Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 349]
| |
De wereldbeschouwing van Karl Marx
| |
Inleiding: Biographische gegevensKarl Marx wordt te Trier geboren de 5e Mei 1818 uit een Joodse familie. Gedurende de tijd dat Marx studeert aan het lyceum van Trier, wordt hij enerzijds door liberale en anderzijds door romantische ideeën beïnvloed. Van zijn vader en van de vrijzinnige professoren op het lyceum krijgt hij een stuk van het rationalisme mee; de romantiek wordt | |
[pagina 350]
| |
hem door zijn buurman en toekomstige schoonvader, Baron von Westphalen bijgebracht, die hem Homeros, Cervantes en Shakespeare voorleest. In Marx zullen voortaan rationalisme en romantiek een nimmer besliste strijd voeren. In 1835, als hij 17 jaar oud is, komt Karl Marx op de universiteit van Bonn en legt zich met veel ijver toe op de studie der rechten, die zijn vader voor hem heeft uitgekozen. Bij al die studievlijt wordt Marx echter geen droogstoppel: hij schrijft gedichten, drinkt wijn en wordt in een duel gewond boven het linkeroog. Onder de zomervacantie verlooft hij zich met Jenny von Westphalen, een jeugdvriendin uit een zeer aanzienlijke familie. Aan de universiteit van Berlijn zal de 18-jarige Marx zijn studies in de rechten voortzetten, volgens de wens van zijn vader, maar Marx voelt zich meer tot de philosophie aangetrokken. Enkele fragmenten van Hegel heeft hij reeds gelezen, maar hij kan die 'Felsen-melodie' niet smaken. Hij zal dan maar zelf tot philosophische speurtochten overgaan, met het doel te 'ontdekken, dat de geestelijke natuur even noodzakelijk is, even concreet, even stevig gegrondvest als de physische natuur', en met het plan 'de idee te zoeken in de realiteit zelf'. Tot zijn ontzetting moet hij vaststellen dat de eindterm van zijn philosophische onderzoekingen op Hegels uitgangspunt neerkomt. In het voorjaar van 1837 wordt hij ziek en gedurende die tijd verslindt hij Hegel van A tot Z, waarna hij ingelijfd wordt bij de club van de 'jonge hegelianen'. Zeer concreet is de actie van deze linkse hegelianen wel niet, vandaar hun epigram uit die tijd: Unsere Taten sind Worte bis jetzt und noch lange,
Hinter die Abstraktion stellt sich die Praxis von selbst.
Als in 1843 de 'Rheinische Zeitung', waarvan Marx directeur was, door de Pruisische regering wordt verboden, komt hij tot de overtuiging dat de philosophische en zelfs de politieke kritiek steriel blijft. Zijn concrete, politieke journalistiek te Bonn heeft hem spoedig vervreemd van het abstracte hegeliaanse denken. De philosoof Feuerbach, van wiens werk hij omstreeks 1843 kennis kreeg, vergemakkelijkte zijn overgang van het hegeliaans idealisme naar diens materialistische wereldbeschouwing. Feuerbach meende het systeem van Hegel te hebben 'omgekeerd'. In plaats van uit te gaan van de Idee en deze te laten ontwikkelen tot de concrete realiteit, wilde hij van de reële, zintuigelijkwaarneembare mens uitgaan. De concrete realiteiten van de natuur moesten volgens hem niet worden afgeleid van de geest of de idee, maar alle ideeën, ook de godsdienstige, moesten worden afgeleid uit het concreet, materieel bestaan van de mens. | |
[pagina 351]
| |
Als over een brug zal Marx nu langs Feuerbach gaan van het dialectisch idealisme naar het dialectisch materialisme, van de hegeliaanse rechtsopvatting naar het communisme. Deze beslissende evolutie maakt Marx door gedurende zijn verblijf te Parijs en te Brussel. Hij leert de door Saint-Simon en Fourier geïnspireerde Franse socialisten kennen: Louis Blanc, Proudhon, Cabet, Pecqueur, Blanqui. En hij leest de Franse en Engelse economisten: J.B. Say, Frédéric Skarbek, James Mill, vooral Adam Smith en David Ricardo. Op Marx' latere ontwikkeling, in het bijzonder wat betreft de beklemtoning van de economische factor, mag Engels' invloed niet onderschat worden. Uit deze Parijse periode dateert hun vriendschap en samenwerking. Reeds in September 1843 heeft Marx stelling genomen tegen Hegels staats- en rechtsopvatting in zijn 'Kritiek op Hegels Rechtsphilosophie'. De maatschappij en het sociale leven worden niet door de staatsvorm bepaald, maar precies andersom, zodat het rechts- en staatssysteem een ideologische bovenbouw wordt van de sociale realiteit. Hiermee schrijdt Marx in de richting van zijn latere theorie over de klassenloze maatschappij. In November 1843 vestigt Marx zich te Parijs. Het enige nummer van de 'Deutsch-Französische Jahrbücher' (Maart 1844), waarvan Marx de leiding kreeg, bevat twee artikelen van zijn hand: 'Inleiding op de kritiek van de Rechtsphilosophie' en 'De Joodse kwestie'. In de lijn van deze twee artikelen schrijft Marx zijn 'Oekonomisch-Philosophische Manuskripte' (Februari-Augustus 1844), een tot in 1932 onuitgegeven werk, maar dat van doorslaand belang is om Marx' grondintuïtie te vatten. Hetzelfde jaar schrijft hij 'Die heilige Familie' in samenwerking met Engels, waarin hij het historisch materialisme wat nader bepaalt. Te Brussel, waar hij in Februari 1845 gaat wonen, stelt hij samen met Engels en Moses Hess de 'Deutsche Ideologie' op (September 1845-Augustus 1846), waarin hij zijn leer breder uitwerkt. Een samenvatting van zijn visie heeft Marx reeds weergegeven, kort na zijn aankomst te Brussel (Maart 1845) in de elf beroemde theses over Feuerbach. Met 18 jaar was Marx hegeliaan; thans, 10 jaar later, zijn er in hem reeds alle elementen van zijn wereldbeschouwing: hij is communist. | |
1. Het materialisme'Der Mensch ist unmittelbar Naturwesen' (Oekonomisch-Philoso- | |
[pagina 352]
| |
phische Manuskripte). De mens is een stuk natuurGa naar voetnoot1). Aanvankelijk van de dieren niet onderscheiden, begint de mens zijn ontwikkeling door de productie van levensmiddelen, door zijn arbeid: de geschiedenis gaat haar gang en de ontplooiïng van de 'natuurlijke' mens tot de 'menselijke' mens is voortaan niet meer tegen te houden. De arbeid slaat echter in de mens het bewustzijn los. In zijn hersens vormen zich ideeën en opvattingen, die hij allengs in godsdiensten, in rechtssystemen, philosophie, moraal zal samenbrengen. De oorzaak van die opeenvolgende bewustzijnsinhouden moet in laatste instantie in de successieve productieverhoudingen en productievoorwaarden gezocht worden. Marx heeft aldus zijn klassiek geworden onderbouw en bovenbouw gevonden. De onderbouw (de productievoorwaarden) is per definitie dat deel waarop de bovenbouw (de ideologieën) rust, waaraan de bovenbouw zijn bestaan en zijn zin ontleent. Zo bijvoorbeeld: in het huidig regime van privaateigendom zijn de productiemiddelen in het bezit van de kapitalisten (onderbouw). Deze economische trek moet ook terug te vinden zijn in de bovenbouw. En inderdaad, het rechtssysteem is gefundeerd op het privaateigendom; denken we slechts aan de 'Code Napoléon'. Evenzo is voor Marx de grote beschermster van het privaateigendom in het kapitalistisch regime: de godsdienst, waardoor de proletariërs zoet moeten worden gehouden: hier op aarde heb je niets dan veel miserie, maar wees niet verbitterd en stuur niet aan op revolutie: in de hemel zul je God en het eeuwig geluk bezitten. Uit deze enkele zinnen komt klaar en duidelijk Marx' materialisme naar voren. De mens en de natuur zijn stoffelijk en al wat bewustzijn of geest zou kunnen worden genoemd, is even intrinsiek stoffelijk. Marx zal nochtans zelden de termen 'stoffelijk' en 'materieel' gebruiken. De verklaring ligt voor de hand; alleen wie de geest en de stof als realiteiten beschouwt, behoeft ze te onderscheiden. Welnu, wat wij stof noemen put voor Marx heel de werkelijkheid uit; hij zal dus spreken over de realiteit zonder meer; aan ons is het de lading te onderzoeken, die door deze vlag gedekt wordt. In grote trekken beschouwd zou het hierboven beschreven materialisme van Marx op één lijn kunnen gesteld worden met het materialisme van een Bacon, Diderot, Holbach.... Heftig gaat Marx nochtans te keer tegen deze systemen, welke hij met minachting mechanistisch noemt: de dialectiek ontbreekt hun. | |
[pagina 353]
| |
2. Het dialectisch materialismeMarx heeft bij Hegel geleerd dat heel de werkelijkheid geestelijk was, dat de geest alleen eigenlijk bestond. De realiteit is als het tehuis van de geest, waar de geest zichzelf ziet; en omgekeerd, in het huis van de geest woont heel de realiteit. Verder, zoals een venster geen zin heeft tenzij in een huis en wel in een bewoond huis, zo heeft de buitenwereld geen reële zijnsinhoud buiten de geest. De buitenwereld is de geest zelf, maar dan de geest die het venster van zijn tehuis opent en naar buiten kijkt. Ieder van die blikken noemt Hegel een moment. De buitenwereld is aldus niets anders dan de som van de veruiterlijkte momenten van de geest. Wat nu Marx interesseerde in Hegels philosophie was de realiteit, die Hegel beweerde te vatten. Naderhand ontdekt hij echter dat Hegel van de realiteit de concepten heeft geabstraheerd, die in zijn uitgekozen momenten passen, zodat zijn identiteit tussen idee en realiteit slechts een identiteit tussen idee en concept bewerkt. Marx ziet ontnuchterd in, dat Hegel op geen enkel moment van zijn deductie de echte realiteit raakt. Hegels ideaal zal Marx nochtans behouden: heel de werkelijkheid van mens en ding peilen. Daartoe zal hij Hegels philosophie 'aufheben' in de dubbele betekenis van dit woord: ze vernietigen en ze tegelijk opnemen in een hogere synthese. Al blijft Marx onbetwistbaar een metaphysische instelling bewaren, toch drijft zijn afkeer van Hegels idealisme hem te ver in zijn reactie; alle metaphysiek wordt abstractie zonder realiteit of inhoud, ijle dromerij, 'Nebelbildungen im Gehirn der Menschen'Ga naar voetnoot2). Aldus verengt Marx de realiteit tot het voorwerp van de positieve wetenschappen; waaruit blijkt hoezeer hij een kind van zijn tijd was. De sensationele ontdekkingen, vooral in de chemie en de biologie, begeesterden de 19-eeuwse mens: eindelijk zou de wetenschap tot het laatste waarom van al het bestaande doordringen. Aan datzelfde scientisme lijdt Marx' leer, maar op meer subtiele manier, en wel dialectisch! Door de dialectische methode wil Marx namelijk de gegevens en ontdekkingen van de wetenschap interpreteren en synthetiseren. Hier past het die dialectische methode nader te bepalen. Bij Marx is het begrip 'dialectiek' meerzijdig: wij trachten alleen de hoofdbetekenis nader vast te leggen. Voor Hegel is de dialectiek de fundamentele wezenswet, de difepste beweging van al het zijnde. De dialectische methode wordt door hem in zijn 'Wissenschaft der Logik' beschreven | |
[pagina 354]
| |
als de 'algemene, inwendige en uitwendige motus....; geen enkel object,.... kan hem weerstaan.... De methode is zo de ziel van de substantie....'. We stellen daar tegenover de definitie, die Engels in zijn 'Ludwig Feuerbach' geeft: 'De dialectiek is de wetenschap van de algemene wetten der beweging, zowel in de buitenwereld als in het menselijk denken'. Uit de notionele vergelijking van deze twee bepalingen komt geen fundamenteel verschil naar voren. Voor beiden, zowel voor Hegel als voor Marx, moet de dialectiek een instrument zijn dat hen in staat zal stellen de levenswetten van het bestaande te achterhalen: en beiden zullen hun ontdekkingen in dialectische vorm vastleggen,
De dialectiek is dan niets anders dan een interne beweging of dynamiek, die de realiteit van binnen uit voortstuwt naar een bepaald eindpunt. Elke realiteit - hetzij deze als geest wordt opgevat zoals bij Hegel, hetzij men haar ziet, zoals Marx, in de economische verhoudingen tussen producerende mensen - doet zich eerst voor in een primitieve, onmiddellijke, vage en onontwikkelde toestand. Maar in deze toestand van de beschouwde realiteit komt beweging door het feit, dat hij zichzelf negeert in zijn tegengestelde. Zo brengt bij Hegel de Idee door negatie van zichzelf de natuur voort; voor Marx ontwikkelt zich het primitief collectief bezit in de negatie ervan: het privaatbezit. Op dit tweede moment van negatie, of van veruitwendiging of van vervreemding (deze termen hebben een zeer verwante betekenis) volgt nu noodzakelijkerwijze een derde, waarin de beschouwde realiteit het (tweede) moment der negatie opnieuw negeert, en door deze negatie van haar negatie tot zichzelf terugkeert, maar nu volledig ontplooid, dank zij de dialectische ontwikkeling die zij heeft doorgemaakt. Zo vindt bij Hegel de Idee zichzelf terug, door de negatie van de natuur, in de geest of het zelfbewustzijn; bij Marx zal volgens dezelfde dialectische noodzakelijkheid het privaateigendom worden genegeerd of opgeheven, zodat de primitieve collectieve eigendom in het ontwikkelde communistisch bezit van alle goederen zijn eindpunt zal bereiken. Dit drieledig voortschrijden van de realiteit, de drie momenten van deze dialectiek heten in de thans klassiek geworden terminologie, de dialectiek van thesis, antithesis en synthesis. Zoals blijkt uit het voorafgaande is de methode van Marx dialectisch, even zo goed als die van Hegel, maar wat betreft de wezensinhoud van deze dialectiek staan ze tegenover elkaar. Wat waarlijk bestaat voor Hegel is de geest; de werkelijkheid is geestelijk en in heel de buitenwereld veruiterlijken zich slechts momenten van de geest. Bij | |
[pagina 355]
| |
Marx integendeel is de realiteit, die wel het geestelijke, het bewuste integreert, tenslotte toch stoffelijkGa naar voetnoot3.. Welke is nu volgens Marx de dialectiek van de realiteit? Zowel horizontaal in haar historisch verloop als verticaal in haar verhouding tussen onderbouw en bovenbouw is de realiteit dialectisch gestructureerd. Vooraleer wij ingaan op de historische dialectiek zullen we de verhouding tussen infrastructuur en superstructuur beschouwen. De jonge Marx is heel wat meer genuanceerd dan de Marx van 'Das Kapital'. Voor de jonge Marx steunt de bovenbouw niet alleen op de economische onderbouw, maar op een drievoudige basis, die de materiele productiekrachten, de sociale verhoudingen en spirituele productiekrachten omvat. Tot de materiële productiekrachten behoren weliswaar de spierkracht van de arbeiders en de energie van de natuur, maar in de eerste plaats de productiewerktuigen. De sociale verhoudingen omvatten onder andere: de indeling en verdeling van het werk, de organisaties, de eigendomsrelaties, de sociale klassen en de klassenstrijd. Onder de spirituele productiekrachten rangschikt Marx: het klassebewustzijn, de taal, een kunst in dienst van de gemeenschap, de wetenschappelijke kennis, en het recht dat de juridische uitdrukking is van de bestaande productieverhoudingen. Die drie groepen van krachten en verhoudingen, vooral de eerste twee zijn in voortdurende wisselwerking. Tenslotte: al is de ideologie geen louter epiphenomenon, toch heeft ze slechts een versnellings- of vertragingsvermogen op de door de infrastructuur gestuwde beweging. De ideologische bovenbouw omvat de mystificaties van de voornoemde spirituele productiekrachten en alle valse voorstellingen die de mensen zich over zichzelf vormen. Hiertoe heeft Marx steeds de godsdienst en de speculatieve philosophie gerekend. Later wordt Marx meer determinist; in de infrastructuur behoudt hij slechts de productiekrachten en de productieverhoudingen; al het overige (uitgezonderd natuurkunde, physica, economie) wordt naar de ideologische bovenbouw verwezenGa naar voetnoot4.. | |
[pagina 356]
| |
In ieder geval blijven de stoffelijke voortbrengingskrachten een eerste element van de onderbouw. In zijn 'Deutsche Ideologie' zegt Marx, dat men aan de productie en de productiemethode zal erkennen wat de mensen zelf zijn. Hiertegen is tot op een zekere hoogte niets in te brengen: is de mens stoffelijk, dan zal men in zijn materiële activiteiten enkele van zijn wezenstrekken onderkennen, zoals men uit zijn geestelijke activiteiten zijn autonoom, doch door de stof geconditionneerd geest-zijn afleidt. Maar Marx schijnt aan te nemen dat de mens zijn wezen alleen en volledig in zijn materiële activiteiten manifesteert; de arbeid is de essentie van de mens: homo faber! Onjuist zou het nochtans zijn te menen, dat de bovenbouw - ook in de visie van de rijpere Marx, - louter passief staat tegenover de onderbouw. Het bewustzijn en al wat tot het ideologische behoort (de godsdienst, het recht, de moraal enz.) beïnvloeden de infrastructuur, maar de onderbouw determineert toch in laatste instantie het resultaat van deze wisselwerking. Dit is het materialistische (onbewezen) postulaat in de verticale structuur van Marx' wereldbeschouwing. | |
3. Het historisch materialismeWij weten reeds dat, voor Marx, de realiteit die de mens en het bewustzijn, de natuur en al haar krachten omvat, wel stoffelijk is, maar niet statisch, veeleer levend, in voortdurende dialectische en historische vooruitgang. Via de dialectiek van natuur en bewustzijn, van stof en geest, - waar de natuur, het materiële, ten slotte wel determinerend is, maar waar het bewustzijn zich toch geleidelijk ontwikkelt -, wordt het natuurlijk wezen tot het menselijk zijn, tot het menselijke en sociale, tot de 'geest' opgevoerd; thans is er in de geschiedenis meer bewustzijn, meer 'geest' dan in het begin van de mensheid. Maar heel die dialectiek speelt zich toch af binnen een realiteit, die Marx ten slotte alleen als stoffelijk wil zien. Ook voor de interpretatie van de geschiedenis bewijst de dialectiek aan Marx kostbare diensten. Hij kan vooreerst de ontdekkingen van de wetenschap in dialectische vorm uitdrukken. Wie zou hem dit kwalijk nemen? Het is immers een vrij onschuldig spel om uit te leggen hoe bijvoorbeeld de graankorrel, die de boer in zijn akker zaait (affirmatie), sterft (negatie), om tenslotte honderdvoudig herwonnen te worden (negatie van de negatie). Doch Marx gebruikt zijn dialectische methode niet enkel tot het thetisch, antithetisch en synthetisch uitdrukken van de gegevens der wetenschap. In de positieve gegevens, vooral van de economie (= 'de anatomie van de maatschappij'), beweert Marx | |
[pagina 357]
| |
dialectische wetten ontdekt te hebben die het verloop van de geschiedenis noodzakelijk regelen. Aan de hand daarvan meent Marx te kunnen voorzeggen wat er onafwendbaar zal gebeuren. Ziehier de profetie: een wereldrevolutie zal het kapitalisme vernietigen en het communisme vestigen. Welke zijn nu die historische wetten? Aan bepaalde productiekrachten en sociale verhoudingen beantwoordt een bepaalde samenleving; ontstaan er nieuwe productiekrachten gevolgd door nieuwe sociale relaties, dan zal er langzamerhand een revolutionnair bewustzijn groeien, - zolang mogelijk tegengewerkt door de profiteurs van het gevestigde regime -, totdat, door een revolutie, een nieuwe maatschappelijke klasse het roer in handen neemt. Zo onderscheidt Marx de tijd van de slavernij, de middeleeuwse samenleving en nu de kapitalistische maatschappij. Al deze dialectische 'Aufhebungen', worden opgevangen in een machtige triade, die teruggrijpt in de voorhistorische nevelen en over de totaliteit van de mensengeschiedenis de toekomst prophetiseert. Het voorhistorisch communisme vormt het thetisch moment. De mensen zouden eenmaal in een klassenloze gemeenschap, onder een regime van gemeenschappelijke eigendom, vrij van werkverdeling en mensenuitbuiting, geleefd hebben. Door het privaateigendom slaat nu de stelling om in de tegenstelling. Van het ogenblik af dat de arbeid onder de mensen verdeeld werd, hebben bepaalde groepen het exclusief bezit van de productiemiddelen aan zich getrokken; ze hebben zich als een klasse van bezitters opgeworpen, die de bezitlozen heeft beheerst en uitgezogen, totdat ze op hun beurt door een opkomende klasse onder de voet werden gelopen. 'De geschiedenis.... is de geschiedenis van de klassenstrijd' (Communistisch Manifest). Als een erfzonde heeft het privaateigendom de mensen uit het primitief communistisch paradijs verdreven en ze tegen elkaar opgejaagd. Deze onverbiddelijke strijd duurt thans nog voort onder haar laatste en scherpste vorm: de titanenkamp tussen kapitalisten en proletariërs. 'Le Grand Soir' zal de macht van de kapitalisten breken en de productiemiddelen zullen weer gemeenschapsbezit worden. Is eenmaal de erfzondesmet van het privaateigendom uitgewist, dan zullen als bij toverslag de klassenstrijd en de klassenhaat verdwijnen. Met al de voordelen van een uitgebreid productieapparaat zullen de mensen wederom in een klassenloze maatschappij leven, 'waar de vrije ontwikkeling van elkeen, de voorwaarde is voor de vrije ontwikkeling van allen' (Communistisch Manifest). De communistische revolutie zal noodzakelijk de laatste zijn, want ze zal geen nieuwe klasse van uitbuiters aan de macht laten komen. Het proletariaat is immers geen klasse, maar de 'ontbinding van alle klassen en van alle nationalitei- | |
[pagina 358]
| |
ten'Ga naar voetnoot5); het proletariaat is 'een klasse met tot het uiterste vastgesnoerde boeien.... een sfeer, die een universeel karakter heeft, door haar universeel lijden,.... een sfeer die het volledig verlies van de mens is en die zich dus niet kan terugwinnen tenzij door het volledig terugwinnen van de mens'Ga naar voetnoot6). En de voorwaarden voor die revolutie zijn: objectief genomen: een wereldproductie en een wereldmarkt met een proletariaat in uiterste ellende: subjectief: een sterk ontwikkeld klassebewustzijn, waardoor het proletariaat zich bewust wordt van de (historisch noodzakelijke) revolutie. Aldus heeft Marx de richting van de geschiedenis uitgestippeld en wee hem, die een andere mening zou zijn toegedaan. Het drievoudig marxistisch anathema wordt hem zonder aarzelen naar het hoofd geslingerd: 1. Gij zijt een idealist (d.w.z. ge droomt in plaats van U aan de wetenschappelijke gegevens te onderwerpen). 2. Gij denkt en handelt ondialectisch (= gij zijt een metaphysicus, d.w.z. een verstarde reactionnair). 3. Gij gaat niet in de richting van de geschiedenis. En men moet zich niet alleen bij Marx' opvatting over de mensen en over de geschiedenis aansluiten, men moet ook naar die visie handelen. Het gaat immers om een wereldbeschouwing, die de inzet van heel de persoonlijkheid eist. Een overtuigd marxist, die niet tot de actie zou overgaan is ondenkbaar. Denken en doen zijn één. De gedachte moet actief zijn en de daad overdacht, gereflecteerd, bewust. Hier is Marx consequent. Hij is een denker, maar dan een reëel denker en een denkende realist; een philosoof, maar dan in de goede zin van het woord,: een zoeker naar het waarom en een zwoeger voor het daarom van mens en ding. Hij is evenzeer en onverdeeld een man van de actie; zoals hij zijn daad altijd van te voren overdenkt, zo is zijn daad denkend, en zijn gedachte doende, en ten slotte reflecteert hij op zijn daad. Zeker, er zullen altijd mensen zijn, die de zin van de geschiedenis begrijpen en de mensheid in die richting sturen. Maar hoe breder dit communistisch bewustzijn verspreid geraakt, des te eerder zal het uur van het communisme slaan. Voor de volbloed communist gaat het er dus om, de ebbe-en-vloed beweging van de geschiedenis te begrijpen om dan alle krachten in te spannen in de richting van deze historische dialectiek. Dit is de zin van de beroemde elfde thesis over Feuerbach: 'De philosophen hebben de wereld slechts op verschillende wijze geinterpreteerd, het komt er echter op aan haar te veranderen'. Marx is er zich evenwel niet van bewust hoezeer het ideaal dat hij zich van de mens heeft gevormd - en dat hij niet zonder een trans- | |
[pagina 359]
| |
positie van Hegel overnam - zijn interpretatie van de wetenschappelijke gegevens heeft beïnvloed. Het staat vast bij Marx: dat ideaal moet en zal verwezenlijkt worden! Maar het gevolg van zo'n instelling kan geen ander zijn dan dat hij in de wetenschap en in de geschiedenis alleen die elementen ziet, die in het vastgelegde kader passen. Nog een stap, en die elementen worden de enige en noodzakelijke wetten. Welk is Marx' ideaal? De identificatie van de mens met de natuur, met zichzelf en met de anderen door tussenkomst van de arbeid. Met andere woorden: voor Marx streven de mensen uiteindelijk naar een gemeenschap die op zichzelf kan bestaan, die de cirkel van de volmaaktheid op zichzelf kan sluiten. Elke afwijking van dit ideaal noemt Marx een vervreemding (Entäusserung, Entfremdung). Vanaf het einde der eerste periode, waarin de mensen in een klassenloze gemeenschap leefden tot aan het komende communisme, is heel de geschiedenis niets anders dan een groeiende vervreemdingsactiviteit, een toenemend verlies van de menselijke waarde, een steeds wijder en dieper grijpende 'ontmenselijking'. Tegenover die vervreemding wordt de bevrijding, het herwinnen van de menselijke waarde ingeleid door de communistische revolutie. Van daaruit gezien lijkt het ons mogelijk in Marx' wereldbeschouwing een buitenkant en een binnenkant te onderscheiden: enerzijds het dialectisch en historisch materialisme, anderzijds het marxistisch humanisme. Voornamelijk naar buiten ontwikkelt zich de dialectiek van de klassenstrijd en van de klassenloze gemeenschap door middel van de revoluties, meer naar binnen de dialectiek van de vervreemding en van de bevrijding van de mens door middel van de arbeid. Deze laatste dialectiek, dit humanisme van Marx, zal in een volgende bijdrage ontwikkeld worden. | |
BesluitMarx' wereldbeschouwing houdt ons dus voor dat, zowel in de dialectische verhouding tussen boven- en onderbouw, als in de dialectische interpretatie van de geschiedenis, de economische activiteit in laatste instantie beslissend is. Dat Marx, op een min of meer arbitraire wijze, dit determinerend vermogen aan het economisch element toekent en van daaruit het noodzakelijke verloop der geschiedenis uitstippelt, lijkt ons niet aan twijfel onderhevig. Zijn dialectische instelling zelf bezorgt ons een sterk argument. Immers, naast het economische gegeven erkent Marx enerzijds de invloed van de andere elementen: geographische en demographische toestand, rassen, physische ontwikkeling van de arbeiders, e.a. Hij | |
[pagina 360]
| |
neemt anderzijds uitdrukkelijk de wisselwerking aan tussen de onderbouw en de bovenbouw. Die invloed van de ideologie op de materiële activiteit is voor Marx steeds een zorgenkind geweest. In dit verband klopt Engels zich op de borst en bekent dat het belang van de economische factor vaak werd overdreven. 'Marx en ikzelf...., schrijft hij aan Jozef Bloch de 21e September 1890, dragen de verantwoordelijkheid voor het feit, dat de jongeren wel eens te veel belang hechten aan het economisch aspect. Vóór onze tegenstanders moesten wij de nadruk leggen op het essentiële principe, dat zij loochenden; en dan vonden wij niet altijd de tijd, noch de plaats, noch de gelegenheid, om de andere factoren, die in de wisselwerking deel hebben tot hun recht te doen komen'. Heeft Marx dit begrip wisselwerking bij Hegel gevonden? In zijn 'Philosophie des Geistes' zegt Hegel, dat men evengoed de Griekse zeden kan uitleggen door de Griekse wetgeving als de Griekse wetgeving door de Griekse zeden. Die interactie brengt Marx dan over op zijn verhouding tussen bovenbouw en onderbouw, maar hij beweert tegelijkertijd, zonder het afdoende te bewijzen, dat de onderbouw, de economische activiteit, toch in laatste instantie de bovenbouw en meteen de historische evolutie van de maatschappij determineert. Deze laatste stelling speelt de rol van een 'deus ex machina', die het drama van de mensengeschiedenis naar de door Marx gewenste ontknoping moet voeren. Wie zal inderdaad precies uitmaken, welke factor in een gegeven maatschappelijke of geestelijke structuurverandering de overhand gehad heeft: de gevoerde politiek, onderbevolking of overbevolking, de internationale conjunctuur, de mentaliteit, een uitvinding, de godsdienstige overtuiging, de economie, de verworvenheden van de arbeidende mens? Ten tijde van de Russische Octoberrevolutie bijvoorbeeld, was de economische ontwikkeling in het land der tsaren, volgens Marx' theorie, niet op dat punt gekomen, waarop de overwinning van het communisme kon verwacht worden; hier schijnt de revolutionnaire geest, de ideologie dus, wel als doorslaggevende factor te hebben gewerkt. Daarenboven is het economisch element voor Marx niet alleen de grondvoorwaarde, maar de oorzaak, die tenslotte bepaalt wat de mensen denken en doen. De klassieke weerlegging ligt voor de hand: de geestelijke activiteit beheerst zowel de economische als elke andere stoffelijke werkzaamheid. De geest is actuerend, de geest is activiteit. De stof is slechts actief in en door de geest. De activiteit nu van de geest vervolmaakt zich voortdurend; de geest wordt meer en meer zichzelf de geest verovert zich meer en meer op de stof. Dit is de dialectische activiteit van de geest. En die dialectische activiteit is nood- | |
[pagina 361]
| |
zakelijk. Wat wil dit zeggen? Dat sedert het begin van de geschiedenis de mens meer en meer zijn geestelijke identiteit op de materialiteit verwerft en dit noodzakelijk zal blijven doen. Deze noodzakelijke dialectiek gaat dus op voor het object van de metaphysica, niet voor het object van de positieve wetenschappen, want de stof als zodanig kent geen noodzakelijke, dialectische activiteit; men kan alleen in haar lezen het pogen en het slagen van de zichzelf zoekende geest. Hierin ligt juist Marx' grote fout, dat hij de noodzakelijke dialectiek van de geest op de stof heeft willen toepassen, dat hij een noodzakelijk dialectisch verloop heeft willen vinden in de economie. Het blijkt dus klaar: het determinerende vermogen door Marx aan de materiële krachten toegekend in de geschiedenis en in de verhouding tussen onder- en bovenbouw, evenals de zogenaamde onafwendbare dialectiek van het historisch gebeuren, zijn louter als onbewezen stellingen geponeerd. Marx zal er echter telkens weer op wijzen, dat hij de wisselwerking van de geest op de stof aanneemt, zonder evenwel ooit duidelijk aan te geven wat hij precies onder geest en stof verstaat en welke hun wederzijdse verhouding is. De oplossing bestaat hierin: aantonen dat Marx, impliciet ten minste, ofwel in contradicties valt, ofwel een geestelijke realiteit aanvaardt die niet herleidbaar is tot de stof. Zo zal blijken, dat een dialectisch materialisme in laatste analyse contradictorisch is. De dialectiek is eigenlijk het paard van Troje binnen de muren van het materialisme: het materialisme toch sluit het geestelijke uit en de dialectiek wijst juist op een geestelijk gebeuren. Het moet nochtans gezegd worden, dat deze inconsequenties en contradicties, die Marx overigens nooit klaar heeft ingezien, noch hem noch zijn volgelingen in hun actie belemmerd hebben. Integendeel, naar gelang het individu of de gemeenschap meer naar het materiële neigt of meer gesteld is op spirituele waarden, kan de Marxist de nadruk leggen nu eens op het materialisme, dan weer op de dialectiek van Marx' wereldbeschouwing. |
|