jeugd heden van Goethe vertelt, lacht zij ironisch en zegt, dat zij Duitsland beter kent en wel uit ervaring. Het kennen van Goethe etc. zal deze ervaring niet uitwissen; in de ontmoeting met Duitsland moet in plaats van de oude ervaring een nieuwe komen, een ervaring van een nieuw, volledig ander Duitsland. En voor de Duitsers moet daaruit een diepe ervaring van het Westen treden, niet zo, als dit hem schijnt te zijn, doch zo als dit in werkelijkheid is. Maar vergeten we niet, dat ook daartoe tijd en geduld nodig zijn, dat dit zich langzaam voltrekt en dat men niets dwingen kan. Men moet met geduld toezien, hoe het groeit en voor het overige vertrouwen. Vertrouwen, niet slechts op de mensen, doch op God.
Zoals wij zeiden, dat niet zozeer het kennen als wel de Ervaring overtuigt, zo zijn wij ook van mening, dat we met brochuren, berichten en artikelen niemand een indruk van de geestelijke wereld van een ander volk kunnen verschaffen, als er geen ontmoeting met het andere volk plaats heeft. Dit is een belangrijk symptoom van onze tijd. Daar bijna ieder mens in de laatste decennia vele dierbaar geworden illusies met een slag in rook zag opgaan, is het geloof aan systemen, theorieën, programma's en concepties geschokt. Het woord overtuigt nog slechts in verbinding met de mens die spreekt, het Geloof nog slechts in de gelovige mens, en zo werken ontmoetingen slechts, als ze niet abstract verlopen, doch vast gebaseerd zijn op een werkelijke, menselijke beroering. Dit geldt niet slechts voor de verhouding der volkeren onder elkaar, zelfs in de religiositeit van de moderne mens speelt zich zoiets af. De moderne mens wordt niet door theologische inzichten, thesen, leerstellingen en princiepen gewonnen, doch door de in de Ontmoeting ervarene Christenen. Misschien is dit, om een voorbeeld te noemen, de grond voor de snelle opname die Graham Greene vond, omdat hij namelijk geen ideeën verkondigt, doch de van ideeën, van het Geloof vervulde mens uitbeeldt. Ietwat overdreven zou men kunnen zeggen, dat heden minder de Katechismus dan het heiligenleven pakt, dat in de religieuse opvoeding der oostelijke kerk zulk een grote rol speelt. Er mag misschien een zeker gevaar in schuilen, dat men het accent van de Katechismus afneemt, doch als eerste toegang tot een nieuwe wereld
| |
| |
van christelijke gelovigheid en menselijke waarde, hebben de uitbeeldingen van door het Geloof gegrepen mensen hun onloochenbare waarde. Zij kunnen daarom voor menigeen zeker voor de eerste maal weer een beeld van een mens ontwerpen, met wie het zeker de moeite waard is een ontmoeting te hebben.
Doch de ontmoeting is niet iets beslissends, iets blijvends. Men kan niet van ontmoeting tot ontmoeting gaan en het daarbij laten. Boven de ontmoeting uit moet men tot een inniger geestelijk Ervaren komen, tot kameraadschap, vriendschap, liefde en eenheid. Doch de ontmoeting maakt deze ontwikkeling mogelijk, verschaft het fundament.
Er zijn natuurlijk nog andere vormen der ontmoeting, waarover men uitvoerig zou kunnen spreken. Behalve de ontmoeting der volkeren is er nog de ontmoeting der generaties. Ook op dit terrein is er veel recht te zetten: de generaties groeiden uit elkaar, verloren de autoriteit, tussen jong en oud heeft de oorlog een kloof geslagen, een breuk voltrokken, die de ontwikkeling tegenhoudt. Men zou ook tot een meer natuurlijke ontmoeting der generaties moeten komen; doch ook der geslachten, want lang werd het mannelijk te veel op de voorgrond geplaatst, waardoor het vrouwelijk uit zijn ordening gerukt werd. Nu moet in de verscheidenheid een nieuwe gelijkheid gevonden worden. Men denke ook aan de moeilijkheden, waaronder de ontmoeting der standen lijdt, aan de noodzakelijkheid het enge specialisten-dom te overwinnen door een veelvuldiger ontmoeting met de andere beroepen en hun problemen.
Deze reeks zou men kunnen voortzetten, zonder afbreuk te doen aan het feit, dat aan de ontmoeting tussen de individuen, tussen mensen de grootste waarde gehecht moet worden. Dit is de basis, waarop de maatschappij vernieuwd kan worden. Ook de opbouw van een nieuw Europa zal er in hoge mate van afhangen of de van bovenaf geconstrueerde organisatie het nieuwe leven van onderaf, vanuit de menselijke ontmoetingen der individuen en der volkeren, toevloeit. Want uiteindelijk beslist deze verhouding der mensen onderling over het systeem van het gehele bouwwerk. Mogen daarom deze soort ontmoetingen verlopen in een geest, welke tot blijvende eenheid voert, en wel in die geest, die Augustinus noemt de 'modus ab animo ad animum quatenus est luminosus limes amicitae', de ontmoeting van mens tot mens die het stralende pad der vriendschap legt. Dit is echter tenslotte slechts dan geheel te bereiken, wanneer het in God geschiedt. Want, zoals men zichzelf slechts dan kent, als men God kent, zo ontmoet men de ander slechts in werkelijkheid, als men hem in God ontmoet.
|
|