| |
| |
| |
De weg naar een authentiek mensenbestaan volgens John Henry Kardinaal Newman
door prof. dr H. Geurtsen S.J.
TERECHT merkt Maurice Nédoncelle in meerdere van zijn studies over kardinaal Newman op, dat deze wellicht grootste denker der 19e eeuw meer van onze tijd is dan van die waarin hijzelf leefde. En dit, niettegenstaande de bewonderende eerbied, welke professoren en studenten beving voor de man, die 'oude waarheid zo nieuw kon maken'. Deze bewondering ging gepaard met een geheimzinnige huiver, die de stemmen der studenten deed verstommen, wanneer hij door de gangen van de Universiteit schreed. 'Het was', zo tekent Wilfrid Ward in zijn levensbeschrijving aan, 'alsof een Ambrosius of Augustinus uit oude tijden onder ons was teruggekeerd'. Maar ook ontaardde deze huiver al te vaak in misverstand, afkeer en verzet, bij hen, die de voor een ongeoefende zo gevaarvolle paden, waarlangs Newman zijn weg koos naar de top van de berg, niet konden beklimmen. Newman heeft geweten, dat hij te Rome in de Vaticaanse kringen was voorgesteld als de gevaarlijkste mens voor Engeland en de Kerk; zijn gevoelig hart heeft er zelfs zeer onder geleden, maar ook berusting gevonden in de zekerheid, dat spoedig na zijn dood zijn tijd eerst voor goed zou aanbreken. Nieuwheid, ook al behelst deze in wezen slechts verjongende vernieuwing, is vaak dwaling in de ogen van hen, die er nog niet toe zijn voorbereid. Terwijl hijzelf met haast scrupuleuze zorgzaamheid de leidende geestesstromingen van zijn dagen opspoorde, en wist door te dringen naar de verborgen beginselen die erachter staken, kon deze profeet, die ver in de toekomst zag, maar al te weinig een gewillig oor ontdekken.
Wij zijn hem des te meer dankbaar, dat hij de prijs van niet populair te zijn heeft willen betalen, en het aandringen van hen, die hem tot spreken en schrijven aanzetten, niet heeft willen ontlopen. Deze 'stimulans' van buiten mag men trouwens alleen zien als een laatste wenk van de goddelijke Voorzienigheid, om de van nature een ietwat schuchtere mens weer opnieuw te plaatsen voor het werk dat hij te verrichten had. 'Ik werk voor de toekomst' placht hij te zeggen en deze uitspraak was in zijn mond geen aanmatigend zelfbedrog, maar een onontkoombaar gevolg van zijn diep inzicht in de roerselen en principes die een mens of een bepaald mensengeslacht richten naar doeleinden, waarvan zij zelf geen klaar bewustzijn hebben. Het genie is van alle tijden, het
| |
| |
genie spreekt voor de mensheid, maar wordt dan ook noodzakelijk boven de engheden van eigen dagen uitgeheven. Daardoor zal tijdelijk de glans van zijn stralen door een wolk van onbegrip worden getemperd, maar des te meer zullen komende geslachten verlangen naar het licht, waarin alle nevel verzwindt. 'Ik vertrouw', zo schreef Newman in 1864, 'dat mijn gedachten spoedig na mijn dood zullen aanvaard worden'.
Zijn wij nu in staat deze diep-religieuse denker te begrijpen? Het schijnt van wel. Hij wordt in den brede gelezen. Om strijd delft men uit het vijftigtal boekdelen, die hij ons achterliet, het sprankelend inzicht van gouden waarheid. Wij willen hier ook een blik in slaan en toezien, of wij de weg die hij ons aanwijst om de mens, die in gevaar is, te redden, kunnen verstaan.
De mens is in gevaar; ja, wij weten het eindelijk ook. Newman wist het allang en sprak het uit temidden van mensen die daarvan nog niet veel bespeurden. 'Ik zie een tijd komen', schrijft hij in 1877, 'na mijn dood, wanneer nog alleen de toppen van de bergen zichtbaar zullen zijn, gelijk eilanden temidden van woeste wateren.... Grote daden, grote wijsheid en uitstekende moed zullen aan de katholieke leiders uit de hemel gegeven moeten worden, om de Heilige Kerk te bevrijden van deze vreselijke ramp. De laagste klas, die de talrijkste is, en niet gelooft, zal uit de diepte der moderne steden oprijzen en de nieuwe gesel zijn van God'. Deze visie is bij Newman geen duister voorgevoelen, geen toekomstbeeld, dat alleen maar baseren kan op een los weefsel van vermoedens en inbeelding. 'Ik heb de gave der profetie niet', zo zegt hijzelf, wanneer hij zich verdedigt tegen het minachtend verwijt slechts een al te gevoelige visionnair te zijn, 'maar ik volg de beweging van de vijandelijke macht; ik wil zien in welke richting zij opmarcheert. Mogelijk wordt de natuurlijke gang van zaken verhinderd door onvoorziene gebeurtenissen, maar zo alles zijn natuurlijk verloop heeft, dan krijgen wij deze vorm van ongeloof'. Deze vorm! 'De klaarste kop van Oxford', zoals Whately eens over Newman getuigde, zag in zijn heden de vormen van het moderne ongeloof opdoemen en in een levensecht beeld beschreef hij zo dikwijls de atmosfeer die ons nu omgeeft en met verstikking bedreigt. Zijn intuitieve geest, die zo'n uiterst fijn gevoel had voor de consequenties welke een bepaalde tijdgeest of het 'ethos' van een bepaalde persoon in zich besloot, onttrok zich niet aan de moeite van een zorgzame analyse, die het geheel van zijn opus zo aantrekkelijk maakt. Nu, nu wij midden in de door hem voorziene 'onherbergzame' wereld leven, worden wij geboeid door de
fijnzinnige geest waarmee hij
| |
| |
de wegen, waarlangs het kwaad voortkroop, beschrijft, en de juistheid van zijn blik zal ons ook met groot vertrouwen doen grijpen naar zijn vaste hand, waarmee hij de weg uitstippelt voor het herstel van een authentiek mensenbestaan.
Juist het gevoel van verloren menselijkheid ontbrak bij velen zijner tijdgenoten, zowel onder de intelligentia als bij de bredere laag der burgerij, die, geleid door een rationalistische, saecularistische philosophie, alle menselijke waarden onderwierpen aan het oppermachtig mensenverstand, dat bedwelmd was door de overtuiging, de weg gevonden te hebben voor een onstuitbare vooruitgang. Levend midden in de tijd van de ontdekkingen der experimentele wetenschappen en van de uitkomsten der historische kritiek, wordt de mens zich bewust van zijn aspiraties. Wij overwinnen de onafzienbare stoffelijke natuur door aan haar wetten toe te geven en ze rationeel te gebruiken. Te lang heeft de menselijke rede gesluimerd, onbewust van haar vermogen en eigenschappen om in de wereld vooruit te komen. Te weinig heeft men de ambitie ontwikkeld, de ondernemingsgeest en de volharding. Teveel is er geluisterd naar de irrationele, emotionele stem van het geweten. Hume heeft ons geleerd hoe wij objectief kunnen kijken; wij moeten de godsdienst bestuderen zoals een ander kevers zou bestuderen. Vraag de beginselen en normen van een ethisch leven nu niet aan de speelse grilligheden van het geweten, maar aan de objectieve gegevens van de uitwendige ervaring en aan de regels van de doelmatigheid in de wereld. De mens is een heel bepaald wezen met heel bepaalde tendenzen; deze zijn natuurlijk en dus niet slecht. Welnu, wanneer men deze neigingen rationeel gebruikt, in die mate en met die bezonnenheid welke door het persoonlijk en algemeen welzijn wordt gevorderd volgens de eisen der nuttigheid voor een aards leven, dan ontplooit zich vanzelf het grootst mogelijke geluk voor het grootst mogelijke getal.
De enige zonde in de ogen dezer mensen is de on-aesthetische overdrijving en een banaal gemis aan zelfbeheersing: rationeel evenwicht maakt het leven schoon! Deze wereldse moraal sluit God niet geheel en al buiten het systeem; ja, deze levensvorm geeft nog voor, direct bij het evangelie aan te sluiten; zijn pretentie is het evangelie te ontdoen van zijn 'bijgelovige inhoud', d.i. practisch van zijn godsdienstige inhoud. God is de Schepper, die ons deze wereld met zijn concrete mogelijkheden als levensruimte heeft aangewezen. Onder zijn vaderlijk oog en dank zij zijn milde zegen leven wij die natuur uit in haar spontane richting. God is de God van de schoonheid, de fantasie, de menselijke
| |
| |
wijsheid. God is een natuur-God geworden, geen God van zondaars meer.
In deze vrij-denkende mentaliteit zinkt de God van het Christendom weg tot de laagte van een onpersoonlijke oer-bron der natuur.
Wanneer Newman zo herhaaldelijk het tafereel schildert van de 'religion of the day', 'the world's religion', dan is dit, omdat deze halve waarheid stilaan op weg is naar volslagen heidendom: 'Nooit werd er door de vijand een zo fijne leuze in elkaar gezet en met zulk een vooruitzicht op succes'.
Vanuit dit grondige inzicht in het 'ethos' van het veelkoppige liberalisme ziet Newman in de toekomst. Dit liberalisme, eerst soepel en buigzaam uit berekening, spoedig hard en wreed tegenover eenieder die zich niet onderwerpen wil aan de natuurlijke gevolgen van de vrije ontplooiing, aan de conventies en aan de voor iedereen noodzakelijke inschikkelijkheden, jaagt de massa tesamen. De algemene ontwrichting, waarin de willekeur der enkelingen het recht en vooral de rechtvaardige verdeling der aardse goederen, het fundament der cultuur, gebracht heeft, moet hersteld worden. De reactie doet beroep op de mythische, blinde krachten en passies en zet de wereld in vlammen. Nu eerst dreigt voorgoed in het tijdperk van het collectivisme de mens verloren te gaan. Dit heeft de geniale Newman voorzien als de laatste vrucht van het oppervlakkig en onpersoonlijk geestestype, dat door het rationalisme zelf gekweekt is.
Hier grijpt nu de strijd om een authentiek mensenbestaan aan. Dit is het thema van onze dagen. Reeds vroeger aangeduid door Pascal wordt de tegenstelling tussen de 'eigenlijke' en de 'oneigenlijke' mens overgenomen door denkers met heel verschillende bekommernis en in dienst gesteld van heel verschillende wereldbeschouwingen. Tegenover de 'plebs', die volgens de publieke opinie oordeelt, plaatst Kierkegaard de persoonlijke religieuse mens, die in existentiële angst voor het aanschijn van de levende God staat. 'Le moi public' en 'le moi privé' bij R. le Senne, de spanning tussen persoon en individu bij de personalistische stromingen, het thema in 'être et avoir' van Gabriel Marcel, de confrontering van 'de mens die zichzelf is' en 'de mens die aan zichzelf ontvreemd is' bij J. Ortega y Gasset, het 'verloren-zijn' van de mens aan het onpersoonlijk 'Man', de bijna almachtige vijand voor het echte 'Dasein' bij Martin Heidegger, nemen allen hetzelfde thema op.
Zijn wij in deze nood en in dit pogen beter in staat Newman te begrijpen? Het schijnt van wel. Newman is de onovertroffen meester in
| |
| |
de diepzinnige analyse der twee menselijke verschijningsvormen: de inauthentieke en de authentieke mens. Zijn levenswerk was niets anders dan een opsporen van de verborgen wegen waarlangs de mens zijn menselijkheid verliest. De wens die Martin Heidegger uitspreekt in zijn 'Brief über den Humanismus': 'dasz der Mensch mehr menschlich sei', is de wens van Newman bij uitstek.
Martin Heidegger meent, dat zijn philosophische leer niet te weerleggen is maar alleen te overstijgen door een dieper toetasten in het menselijk wezen dan hij vermocht te doen. Newman heeft dieper mogen zien en ervaren. De 'Gnade und Huld' van het 'eigenlijke' zijn, dat Heidegger moeizaam tracht te benaderen, is over Newman gekomen als een geschenk van de Hemel.
Waar ligt de oorsprong van Newmans denken, dat zich in een voortgezette arbeid van zestig jaren in één lange rechte lijn ontwikkelt en verdiept? Het is de bekende ervaring, die hij reeds op 15-jarige leeftijd had in de eenzaamheid van zijn ziel: hij wordt zich bewust van zijn eigen bestaan en tegelijk van de aanwezigheid van de grote God in ons en boven ons, als onze Heer en Rechter, die in ons verblijft door zijn stadhouder, ons geweten. 'Voor het eerst vond ik rust in de gedachte van twee en enkel twee wezens, die al de rest in de schaduw stellen, beiden klaarblijkelijk als het licht, mijzelf en mijn Schepper'.
Dit is evenwel slechts de éne pool die zijn geest in beweging zal zetten. Daarnaast werkt nog een andere kracht, schril contrasterend met het innerlijk licht in zijn ziel. Met verbijstering slaat hij vanuit zijn geweten het bewegelijke toneel van de wereld gade. Die wereld is als de voortdurende loochening van zijn meest intieme evidenties. 'Ik kijk van mijzelf uit over de wereld van de mensen heen, en bevind mij voor een toneel, dat mij onuitsprekelijk ellendig maakt. De wereld schijnt de grote waarheid, die mijn gehele wezen vervult, te logenstraffen; en de indruk daarvan is noodzakelijkerwijze zo verwarrend, als wanneer zij mijn eigen bestaan moest loochenen. Als ik in een spiegel kijkend, mijn eigen gelaat niet zou zien, dan zou dat soort van gevoel mij bekruipen, dat ik thans gevoel, wanneer ik in deze druk levende wereld kijk, zonder er een afglans te vinden van mijn Schepper .... Als er in mijn geweten en in mijn hart niet die duidelijk sprekende stem was, zou ik bij het zien van de wereld een goddeloze zijn of een pantheïst of een polytheïst'.
Men heeft de ingekeerdheid van Newman en zijn vreemdheid tegenover de wereld veelal willen zoeken in de platoonse trekken van zijn temperament. Maar dit karakter was slechts de van hogerhand bereide
| |
| |
voorwaarde voor de beleving van de schrille tegenstelling, die voortaan heel zijn leven en heel zijn werk gaat bepalen. De huiver en angst waarmee deze antinomie Newman vervult, is de fundamentele situatie die hem voortstuwt om de spanning te breken. Geen waarheid wordt sterker aan zijn geest opgedrongen dan Gods bestaan, maar geen idee is met meer moeilijkheden omgeven wanneer hij buiten zichzelf de wereld beschouwt. De wereld is ons toch als onze natuurlijke behuizing gegeven, in die wereld zijn wij toch met heel ons wezen ingelijfd? En diezelfde wereld, voortdurend opgebouwd door de driften naar bezit en genot en macht, is een voortdurende aanval op ons eigen wezen, een blijvende, drukkende bekoring. Het gaat niet aan, om de stem van het geweten, die in alle mensen spreekt, te overstemmen en voortaan slechts te willen verblijven aan de oppervlakte der werkelijkheid. Dat doet de oppervlakkige mens, die slechts in de schijn leeft. Daarmee is wel de levensspanning verbroken, maar van de andere kant ook alle houvast verloren. Het denken en doen van de niet authentieke mens mist de levende inspiratie van het geweten, met zijn grote beginselen, die éénheid kunnen brengen. Het wordt beheerst door de steeds wisselende opinies van een wankel werelds milieu. Het schommelt heen en weer, bezorgd om zich voortdurend laf aan te passen aan de grillige wisseling van de publieke mening.
De echte mens zal zijn levensbeschouwing niet van buitenuit opbouwen, maar van binnenuit; vanuit zijn trouw aan het licht dat in hem is gaat hij de weg zoeken om zichzelf te realiseren en tevens de aarde te bezitten. 'Er is voor de geest geen eerbiedwaardiger gids in het verstandelijk onderzoek en in de praktijk van het leven dan het bewustzijn van goed en kwaad, van waarheid en leugen, de zin voor wat welgevoegelijk is, consequent en edel, die de Schepper tot een bestanddeel van onze oorspronkelijke natuur gemaakt heeft'.
Het zou een grove misvatting zijn Newman als een cultuurpessimist voor te stellen, die zich maar het liefst afzijdig zou willen houden van alle ontwikkeling in de samenleving. Hij die tegelijk theoloog en philosoof was, paedagoog en priester, wetenschapsmens en dichter, kunstenaar en mysticus, criticus en essayist, werker en bidder, is er in eigen persoon de meest sprekende weerlegging van. Zijn soms bittere uitlatingen over de 'arme, bedriegelijke, stofferige, onprofijtelijke' wereld, zijn slechts relatief te nemen. Voor hem staat vast dat wetenschap en kunst, openbaar en privaat leven, cultuur en economie, grote waarde hebben. De mens huist op aarde en het is hem niet vergund het hem toegewezen verblijf eigenmachtig met een ander te verwisselen. Maar ook staat bij hem vast, dat dit alles op zich geen kracht bezit voor ons authentiek
| |
| |
mens-zijn, en slechts in dienst komt te staan van lage lust en wrede overheersing, wanneer men niet weet door te stoten naar de kern van ons bestaan: ons geweten. Het wettig gebruik van de rede aanwijzen is niet hetzelfde als de rede minachten, het menselijk vernuft onderwerpen aan de morele wetten, is niet hetzelfde als afstand doen van intellectuele ontwikkeling. De verstandelijke cultuur zal ons dienstbaar zijn bij het zoeken naar de waarheid, indien wij open oog hebben voor de waarheid, d.w.z. voor het eenmakend princiep in ons leven. Wanneer deze eenheidskern ontbreekt, zijn wij veroordeeld om op een onvaste zee van meningen te blijven rondzwalken. Newman verdedigt met klem in zijn meesterlijk werk over de 'Idee van een Universiteit' de vrije, onvervaarde beoefening van de wetenschap, zonder enige vrees voor al haar vooruitstrevende tendenzen; hij vervalt nooit in obscurantisme. Van de andere kant heeft niemand zo scherp de gevaren van de cultuur gezien en ontleed. Deze discrepantie wordt overbrugd of verhevigd alnaargelang de mens de kern van zijn wezen zal ontdekken of verstikken.
Wij hebben ons de vraag gesteld of wij nu beter in staat zijn Newman te begrijpen. En wij hebben geantwoord: het schijnt van wel. Onze tijd zoekt de authentieke mens net als hij. De vraag naar de mens is de grote vraag van iedere philosoof en is op veler lippen. Hoe kan men de mens redden uit zijn verlorenheid, zijn oppervlakkig en onvrij bestaan? Zo vroeg ook Newman. In deze kommer vindt onze tijd in hem een volledig medestander. Er bestaat echter tegelijk ook vaak een zeer diepe kloof en men zoekt een authenticiteit, die lijnrecht staat tegenover de mensenidee die Newman ontwikkelde.
Deze fundamentele divergentie dient nog te worden ontwikkeld. Zo alleen zullen wij Newmans conceptie geheel trouw weergeven.
Welke is dan vooreerst de oplossing die ons heden wordt voorgesteld? De mens, zo zegt men ons, zal zijn eigen bestaan in handen moeten nemen. Hij heeft zich niet enkel te vervolmaken, maar zichzelf eerst te maken. Hij is geen wezen, dat eigen ontplooiing zoekt in van te voren vaststaande kaders. Die gebondenheid aan normen en conventies, die onderworpenheid aan de wetten van zijn zogenaamde natuur, hebben slechts zijn eigenlijke bestaanswijze verdoezeld en ten gronde gericht. De mens is geen zaak, geen ding, dat men in vaste banen kan leiden. De mens is een 'existentie' die zichzelf bepaalt. Het bestaan is hem wel opgelegd, maar zijn taak is het dit 'geworpen-zijn' in de wereld door een stoutmoedige overgave en in vrije verbintenis verder te ont- | |
| |
werpen. Hij heeft te kiezen, te handelen, te beslissen in een door niets gebonden vrijheid. Uit de bundel mogelijkheden die voor hem liggen, zal die keuze de ware menselijke zijn, die geheel en al zijn eigen daad is. Al de perspectieven in de ogen ziende, ook al zijn deze nog zo benauwend, behoort hij op heldhaftige wijze en in perfecte vrijheid zich over te geven, zichzelf in te zetten: 'nous nous engageons'.
Deze bedwelming door de razernij der daad omwille van de daad, deze radicaal autonome mensendaad, heeft Newman gezien als het uiterste gevaar, waarnaar de mensengeschiedenis van zijn dagen op weg was. Had de rationalist nog zijn verstand als laatste norm genomen om uit te maken wat voor hem als mens dienstig en goed was, nu zal diezelfde mens eerst bepalen, ontwerpen, wat de mens zelf is. Had de rationalist nog zijn menselijke natuur met haar bepaalde tendenzen aanvaard en wetten opgespoord voor haar ontplooiing, nu zal diezelfde mens geen wetten meer dulden, maar door zijn vrije existentiële daad zijn eigen wezen eerst opbouwen.
'Life is for action', inderdaad, dat leert Newman ook, maar terstond voegt hij eraan toe: 'uit onszelf echter hebben wij noch werk, noch plan, noch kennis, noch wijsheid'. Het vriendelijk licht van het geweten openbaart ons ook onze Schepper en Heer. Het geweten is de echo van Gods stem. Het geweten is iets goddelijks; het geweten is iets anders dan wat ons persoonlijk goeddunkt, iets anders dan een 'private judgement'. Zijn innerlijke richting wijst naar God. De oorspronkelijkheid van onze meest persoonlijke kern wijst naar de Oorsprong van alle werkelijkheid. Het geweten stelt ons in staat om mee te werken met de voorzienige God of om Hem tegen te werken. Onze vrijheid is uit Hem. Het geweten is niet een egoïstische weg om met onszelf in het gerede te komen; het is 'boodschap' uit de hemel. Hier krijgt het authentieke mensenbeeld zijn afgerondheid. Getrouwheid aan het geweten mag men vertalen in een mede-vol trekken van de plannen Gods. Getrouwheid aan het geweten is meebouwen aan de authentieke wereld zoals God deze wereld wil. De zin van de mens is: 'co-rédempteur du monde'.
Men heeft vaak de leer van Newman over het geweten verkeerd geinterpreteerd door er niets anders in te zien dan de primauteit van het eigenmachtig oordeel. Alsof Newman dan toch zo iets zou leren als de ongebonden daad! Ook hier is zijn eigen leven de beste weerlegging. Niets dan getrouwheid aan het geweten heeft hemzelf binnengeleid in de Moederkerk. 'Het geweten zelf legt U op tot andere middelen uw toevlucht te nemen dan tot uw private redenering en persoonlijk waarnemingsvermogen om te weten wat God van U vraagt'. Daarom heeft
| |
| |
hij zelfs naar dit 'moral centre' gewezen. Zijn strijd ging tegen het liberaal en rationalistisch princiep van het primaat der menselijke rede. Getrouwheid aan het geweten zal eenieder, ook al is hij nog ver van de katholieke kerk verwijderd, met stelligheid voortstuwen op de weg die in die haven van vrede uitmondt. Ongetrouwheid aan het geweten evenwel is onherroepelijk een stap naar het volslagen atheïsme. En deze tegenstelling beslist over het authentieke of verloren mensenbestaan.
Moest de philosophie van de ongebonden daad, die geen ander motief aanvaardt dan de vrijheid, noodzakelijk alle werkelijkheid en bestaan zinloos en absurd verklaren, Newman heeft in zijn leer over het geweten de zin en verklaring gevonden voor al wat licht en donker is in deze wereld. Zijn existentiële zelfaffirmatie sluit hem niet op in de engheid van een louter bestaan in een 'onherbergzame' wereld. Zijn innerlijk breekt door de grenzen van het tijdelijke heen. Hij aanvaardt in nederigheid, dankbaarheid en plichtsbesef de horizonten met oneindig perspectief, zonder eigenmachtig grenzen te stellen aan zijn wezen en bestaan. Dat is in strijd met de grondervaring van onze authentieke existentie en vervalt daarom in de flagrante contradictie wanneer wij erover nadenken. Want wie eigenmachtig grenzen stelt aan zijn wezen, is reeds op hetzelfde ogenblik de grens voorbij, en dat wil niets anders zeggen dan dat hij zijn eigenlijk bestaan nog niet geraakt heeft.
Maar verliest de menselijke daad in zijn gebondenheid aan het geweten en langs deze 'Vicarius Dei' aan God en alles wat Hij wil uitwerken niet iets van zijn grootheid, van zijn 'Wagnis'? Integendeel, hier bereikt ons mensenbestaan zijn hoogste spanning, zijn meest heilige ernst. Deze spanning heeft Newman neergelegd in zijn kort gedicht: 'Lead kindly Light'. 'Deze woorden', zegt H. Scott Holland, 'zijn overgegaan in de verbeelding en in de litteratuur van Engeland; en altijd zullen zij het hart van het ganse volk vasthechten aan het aandenken van de man, die eens in bittere ervaring en te midden van het donker dat hem omgaf hun aandoenlijk geheim tot het eind toe uitgelezen heeft'. Er is een vrees in ons, een onrust, zolang de wereld ons omringt. Die wereld is immer de grote bekoring, en bovendien een stuk van onze persoonlijkheid. Wij zijn kinderen van een bepaalde tijd, met haar eigen beginselen, die ons denken even verborgen pogen te richten als de beginselen van ons geweten. Wij zijn voortdurend in gevaar om het enige licht van ons authentiek bestaan te verduisteren. Dit voortdurend wandelen aan de rand van de omringende duisternis, terwijl er
| |
| |
tegelijk in ons een Godswerk voltrokken moet worden, is de 'existentiële' onrust van ons bestaan. Maar die nood is tegelijk één met de zonnige zekerheid dat er steeds een weg te bewandelen is naar ons meest eigene zijn. Deze weg heet van de kant van God: Voorzienigheid, en van onze kant gezien: de goddelijke deugd van hoop.
Deze Voorzienigheid en deze Hoop heeft de handen van Newman gevouwen, en geeft ons het slotaccoord van het authentieke mensenbestaan:
'Leid, vriendelijk Licht, te midden van het donker dat me omgeeft, leid gij mij voort! De nacht is duister en ik ben ver van huis - leid gij mij voort! Bewaak mijn schreden; ik vraag niet om wat vér-af ligt te zien - één enkele stap is mij genoeg'.
|
|