| |
| |
| |
De toekomst van Oostenrijk
door O. Forst de Battaglia
OP het door de Voorzienigheid met de rijkste gaven gezegende Oostenrijk, drukt als een drievoudige vloek, de neiging tot halfheid en verdeeldheid, de dwang tot onoprechtheid en - beide verklarend en voltooiend - de twijfel aan zich zelf. Of we bij geschiedenis te rade gaan, of de Oostenrijkse mens in de spiegel van de hem uitbeeldende literatuur beschouwen, we stoten op de besluiteloze, weifelende Rudolf II en op de 'arme speelman' van Grillparzer, op de 'verscheurde' van Naztroy en op de 'ingewikkelde' van Hofmannsthal, op de vreesachtige en moedeloze, de man zonder die eigenschappen, welke de niets ontziende Pruis, de doortastende Yankee en de van zijn ideologie overtuigde Sovjet-burger bezitten. Halfheid, verdeeldheid, weinig lust om de waarheid geheel en brutaal uit te spreken, ontevredenheid over zich zelf dat zijn de trekken op de keerzijde van een medaille, op welker voorzijde het beminnelijke gelaat staat afgebeeld van de beleefde, dienstwillige, niemand kwetsende, attentie-volle en bescheiden gezelschapsmens, welke plaats hij dan ook inneemt in het maatschappelijk leven, trouwe dienaar van zijn meester, burger wiens humor nooit ondergaat tenzij met de burger zelf, kavalier die leeft en laat leven, milde heerser, geduldige en weinig geëxalteerde priester, schrandere ondernemer of volgzame en bekwame arbeider. Met zijn individuele deugden en zijn zwakheden als politieke strijder, met zijn neiging tot rust en zijn afschrik van opgewonden gejaagdheid en van ingrijpende veranderingen, was de Oostenrijker geroepen om in tijden van evenwicht het cement te vormen van een groot rijk, volken samen te houden, die niet voor elkaar instaan, omdat ze elkaar niet kunnen uitstaan, en een zich inwortelende ordening langzaam door zacht beheer te bevestigen. Hoe zoiets zich dan schoon ontplooit en voortduurt, dat dichtte en verdichtte Adalbert Stifter. Doch helaas, dat was nog slechts de nazomer van een
harmonisch bestaan der staten. Toen nieuwe krachten dynamisch uit de borrelende oerdiepten te voorschijn traden, was voor de Oostenrijkers niet alleen de vreedzame symbiose met de hun door vorstenhuwelijk en door naderhand ingewortelde lotsgemeenschap verbonden buurvolken verbroken, doch ook de zin van het eigen afzonderlijke bestaan was in het gedrang gekomen.
De eigenschappen waarvan we in rustige tijdperken geluk en welstand, voornamelijk echter een overbruggen van de natuurlijke tegen- | |
| |
stellingen kunnen verwachten, werden nu tot gebreken, waaraan de uit zijn verband gerukte rompstaat Nieuw-Oostenrijk dreigde te sterven en die onder Hitler tot schijndood voerden. Halfheid, onoprechtheid en twijfel verhinderden het organisme en zijn ledematen de eigen krachten samen te ballen tegen de machten die dit organisme en hen allen vernietigden. Slechts weinigen - en dat waren niet de belangrijksten voldeden aan de eerste voorwaarde tot de weerstand, namelijk dat ze duidelijk de mogelijkheden erkenden waarover Oostenrijk beschikte, benevens de vooruitzichten die zich openden voor de enkeling en voor de massa. Men speelde de Onafhankelijke Staat en wilde niettemin trouw blijven aan een, ook die Staat overkoepelende, gemeenschap der Duitsers. Men verlangde terug naar de Habsburgers en deinsde onder menigvuldige voorwendsels ervoor terug, de monarchie te herstellen. Men zag gaarne totalitaire en dictatoriale gebaren en liet de doodsvijanden van het regime de vrijheid om het van binnen uit te hollen, niet zonder in enkele gevallen moedwillig of door nalatigheid zelf doodsvijanden te kweken. Men streefde naar economische en politieke gemeenschap met de buurstaten en vroegere lotgenoten, zonder een ernstige poging te wagen tot reorganisatie van de Donaugebieden. Men sprak nooit duidelijk en openhartig uit, wat men nastreefde, en streefde inwendig niet na, wat men op de bekende hoge toon der overtuiging verkondigde. Vooral echter kwamen onder hetzelfde dak ongelijke bewoners tezamen. Voor deze vergissingen moest gruwelijk worden geboet. Het heeft geen zin er verbitterd aan te herinneren, en te raken aan nauwelijks genezen wonden. Over het droeve gisteren spreken wij enkel, om er lessen voor een beter morgen uit te trekken.
Heden echter passen vóór alles zelferkenning en volledige klaarheid omtrent de wegen die Oostenrijk mag opgaan. Staande in de lege ruimte en voorlopig geen rekening houdend met tegenwoordige of toekomstige Europese constellaties, zouden wij de volgende mogelijkheden moeten constateren: een nieuwe 'Anschluss' met Duitsland, een Donaugemeenschap op monarchistische, op republikeinse of op volksdemocratische grondslag, volledige zelfstandigheid als democratie naar Zwitsers model. Voor één van deze oplossingen dient ieder die tot medezeggenschap geroepen is, zich uit te spreken. Is dit eenmaal geschiedt, dan moet de enkeling of de partij met alle energie, en zonder zijdelingse blikken naar andere mogelijkheden, zich voor het eenmaal gestelde doel inzetten, er openlijk voor uit komen en het consequent nastreven. Daarmee zouden de verlammende halfheid en de onwaardige onoprechtheid uitgeschakeld zijn. Om alle twijfel in de kiem te smoren, is het dringend nodig, van te voren de kansen en het nut van
| |
| |
elk der vijf denkbare hypothesen zonder hartstocht te beoordelen.
Laten we voorop stellen, dat geen enkele van deze hypothesen door een of andere hogere macht of door een dwingend zedelijk gebod wordt opgelegd. Noch de godsdienst, noch chtonische machten of mystische lotsbeschikkingen, noch onverbiddelijke economische wetten, noch onfeilbare wetenschappelijke leerstellingen, nodigen per se uit, déze oplossing te verwerpen of een andere goed te keuren.
Indien de opportunisten, de geïntimideerden, de geboren meelopers en vooral de scharen der aanbidders van het uiterlijke succes, bij de bekentenis van hun innerlijke neiging niet door de zojuist gewraakte onoprechtheid gehinderd werden, dan zou wel blijken, dat bij de oudere generatie de terugkeer tot een aan de tijdsomstandigheden aangepaste federalistische Donaumonarchie een menigte aanhangers, zo niet de meerderheid der stemmen achter zich zou hebben. Terugblikkend herinneren zich de mensen weemoedig het geluk, de orde, de vrijheid, die ze onder de scepter van het zo belasterde Oostenrijkse huis genoten hebben. Er zouden - willen we partijcriteria aanwenden - zeker slechts weinige leden van de Oesterreichische Volkspartei uit de generaties van boven de vijftig zijn, en ongetwijfeld niet vele socialisten, die zich hartstochtelijk tegen het herstel van een constitutionele en als statenbond georganiseerde monarchie van de Habsburgers zouden te weer stellen, wanneer deze mogelijk was. Ja, wij hebben enige reden om aan te nemen, dat zelfs tal van geestelijk vooraanstaande persoonlijkheden van de communistische partij van Oostenrijk over het uiteengevallen keizerrijk en over zijn prestaties heel anders denken dan sommigen die een groot verleden plegen neer te halen. Wanneer we echter vaststellen, dat de oudere generaties van het huidige Oostenrijk een herstel van de monarchie en een verbond der Donaustaten onder het huis van de Habsburgers zouden begroeten of het zonder verzet zouden aanvaarden; wanneer we verder openhartig bekennen, dat deze oplossing als ze mogelijk was, het meest in overeenstemming zou zijn met de historische ontwikkeling van vroegere eeuwen en dat ze talloze voordelen zou bieden, dan mogen en moeten we tegelijk ook in alle oprechtheid bekennen, dat die mogelijkheid van een federalistisch rijk der Habsburgers heden en in de toekomst, voor zover we ze kunnen peilen, niet bestaat. Alle voorwaarden ertoe ontbreken. Ten eerste - en dat is in
onze tijd het belangrijkste - is een van de beide machten die over het lot van de wereld beschikken, een principieel onverbiddelijk tegenstander van elk herstel van de monarchie, terwijl de andere beslissende macht, de Verenigde Staten van Amerika niets voor Habsburg en veel voor de Slavische tegenstanders van deze dynastie voelt.
| |
| |
Ten tweede verzetten zich al de buurstaten van Oostenrijk, respectievelijk de verpletterende meerderheid van de bevolking in elk van deze landen - met als enige uitzondering Hongarije - allerheftigst alleen al tegen de gedachte aan een herstel van de kroon in het algemeen en van een terugkeer der Habsburgers in het bijzonder. Het heeft geen zin, erover te redetwisten, in hoeverre deze onoverwinnelijke wrok tegen de vroegere statenbond gewettigd is of niet; we moeten het feit van het eensgezinde verzet der andere middeleuropese- en Donaunaties constateren en ermee rekening houden. Wat zou het baten, wanneer we de Tsjechen verzochten te overdenken, of de beslissing 'liever Hitler dan Habsburg' hun en hem die deze woorden uitsprak, heil heeft gebracht en of ze gelukkiger zijn onder de huidige vrijheid dan ze onder de tirannie van de Hahsburgers waren? Wat zou het baten, wanneer we de Kroaten of de Slovenen vroegen, of het hun onder de keizer of koning zoveel slechter is vergaan dan onder Tito? We zijn er zelfs niet absoluut zeker van, of bij een volstrekt onbeïnvloede stemming, een meerderheid van het Magyaarse volk zich voor een liberaal Habsburgs koningschap in het kader van een federatief Donaurijk zou uitspreken. Tot liefde en ook tot politieke gevoelens kan en mag men niemand dwingen. (Het citaat gaat overigens verder: 'toch geef ik u de vrijheid niet'). Daarbij, in Oostenrijk zelf ontbreekt bij de mensen onder de vijftig jaar de levende herinnering aan de monarchie, van welker lang vervlogen pracht ze slechts door de verhalen van de ooggetuigen iets vernemen, of waarover ze alleen de weinig vriendelijke beoordelingen der hedendaagse politici en der dagbladen kennen. Daarom overheerst bij hen die zich door vorming en scherpe critische blik onderscheiden, en die niet bij voorgekauwde phrasen zweren, de overtuiging, dat er geen enkele reden bestaat om een niet-actuele staatsvorm te herstellen.
Even weinig uitzicht als voor een federatieve Donaumonarchie bestaat er tegenwoordig voor een confederatie op republikeinse grondslag. De verscheidenheid in de structuur van de volksdemocratieën Hongarije, Tsjecho-Slowakije en Joego-Slavië enerzijds en van het werkelijk democratische Oostenrijk anderzijds, doen een politieke gemeenschap van deze vier landen, laat staan een volkenrechtelijke federatie tussen hen, als onmogelijk schijnen. (Iets anders is het met economische overeenkomsten, die denkbaar zijn en gewenst, en ook meermalen overwogen werden; of met culturele uitwisseling, die de afwijkende politieke grondslag niet zou mogen hinderen). Zo lang de huidige toestand in Europa en in de wereld voortduurt, is in geen geval een politieke of zelfs volkenrechtelijke engere verbinding van Oosten- | |
| |
rijk met de andere Donaustaten, zij het op monarchistische of op republikeinse grondslag te verwezenlijken.
De derde eventualiteit: een Donaufederatie op volksdemocratische grondslag, zou automatisch actueel worden, in geval de Sovjet-Unie langs vredelievende weg of door oorlog de alleenheerschappij over ons werelddeel zou verwerven, met name wanneer in Oostenrijk zelf de aanhangers van Oostelijke oriëntering onder communistische leiding het roer in handen zouden krijgen. In hoeverre het zich voordoen van één van beide gevallen aan de wensen van de overwegende meerderheid der Oostenrijkers zou beantwoorden, behoeft wel geen betoog. Het is echter ook nutteloos, de waarschijnlijkheid van een dergelijke toekomst ook maar te onderzoeken.
Zo staan er nog twee mogelijkheden voor ons, die onder de Oostenrijkse bevolking een aanzienlijk aantal aanhangers hebben geteld en heden nóg tellen: Anschluss bij een vierde Duitse rijk, of zelfstandige Alpenrepubliek. Met betrekking tot een hernieuwde terugkeer in Germania's wijdgeopende armen, doen wij afstand van elke sentimentele of mystieke beschouwing. Taalgemeenschap, in zover wij ze erkennen, betekent niet in het minst dwang tot staatsgemeenschap. We verwijzen naar Missongs uitstekende kleine studie 'Die österreichische Nation', om eraan te herinneren, dat tussen de bewoners van Duitsland en de Oostenrijkers geen 'rasgemeenschap' bestaat, waarbij overigens de nadruk erop moet worden gelegd, dat overeenkomst van ras nog minder dan die van taal enige staatsrechtelijke consequentie behoeft uit te lokken. Voor de Anschluss zouden op zich de volgende argumenten kunnen pleiten: economisch nut voor het geheel en voor de meerderheid der inwoners; politiek voordeel; gedweeheid tegenover sterke despoten, tegen wie zich te verzetten ergere gevolgen zou hebben dan het vasthouden aan eigen bestaan; de positieve Anschluss-wil van een deel der Oostenrijkers; eindelijk de op de een of andere manier aan het licht tredende onmogelijkheid, op zich zelf als onafhankelijke Staat te bestaan.
De Angelsaksers noch de Sovjet-Unie zouden een nieuwe Anschluss dulden, nog minder die bevorderen. Daar vervolgens Duitsland als belangrijke factor in de Europese politiek voor lange tijd uitgeschakeld is, ontbreekt de geduchte machthebber die Oostenrijk een inschakeling bij Duitsland zou kunnen opdringen. Hoe het er met de politieke voordelen van een Anschluss zou uit zien. heeft het jongste verleden aangetoond: onderdrukking, uitroeiïng van het Oostenrijkse karakter en meegesleept worden in de Duitse roofoorlogen, mede belast worden
| |
| |
met de haat, met de vergelding, welke deze bij de andere naties uitlokken, zullen de ten zeerste twijfelachtige politieke waarden zijn, die Oostenrijk ten deel zouden vallen. Het economisch voordeel van een korte conjunctuur en dan nog slechts voor enkele bevoorrechten, zou te duur gekocht worden met het vreselijk lijden van de verpletterende meerderheid der bevolking. Op de achtergrond zouden puinen, vernieling, dwangarbeid, vernietiging van de wederopbouw, nieuwe en grotere ellende zich aankondigen. Dit alles dient dat kleine deel van de Oostenrijkers, dat nog steeds van Anschluss droomt, te worden ingeprent. Tegelijk is het echter nodig hun en ook aan de anderen die een zelfstandig vaderland voorstaan, de mogelijkheid van een voorspoedig bestaan te bewijzen. De voornaamste oorzaak van de berusting waarmee vóór 1938 de niet-nazistische meerderheid de dingen op hun beloop liet, lag immers daarin, dat ze wanhoopten aan de onafhankelijke staat Oostenrijk. Hier helpen echter geen papieren deducties, geen geestdriftige redevoeringen, geen zedepreken en geen vlammende oproepen, geen geschiedenislessen en geen feestelijke manifestaties: de doorslag moet gegeven worden door argumenten ad hominem, tastbare bewijzen van de Oostenrijkse levenskracht, als daar zijn, (respectievelijk móeten zijn): mogelijkheid van economische bloei, arbeid voor allen, goede salarissen voor het administratief personeel, een behoorlijk bestaan voor iedereen, dit alles bij een zo groot mogelijke mate van burgerlijke vrijheid.
Alleen wanneer deze dagelijks opnieuw aangevoerde getuigenissen voor een onafhankelijk Oostenrijk hun werfkracht uitoefenen, zal men op een bodem die weliswaar tot opname geschikt doch nog slechts aarzelend tot opname bereid is, de tere en nog niet geacclimatiseerde plant tot ontwikkeling brengen: de nieuw-Oostenrijkse vaderlandsliefde, het wordende Oostenrijkse nationale gevoel, dat - laten wij het eerlijk toegeven - onder de eerste republiek niet tot gemeengoed van het gehele volk geworden is. Niemand moge daarover verontrust zijn of weeklagen. Een patriotisme, dat vele eeuwen lang gericht was op een veel grotere en op andere grondslagen berustende staat, en dat culmineerde in de trouw aan de dynastie, in de liefde tot de heerser, kan zo maar niet in één dag in burgerdeugd van een republiek omgetoverd worden. De erkenning van het onafhankelijke Klein-Oostenrijk kan bij die minderheid, welke reeds het grote Oud-Oostenrijk had verloochend en die bij de intelligentsia - wij worden nogmaals tot eerlijke zelfcritiek verplicht - op de vooravond van de catastrophe van 1918 misschien reeds de meerderheid bezat, niet ingestampt worden. Vooral niet, wanneer school en literatuur zich in dienst van de grootduitse
| |
| |
gedachte stellen, en wanneer deze ook bij de politieke partijen burgerrecht bezit.
De bestaansmogelijkheid van het onafhankelijke Oostenrijk is nu eenmaal niet louter een kwestie van economische sanering, al blijft deze ook een onontkoombare praemisse; een systematische heropvoeding aan al de scholen, allereerst aan de universiteiten en middelbare scholen, gedurende een gehele generatie, is essentieel, willen voortaan de Oostenrijkers aan zich zelf en aan hun staat geloven. Vanzelfsprekend dringt zich daarbij de noodzakelijkheid op, dat de vreemde machten die bij een zelfstandig Oostenrijk geïnteresseerd zijn, het op politiek en economisch gebied zó behandelen, dat zijn burgers zich als gewaardeerde leden van de Europese volkerengemeenschap voelen, en dat zij hunnerzijds het vertrouwen in de eigen toekomst putten.
Uit het erkennen van de gevaren van de Anschluss bij een Duitsland, waarmee wel economische en ook culturele uitwisseling mag geschieden, van welks andere geaardheid echter de Oostenrijkers het bewustzijn diep moet worden ingeprent; uit het besef vervolgens, dat een nieuwe 'Heimkehr' in het rijk géén van Oostenrijks moeilijkheden zou oplossen en veel nieuwe zou teweeg brengen; en uit de overtuiging tenslotte der levensvatbaarheid van de onafhankelijke staat, zal eerst de besliste wil ontstaan tot die oplossing, welke heden de enig mogelijke is: een tweede Zwitserland. Van de huisbakken wijsheid die de heilige Nicolaas von der Flüe het volk van herders predikte - dat het zich niet met andermans zaken moest bemoeien -, van de neutraliteit in alle geschillen der grote heren tot aan de nuchtere cultus van de 'Häntsi', de boze mammon, van de zorg voor reinheid naar ziel en lichaam tot aan de ware democratie, die tussen gezag en vrijheid de gulden middenweg houdt, van de handige exploitatie der natuurlijke schoonheden en der natuurlijke rijkdommen van een land dat met de eerste rijker bedacht werd dan met de laatste, tot aan de blik op wereldwijde horizonten.... Oostenrijk zal goed doen, het Zwitsers voorbeeld zorgvuldig in acht te nemen en het zo mogelijk na te volgen. Niet in alles. Men is niet ongestraft, dat wil zeggen niet onbeloond, het hart van een grootmacht geweest; het vaderland van de hoogste muzikale, dramatische volmaaktheid heeft op verscheidene gebieden der kunst evenmin iets te leren als op het punt van sociale deugden of op het gebied van de goede smaak in kleding, woninginrichting en keuken. Voor het overige echter, voor wat betreft organisatie en arbeidstempo, bevordering van kunst en wetenschap, evenals maatschappelijke voorzorg, zijn de Zwitsers de Oostenrijkers reeds om financiële redenen ver vooruit. Het bloeiende Eedgenootschap is bovendien ook uit andere
| |
| |
oogpunten een lichtend voorbeeld: zijn weerbaarheid, de offervaardigheid en de staatsburgerlijke zin van zijn inwoners, hun ongekunstelde en vanzelfsprekende vaderlandsliefde, hun bescheiden doch onverwoestbaar nationaal gevoel, moge het Oostenrijk van heden en morgen tot een roemrijk voorbeeld strekken.
En nu de onvermijdelijke vraag: is het op Zwitserse leest schoeien van de vroegere Habsburgse erflanden denkbaar en is het een vurig te wensen einddoel? Op de eerste vraag menen we met ja te mogen antwoorden, in de veronderstelling dat een onafhankelijk Oostenrijk door de wil van de meerderheid van zijn inwoners en door de houding der grote machten bestaan kan. De democratische geest is in de Alpenlanden niet minder thuis dan in de Zwitserse kantons. Commerciële bekwaamheid, vindingrijkheid en ordelievendheid zijn de Oostenrijkers niet minder eigen dan de Zwitsers, bij wie deze eigenschappen eerst in de loop van de 19de eeuw ten volle tot hun recht kwamen. De neutraliteit in politieke en militaire wereldconflicten beantwoordt aan de wens van de Oostenrijkers evenzeer als aan die van de Zwitsers, terwijl beiden zich in cultureel opzicht tot het Westen rekenen en in economisch opzicht naar beide richtingen open deuren verlangen. Een federalistische structuur van de grondwet, waarbij de bondslanden de rol van de Zwitserse kantons vervullen, een vooruitstrevende sociale wetgeving gepaard met handhaving van de klassevrede, dat alles brengt de oudste democratie nader tot de nog jonge Oostenrijkse. Dat veel in de 'verzwitsering' de volbloed Oostenrijkers zou tegen staan, geven we met de hier meermalen getoonde oprechtheid toe. Aan het Donaustrand heeft men de herinnering aan de vroegere positie van grootmacht niet verloren: het is niet gemakkelijk zich in de bescheiden positie van een kleine tweede rangsstaat te schikken. Wenen, de hoofdstad van een verscheurde Grootstaat, is niet hetzelfde als Bern, het organisch gegroeide hoofd van een harmonisch, goed geproportioneerd dwergenlichaam dat nog niet bloedarm is geworden door het vele denken.
Het harde dilemma luidt echter: zijn of niet-zijn. Een ander bestaan dan dat van een onafhankelijke republiek, die nergens aansluiting bij het volkenrecht en die hoogstens welwillende machtige protectoren kan zoeken, is voor Oostenrijk op het ogenblik niet mogelijk. De andere eventualiteit betekent: niet-zijn, en verdwijnen als zelfstandig organisme, geperst in een groter en totaal vreemd reusachtig monster, waarmee men alle wandaden en alle daaruit voortvloeiende ellende moet delen. Langzamerhand zullen de Oostenrijkers aan de republiek Oostenrijk wennen, en des te eerder en des te meer van haar gaan houden, naarmate haar voortbestaan minder in twijfel getrokken kan worden,
| |
| |
naarmate zij hun bestendige en rustige arbeid zal verschaffen, naarmate de burgers vrijer en krachtiger in het leven van hun Staat zullen kunnen meespreken. Het woord dat vóór Maart 1848 iemand die in zijn vaderland geloofde, sprak: 'Oostenrijk boven alles, als het maar wil', zal dan zijn juiste betekenis krijgen. Niet als een aanmatigende eis tot wereldheerschappij, zoals het 'Deutschland, Deutschland über alles', waarvan de tekst zo ten onrechte de heerlijke melodie van de Haydnhymne ongenietbaar maakte voor hen die haar hun eigendom noemden. Niet als de kreet van een bij de kleine volken dubbel zo dwaze - wijl belachelijke - nationale grootheidswaan, doch als de uitdrukking van een in moeite en nood standvastig te beproeven waarheid. Die waarheid luidt: met de goede en sterke wil van zijn burgers overwint Oostenrijk alle hinderpalen die zijn onafhankelijkheid, zijn wederopstanding en zijn bloei in de weg staan.
|
|