Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Na het laatste uur, of vóór het eerste?Ga naar voetnoot1)
| |
[pagina 388]
| |
telefoonnummer op te geven...... Wat hun overkomt kan, op een haar nauwkeurig, onverschillig wie ook overkomen. Ik heb geen behoefte aan heroïsche figuren. Ik kies ze volkomen op goed geluk. Ik zal dus onder de twee milliard wezens die uitkiezen, die ik het beste ken: een geheel gezin, mijn vader, mijn moeder, ikzelf, jij, de bedienden van mijn vader... Ik zal alles optekenen, wat deze personen overkomt gedurende de jaren, die komen gaan. Ik geloof, dat er buitengewone dingen zullen gebeuren...' En wanneer zijn vriend opwerpt, dat zijn burgerlijk bestaan het publiek allesbehalve interesseren kan, antwoordt Koruga: 'De meeste mensen van deze wereld zijn geen avonturiers. En toch zullen allen zich verplicht zien, avonturen te beleven, zoals geen schrijver van sensatieromans zich ooit zou kunnen voorstellen... Ik voel, dat we spoedig in iets ernstigs betrokken zullen worden. Ik weet niet waar, noch wanneer, noch hoelang. Maar ik weet, dat het er is. We zijn er reeds door aangegrepen. Het zal ons het lichaam verscheuren, ons de beenderen breken, stuk voor stuk. - De revolutie is losgebroken. ... De leden van de Communistische Partij beweren, dat de Fascisten verantwoordelijk zijn en dat het gevaar slechts vermeden kan worden door hen te liquideren. De Nazi's trachten hun huid te redden door de Joden om te brengen. Maar dat zijn ten slotte slechts de symptomen van de angst, welke ieder menselijk wezen vanwege het gevaar ondervindt. Het gevaar is nochtans overal hetzelfde. Alleen de reacties van de mensen tegenover het gevaar verschillen.' - 'En wat is dat grote gevaar dat ons allen bedreigt?' - 'De technische slaaf! De technische slaaf is de knecht, die ons iedere dag duizend diensten bewijst, waar we niet meer buiten kunnen. Hij drijft onze auto's voort, bezorgt ons licht, verschaft ons het water om ons te wassen, vertelt ons amusante geschiedenissen, als we onze radio aanzetten, legt wegen aan, verzet bergen. ... De technische slaven zijn volmaakte dienaars. Ze zwoegen dag en nacht, voeren oorlogen, leiden het politie-apparaat, het staatsbestuur. ... Op hoe groot schatten jullie het aantal technische slaven, dat vandaag over de gehele aarde in volle actie is. Het zijn er minstens enige tienmilliarden. En hoeveel mensen?' - 'Twee milliard?' - 'Juist. De numerieke meerderheid van de technische slaven, die heden ten dage de aarde bevolken, is overweldigend... Iedere | |
[pagina 389]
| |
meester is verplicht om enigszins de taal en de gebruiken van zijn personeel te kennen, wil hij hen naar zijn hand zetten. De bezetter, omdat hij meestal numeriek in de minderheid is, neemt nagenoeg altijd de taal en de gewoonten van het bezette volk over, hetzij uit gemakzucht, hetzij om practische redenen. Hij doet dit, ofschoon hij bezetter en almachtig meester is. Hetzelfde proces voltrekt zich binnen het kader van onze maatschappij, al willen we dat niet toegeven. We leren de wetten en spreekwijze van onze slaven. En aldus verloochenen we, langzamerhand en zelfs zonder ons er rekenschap van te geven, onze menselijke hoedanigheden en onze eigen wetten en normen. Wij 'ontmenselijken' onszelf, nemen de levensstijl van onze technische slaven over. Het eerste symptoom dezer 'ontmenselijking' is de verachting voor het menselijk wezen. De moderne mens weet, dat zijn gelijken, en hijzelf trouwens ook, vervangbare elementen zijn. De hedendaagse maatschappij, welke één mens op twee of drie dozijn technische slaven telt, is ingericht en functionneert volgens technische wetten. Het is een maatschappij, geschapen naar mechanische, en niet naar menselijke behoeften en noodwendigheden. En dit is het begin van het drama.' (p. 52-58).
* * *
En de eerste mens, aan wie het drama zich voltrekt, is de beschermeling van Trajan Koruga, Johann Moritz, die door zijn hulp kon huwen en een boerderij beginnen. De chef van de gendarmerie te Fântâna heeft een oogje op Johann Moritz' vrouw. Hij laat de man als Jood wegvoeren en hoopt in de enkele dagen die zullen verlopen vooraleer de vergissing wordt ingezien en de boer weggestuurd, de vrouw voor zich te hebben. Maar die kleine daad neemt ontzaglijke proporties aan, zij ontsnapt aan alle contrôle van de chef zelf, omdat zij wordt meegerukt in het geweldig apparaat van het administratieve raderwerk. Johann Moritz komt in een Jodenkamp terecht: hij protesteert, maar zijn zaak kan niet worden onderzocht zolang als de bureaux van het kamp niet in orde zijn. Tegenover de vijandigheid van zijn medegevangenen, die menen dat hij weigert Jiddisch te spreken om zijn ras te verloochenen, leert hij ook Jiddisch met hen praten. De Joodse ambtenaar die zijn naam in de registers van het kamp moet inschrijven, geeft hem de echte Joodse naam 'Jakob'. Wanneer dan na een paar maanden Johann opnieuw zijn geval voorlegt, bewijst men hem dat hij liegt: hij spreekt immers Jiddisch, zijn ware naam is Jakob, en waarom zou hij ook gevangen genomen zijn, als hij geen Jood was? | |
[pagina 390]
| |
Weldra wordt Moritz' boerderij als Joods eigendom door de staat opgeëist: de machine werkt onfeilbaar. Om het bezit te redden, vindt de chef van de gendarmerie als enig middel, dat de boerin maar een eis tot echtscheiding van haar 'Joodse' man moet ondertekenen: zo zal zij tenminste de boerderij niet verliezen en later kan alles weer worden goed gemaakt. Maar wanneer het echtscheidingsbriefje in het kamp aan de arme Moritz wordt getoond, is dit een nieuw bewijs tegen hem, dat hij geen Ariër is. Intussen lopen zijn vrienden, de pope, en diens zoon, de schrijver, nutteloos de bureaux af, om zijn zaak op te helderen. Ze moeten wachten, speciale aanvragen indienen, - want elk dezer bureaux werkt afzonderlijk en geheim -, dossiers moeten worden onderzocht doch dit mag niet zonder toelating van het ministerie, enz. Intussen is Johann Moritz samen met voorname Joden uit het kamp weggevlucht naar Hongarije. Deze vluchten verder naar Zwitserland en Amerika; ze laten Johann achter, die in de handen van de politie valt en gefolterd wordt als 'Roemeens spion'. Tenslotte wordt hij samen met andere vreemdelingen, onder Hongaarse naam en met een Hongaarse pas, naar Duitsland gestuurd: Duitsland heeft druk uitgeoefend op Hongarije om arbeidskrachten te krijgen en Hongarije ontdoet zich van zijn ongewenste vreemdelingen door ze als Hongaarse arbeiders naar Duitsland te sturen. In de reusachtige machine van de staatsorganisaties verandert de mens van nationaliteit, van woonstee, van werk: niet eens zijn naam behoudt hij. Hij wordt het naamloos radertje in organismen waarvan hij niets begrijpt en waartegenover hij machteloos staat. Na een reeks avonturen, die op papier onwaarschijnlijk lijken, maar die zich niettemin in ons moderne Europa werkelijk hebben afgespeeld, helpt Johann Moritz tegen het einde van de oorlog enkele Fransen ontsnappen, en vlucht met hen achter de Amerikaanse frontlijn. Hier wordt hij gevierd als een held,... totdat hij in een gevangeniskamp terecht komt. Roemenen zijn immers ex-vijanden; niemand kan hem helpen, de bureaucratie kan geen rekening houden met de persoonlijke zijden van zijn geval: zij werkt met categorieën, en hij moet wachten, tot zijn categorie vóórkomt. Op zekere dag brengt één van de Joden die met Moritz' hulp uit Roemenië ontsnapt zijn, als Amerikaans officier een bezoek aan het kamp. Hij vindt er Johann, omhelst hem, is hem dankbaar en wil hem helpen: 'Op het ogenblik heb ik iets te zeggen, en jij maakt een beroerde tijd door. Wat heb je nodig? Sigaretten? Voedsel? Kleren? Zeg maar, wat je hebben moet.' | |
[pagina 391]
| |
- 'Ik wil weg, ik wil naar huis, naar mijn vrouw en mijn kinderen.' - 'Vraag me niet het onmogelijke. Vraag iets wat ik je geven kan. De invrijheidstelling kan slechts automatisch geschieden... Je moet enkel maar geduld hebben.' - 'Maar ik ben onschuldig.' - 'Schuld en invrijheidstelling hebben niets met elkaar te maken... Je bent te veel boer gebleven, te koppig. Denk je, dat een gevangene zo maar door de éne of andere officier in vrijheid gesteld kan worden, enkel omdat hij onschuldig is? Als dat zo maar kon, dan zouden de kampen morgen aan de dag leeg zijn. Iedere Nazi zou wel kunnen bewijzen, dat hij onschuldig was. De invrijheidstelling wordt enkel verleend op instructie van het hoofdkwartier in Frankfurt. Vandaar gaan de papieren naar Washington en de beslissing wordt dan naar Wiesbaden gestuurd. Een speciale commissie te Esslingen bemoeit er zich verder mee en zendt de stukken naar Berlijn. Het bevel tot invrijheidstelling wordt in Berlijn gegeven en gaat dan naar Heidelberg. Op het ogenblik, dat het bevel in Heidelberg aankomt worden de betreffende kaarten uit het kaartsysteem in honderden bureaux gelicht. En dan eerst kun je in vrijheid worden gesteld. Maar dat hele proces is erg ingewikkeld. Het is een machine, die automatisch werkt...' (pp. 331-332). De machine werkt ook onfeilbaar, ze werkt zelfs voor het welzijn van de mens en de mensheid. Maar ze kan geen rekening houden met de verlangens, de liefde, het geluk, de verloren levensjaren van een individu. Waarom zou het individu zich niet aanpassen en een gelukkig mens worden zonder àl die persoonlijke wensen en verlangens, een mens die zijn juiste plaats in het wereldbestel krijgt, dank zij de allesomvattende 'organisatie'? Wij hebben ons ertoe beperkt, enkele gebeurtenissen uit het leven van één der personages aan te halen, om de atmosfeer van het boek te schetsen. Een niet minder tragisch lot wacht de pope en zijn vrouw, de jonge schrijver Koruga en zijn Joodse bruid. Omdat Koruga kunstenaar is, omdat hij niet kan verzaken aan zijn menselijkheid-volgens-het-oude-type, gaat hij ten onder; zijn vrouw, door alle lijden heen, vervult zwijgend haar rol in de 'nieuwe wereld'.
* * *
Dit boek, ook literair een meesterwerk, is wellicht het meest pakkende 'document humain' over onze tijd. Evelyn Waugh schreef op de alle menselijkheid verstikkende, overwoekerende en paralyserende bureaucratie van het na-oorlogse Europa een snijdende satyre in zijn | |
[pagina 392]
| |
'King Scot's modern Europe'. Aldous Huxley gaf aan het probleem in zijn 'Brave new world' reeds vóór jaren een even treurige als fijn-spottende oplossing: laten we de mensen 'conditionneren', alle persoonlijke verlangens en karaktertrekken in hen doden, opdat ze volmaakt gelukkig zijn op het plaatsje waar de almachtige machine ze nodig heeft. Doch geen enkele schrijver heeft het thema tot nog toe zo diep menselijk, zo pathetisch, zo acuut weten te schilderen als Gheorghiu. In zijn werk steekt ook een diepere geestelijke achtergrond dan in de andere boeken. Het '25e uur' is geen eigenlijke aanklacht. Een aanklacht veronderstelt de mogelijkheid van rechtvaardigheid, van herstel, het bestaan van een orde waartoe kan worden teruggekeerd. En de schrijver gelooft niet aan redding, aan een 'wedergeboorte van menselijkheid'. Hij is niet zo naïef, om een preek tegen de techniek en de machine te houden; hij weet heel goed, dat heel de mensheid tot een rampzalige chaos vervalt, wanneer zij haar machine verbrijzelen zou. Er is maar één weg: voorwaarts. Doch dit is een voorwaarts zonder uitkomst. Daarom noemt hij deze tijd het 'vijf-en-twintigste uur': 'Het is het ogenblik waarop iedere reddingspoging nutteloos wordt, zegt Koruga. Zelfs de komst van de Messias zou niets kunnen uitrichten. Het is niet het laatste uur: het is het uur na het laatste uur.' Het klinkt meer als een klacht, dan als een aanklacht. Dit boek zouden we eerder een signaal kunnen noemen: het licht ons nauwkeurig in over onze toestand; maar het is geen wegwijzer, het wijst geen uitweg aan ter redding. Een ogenblik zegt de schrijver, dat misschien éénmaal de geest van het Oosten over de techniek zal heersen, nadat het Westen in zijn 'ontmenselijking' is ten onder gegaan. Doch voor het Westen ziet hij geen uitkomst. Daarom gaat het in dit boek niet alleen over het goed of het kwaad, dat de techniek ons berokkent: het reikt veel dieper, het toont aan, dat de techniek de mens ontologisch wijzigt, - 'Ich habe die Natur geändert' mag de mens, te laat, met Faust uitroepen: een oud mensentype moet verdwijnen, het is niet langer leefbaar. Van het nieuwe is minstens reeds één exemplaar geschapen: de bureaucraat, de mens die geen rekening mag houden met zijn medemensen als waren zij wezens van geest en lichaam, vlees en bloed. Hij zou aan de volmaaktheid van zijn bureaucraat-zijn verzaken, wanneer ook maar één menselijk motief in de betrekkingen tot zijn medemensen zou doordringen; voor hem mogen zij niets zijn dan steekkaarten; hij: de plaat die enregistreert, de automaat die op bepaalde manipulaties, en énkel op die, reageert. Koruga-Gheorghiu ziet geen uitkomst. Uit talrijke, om hun mense- | |
[pagina 393]
| |
lijkheid pakkende, bladzijden blijkt telkens zijn uitzichtloosheid, die hoogstens tot gelatenheid rijpt in het roerende gebed vóór de Christus in het D.P.-kamp. Hij wil in zijn boek niets anders, dan de laatste uren van de stervende mensheid beschrijven, hij wil een getuigenis zijn: 'Ik heb eens een tocht met een onderzeeër gemaakt, ik ben duizend uur onder water gebleven. In de duikboten bevindt zich een speciaal apparaat, dat het juiste ogenblik aangeeft, waarop de lucht ververst moet worden. Maar vroeger waren er niet van die apparaten, en toen namen de matrozen witte konijnen aan boord. Op het moment, dat de atmosfeer vergiftigd begon te worden, stierven die konijnen en wisten de matrozen, dat ze nog slechts vijf of zes uur te leven hadden... Op de onderzeeër, waarop ik me bevond, waren geen witte konijnen maar apparaten. De kapitein had bemerkt, dat ik reageerde op iedere vermindering van het zuurstofgehalte. Hij had gespot om mijn gevoeligheid, maar ten slotte had hij zijn apparaten niet hoeven te gegebruiken. Hij hoefde maar naar mij te kijken. En ik gaf hem even nauwkeurig als de apparaten aan, of er al dan niet voldoende zuurstof was. Het is een gave, welke wij bezitten - de witte konijnen en ik -, om zes uur voor de anderen te voelen, wanneer de lucht niet meer in te ademen is. Sinds een tijdje al onderga ik eenzelfde sensatie, als die, welke ik aan boord van de duikboot had: de atmosfeer is verstikkend en ondragelijk geworden. - - - De bureaucratie, het leger, de regering, het staatsapparaat, het burgerlijk bestuur - dit alles draagt er toe bij om de mens te verstikken. De hedendaagse maatschappij dient de machines en de technische slaven. Zij is als voor hen geschapen. Maar de mensen zijn veroordeeld tot de verstikkingsdood. Ze geven er zich weliswaar geen rekenschap van. Zij blijven geloven, dat alles normaal is, als in het verleden. Ook de mannen op de duikboot boden weerstand aan de atmosfeer. Na de dood van de konijntjes leefden ze nog zes uur. Maar ik weet, dat alles afgelopen is. - - - Mijn roman beschrijft de zes laatste uren van het leven van mijn beste vrienden.' (pp. 136-137).
* * *
Is het pessimisme van Gheorghiu gewettigd? Ongetwijfeld ziet hij zeer ver en zeer scherp: zijn blik ontwaart de wijzigingen, die de techniek in de structuur zelf van het menselijk wezen teweegbrengt, en hij beschrijft onverbiddelijk hoe wij in een door de vlugge ont- | |
[pagina 394]
| |
wikkeling van de techniek geschapen crisis-periode leven. Doch wanneer met deze evolutie ook een aanpassing van de mens aan zijn zelfgeschapen instrument samengaat, betekent deze dan een 'ontmenselijking', een slavernij? Wanneer men het probleem wil dóórdenken, stelt het zich dan niet reeds voor de allereerste uitvinding van de mens, die een diep ingrijpende evolutie in zijn bestaansvoorwaarden veroorzaakte? Is de mens niet de 'slaaf' van het vuur geworden, van zodra hij het gevonden had? Zijn vroegere 'absolute' vrijheid heeft hij toen prijsgegeven; zonder het vuur, het zo vernielende element, is zijn beschaving niet denkbaar. En werd het leven niet een nog grotere slavernij, de dag dat de mens de landbouw uitvond? Het idyllische boerenleven stelt de schrijver thans tegenover het onmenselijke machineleven. Doch enkel omdat de mens zich heeft aangepast, - en deze aanpassing bracht minstens een even grote crisis en evolutie in de structuur van het menselijke leven mee, als thans de techniek, - zijn wij het als natuurlijk gaan beschouwen. De lichamelijke slavernij van zijn gebondenheid door de landbouw heeft de mens op de duur niet belet, zijn vrije geestelijke persoonlijkheid opnieuw te veroveren en te ontwikkelen. Maar een vreselijker, schijnbaar dodender organisatie van het leven was niet denkbaar. Een lid van een vrij rondzwervende volksstam zal zich desnoods weten aan te passen aan de kolossale machine van het grootstadsleven, maar zal wegkwijnen in het sedentaire boerenbestaan. Het Russische experiment heeft aangetoond, dat nomaden wèl in de industriecentra aan het werk kunnen worden gezet, maar dat zij onmogelijk tot 'boeren' te bewegen zijn. Als landbouwer gaat de mens zijn eigen leven organiseren op het rhythme van de planten-vruchtbaarheid, het rhythme van koren, aardappelen en bieten, van koeien en varkens, - en dit rhythme kunnen we toch moeilijk van nature aangepast noemen aan de behoefte tot vrije, geestelijke ontplooiing onzer menselijkheid? Doch alleen omdat wij die 'slavernij' in een hogere menselijke vrijheid hebben opgenomen, vinden wij haar 'natuurlijk', en verheerlijken wij haar als dusdanig. In werkelijkheid hebben wij onze menselijkheid meegedeeld aan het onmisbaar geworden instrument. Niet omdat de techniek de hele wereld overrompelt, wordt de mens haar gevangene. Zij is nuttig, zij is nodig, zij is ook goed, - zelfs Gheorghiu zou dit toegeven. Zij 'ontwaardt' de mens, zou hij er echter bijvoegen, zij maakt van de mens haar slaaf. Doch dit laatste gebeurt, niet omdat zij techniek, maar omdat zij onvolmaakt is, en | |
[pagina 395]
| |
omdat de mens zelf zich niet voldoende moreel en geestelijk heeft ontwikkeld, om zijn nieuwe techniek en haar organisatie te gebruiken zoals het behoort: als het instrument dat hem toelaat een volwaardiger menselijk bestaan te leiden. Vooreerst, omdat zij onvolmaakt is. De techniek betekent een wezenlijke verovering op het gebied der doelmatiger natuurbeheersing. In de organisatie van het maatschappelijke leven laat zij niet alleen een betere contrôle toe van verdeling en gebruik der goederen, zij geeft aan de mensen zelf een plaats in een reeds zeer gecompliceerde samenleving. Zij moet bv. concreet een millioenen-inwijking regelen die, overgelaten aan de goedbedoelde, maar 'wilde' initiatieven der enkelingen, een ramp zou worden voor het land waarin zij zich vestigen, en tenslotte voor henzelf. Dat die organisatie daarbij, zoals in Gheorghiu's roman, onheil en miserie brengt over talrijke individuen, ligt niet aan het feit dat zij een 'organisatie-machine', maar aan het feit, dat zij nog geen volmaakte machine is. Zo ook maakt de techniek van de mens een slaaf-aan-de-lopende-band, omdat zij niet voldoende geperfectionneerd is. Het werktuig legt beslag op de vrijheid, ja zelfs op de 'menselijkheid' van de werkman, niet omdat het een werktuig, maar omdat het gebrekkig is. De uitvinding schijnt een ogenblik de uitvinder de baas te zijn: hij moet voortdurend zijn tijd, zijn krachten, zelfs wat hem de heerlijke vrijheid van vroeger schijnt, er aan besteden, omdat zijn machine nog niet werkt zoals het hoort. Slechts wanneer zijn organisatie en zijn techniek volmaakt zullen werken, zal hij tevens volkomen vrij en volkomen aangepast aan de zelfgeschapen wereld kunnen zijn. Daarom ligt er voor hem maar één weg open: vooruit te gaan, trots alle crises, op de weg naar de beheersing van de stof, naar de schepping van het volmaakte instrument. De tweede grote reden waarom de techniek voor de mens een bron van onheil en een oorzaak van ontwaarding kan worden, ligt in de grote eisen die zij aan de mens stelt op een gebied, waarin deze alle nieuwe verplichtingen liefst zou weigeren, doch het niet straffeloos kan. Hij moet immers ook moreel groeien, om het machtige, door zijn geest geschapen werktuig doelmatig en verantwoord te leren gebruiken. In het gevaarlijke 'spelen' met de techniek en haar verrassende mogelijkheden, staat onze generatie duidelijk voor een periode van trial and error. Het juiste en morele gebruik van zijn nieuwe schepping leert de mens niet op één dag, vooral wanneer zijn morele zin op dit ogenblik niet bepaald gaaf te noemen is. Hij maakt experimenten met zijn vondsten, totdat zij zijn bestaan zelf bedreigen. Wij hebben alle reden om te veronderstellen, dat het de mens éénmaal zo is vergaan | |
[pagina 396]
| |
met elke uitvinding, die zijn bestaansvoorwaarden grondig heeft gewijzigd, zoals bv. met die van het vuur. Eerst toen een onverantwoord spelen (- en oorlogvoeren? -) met dit element de mensheid dreigde uit te roeien, heeft zij waarschijnlijk geleerd het te beheersen en te gebruiken om haar bestaan menswaardiger te maken. En om het morele gebruik ervan te waarborgen en te beveiligen, hebben de mensen het zelfs in de sacrale orde geplaatst: het werd het heilige vuur van de stam. De mens leert thans de ontzettende macht van zijn nieuw instrument, de techniek, kennen. Hij heeft het gretig willen gebruiken, of liever misbruiken, in dienst van zijn egoïsme en machtswil. En hij is op pijnlijke wijze tot de ervaring gekomen, dat de natuurkrachten als heilvol en in een zekere zin zelfs als heilig dienen te worden aangewend: zoals de verwrongen, misbruikte natuur zich wreekt in het kleine bij het zondigend individu, zo brengt het verkeerde gebruik van de ontzaglijke in de techniek gebonden natuurkrachten een onnoemelijke reeks ellenden en verwoestingen met zich mee. Juist door haar verschrikkingen kan de huidige crisis vruchtbaar zijn, - en omdat het die verschrikkingen zo duidelijk toont moeten we Gheorghiu's boek een goed boek noemen -: de ogen van enkelingen en staten gaan open voor de bedreiging die hun eigen machine voor hen kan betekenen, zo zij niet gebruikt wordt in de orde, in de enig ware orde van de menselijke bestemmingGa naar voetnoot2). |
|