Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 342]
| |
Een herderlijk schrijvenGa naar voetnoot1)
| |
[pagina 343]
| |
gevonden. Maar het grote verschil is, dat voor de Kerken der Reformatie de weg ter bekering open blijft en dat zij door hun bekering tot hun eigenlijke wezen terugkeren; terwijl de ongehoorzaamheid in de R.K. Kerk betrekking heeft op haar officiële gestalte en haar blijvende kenmerken, zodat zij zich niet bekeren kan, zonder zich van haar wezen af te keren en zichzelf te verloochenen.' (p. 78, cursivering van ons). De Generale Synode heeft naar ik meen geen reden tot klagen over de wijze waarop haar herderlijk schrijven is ontvangen in de kath. pers, althans te oordelen naar de mij bekende reacties. Men heeft er gewezen op het onverwoestbaar en onverzettelijk geloof in Jezus Christus, dat uit dit schrijven spreekt; op de vaste trouw aan zijn openbaring en de warme liefde voor zijn woord in de Schrift; op het besef van 's mensen onmacht en zondigheid dat er in tot uitdrukking komt en het openstaan voor Gods genade; op de weemoed, waarvan het getuigt, over de kloof die de Christenen scheidt; op de objectiviteit waarmee getracht is de katholieke leer en opvattingen uiteen te zetten. Men heeft ook gewezen op de ongunstige indruk die een bepaalde houding van Katholieken op Protestanten moet maken en op de ergernis die slecht-levende Katholieken geven niet alleen naar binnen maar ook naar buiten. Dit alles zijn behartenswaardige zaken, waarvan wij de waarde niet onderschatten, maar die onze aandacht toch niet mogen afleiden van de hoofdzaak van dit herderlijk schrijven. Die hoofdzaak is de conclusie waartoe de Generale Synode komt na een confrontatie van een aantal leerstukken van de Katholieke Kerk met de H. Schrift. Die hoofdzaak is het eindoordeel van de Synode: de Katholieke Kerk is een ongehoorzame Kerk en zij kan zich niet bekeren zonder zich zelf te verloochenen. Met dit oordeel (dat in werkelijkheid een veroordeling is) richt de Generale Synode zich in de eerste plaats tot de ledematen der Hervormde Kerk, maar, zoals uit het Voorwoord blijkt, toch ook tot de leden der Katholieke Kerk. Wat moeten wij van dat oordeel denken? Welke waarde, welke betekenis heeft het voor ons Katholieken? Wij achten ons verplicht aan de waarheid, met dezelfde eerlijkheid die vraag te beantwoorden als waarmede de Synode haar mening heeft kenbaar gemaakt. Er kan echter niet van ons verwacht worden dat wij in een tijdschriftartikel op onze beurt de besproken katholieke leerstukken met de H. Schrift zullen confronteren. Daartoe zou een hele theologische cursus nodig zijn. Wij moeten ons beperken tot enige algemene beschouwingen. Maar deze leggen, naar onze mening, toch ook wel enig gewicht in | |
[pagina 344]
| |
de schaal waar het er om gaat de waarde van het oordeel der Generale Synode te toetsen. Waarop steunt dat oordeel? Op een vergelijking van katholieke geloofswaarheden en opvattingen met de H. Schrift, maar...... met de H. Schrift volgens hervormde uitleg en exegese. Wil men ons verplichten onze katholieke exegese prijs te geven en de protestantse te aanvaarden? Waar blijft dan de vrijheid die de Hervorming predikt? Vervolgens: de katholieke exegese gaat terug op die van de eerste eeuwen van het Christendom en speciaal op die van de Kerkvaders. Nog afgezien van de traditie in katholieke zin is het toch al zeer waarschijnlijk dat de exegese der eerste eeuwen op haar beurt terug gaat op de prediking der Apostelen en van hun onmiddellijke leerlingen. Moeten wij nu onze zo diep in de christelijke oudheid gewortelde exegese inruilen voor een protestantse die niet verder reikt dan tot de 16e eeuw? Welke reden kan men van hervormd standpunt aanvoeren om ons daartoe te verplichten? Maar als zo'n reden niet bestaat dan heeft het oordeel en de veroordeling door de Synode uitgesproken voor ons Katholieken - en voor anderen - toch eigenlijk geen waarde en geen betekenis. Een ander punt. De Katholieke Kerk is ongehoorzaam en in haar wezen onbekeerbaar. Wie heeft dat oordeel uitgesproken? God de Vader, Christus, de H. Geest? Dat zou inderdaad verschrikkelijk zijn. Vast staat in ieder geval dat dit oordeel, deze veroordeling werd uitgesproken door de Generale Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk. Spreekt deze Synode namens God, namens een der drie Goddelijke Personen? m.a.w. heeft zij van Christus een authentiek en onfeilbaar leergezag ontvangen in zake geloofsleer en interpretatie van de H. Schrift? De Hervormde Kerken hebben zulk een leergezag altijd verworpen en wij mogen aannemen dat de Synode zich dat leergezag niet toekent, gezien haar bestrijding van het Pauselijk bestuurs- en leergezag in het herderlijk schrijven. Maar als haar oordeel niet ontwijfelbaar steunt op Gods gezag, dan is het een persoonlijk oordeel van mensen, van hoogstaande, intelligente en geleerde mannen, een oordeel dat misschien door duizenden Protestanten wordt aangenomen, maar het blijft ten slotte een oordeel van mensen. Wij, Katholieken, kunnen dus gerust zijn. Er is geen norm, geen objectieve grond aanwezig die ons dwingt om de uitspraak der Generale Synode als een Godsoordeel te aanvaarden. En indien de Synode er zich op zou beroepen dat haar exegese en eindoordeel berust op de inspiratie van de H. Geest, dan kunnen ook wij Katholieken, afgezien van het kerkelijk leergezag, met hetzelfde recht de protestantse exegese en | |
[pagina 345]
| |
het daarop steunend oordeel verwerpen eveneens met een beroep op de H. Geest. Gezien het hervormde vrijheidsbeginsel in zake het verstaan der H. Schrift en de ontkenning van enig authentiek leergezag heeft de Synode van Godswege geen enkel recht om ons van dwaling en ongehoorzaamheid te beschuldigen. Wij kunnen dus het eindoordeel der Generale Synode als een persoonlijke menselijke mening in volle gerustheid naast ons neerleggen. Doch ook voor de Hervormden, tot wie zich het herderlijk schrijven in de eerste plaats richt, kan dat oordeel slechts de waarde en betekenis hebben van een louter menselijke mening zonder enig Goddelijk gezag, daar de Synode ook voor Protestanten geen authentiek leergezag tot gelding kan brengen. Nog op een ander punt willen we de aandacht vestigen. Er is al op gewezen, dat er in dit herderlijk schrijven ernstig naar gestreefd is een objectieve uiteenzetting te geven van de katholieke geloofsleer. En wij erkennen dat dit schrijven er veel beter in geslaagd is dan de grote meerderheid der protestantse uiteenzettingen over het Katholicisme. En toch, hoe gebrekkig blijkt hier te zijn de kennis en het begrip van de Generale Synode. Het is te veel een intellectualistische, een theologische boekenkennis gebleven. De schrijvers hebben de Kerk van buiten bekeken, zij zien daar dingen waar zij niets van begrijpen; zij zien daar b.v., zoals in een bekend versje van Goethe, in de vensters lelijke, onsamenhangende stukken glas en grillige loodlijnen, en zij spreken hun oordeel uit en veroordelen zonder de Kerk te zijn binnengegaan, vergetende dat een Kerk niet in de eerste plaats voor het uitwendige maar voor het interieur is gebouwd. Het Katholicisme is geen philosophisch systeem, het Katholicisme is in de eerste plaats leven. Hoe weinig heeft de Synode begrepen van het rijke, gevarieerde leven der Katholieke Kerk, van het leven van het Corpus Christi mysticum bezield door de H. Geest. Maar welke waarde kunnen wij - en ook anderen, - dan toekennen aan het oordeel der Synode over dingen die uit dat inwendig leven voortkomen en er alleen door verklaard worden, over de Mariaverering, over volksvroomheid, over de verkerkelijking der levensterreinen, over het huwelijk? En ook over de intolerantie der R.K. Kerk en over haar machtsstreven? Ja, ook over deze beide spookbeelden wordt, helaas, in het herderlijk schrijven gesproken. Zij worden zelfs beslist als angstspoken opgeroepen. Was het machtsstreven der Katholieken niet een der aanleidingen tot het publiceren van dit herderlijk schrijven? Wij vinden dit zeer jammer. Nu al sinds jaren worden wij, Katholieken, in Nederland door onze protestantse medeburgers als boemannen voorgesteld. Zijn wij dan in | |
[pagina 346]
| |
de praktijk des levens zo intolerant, zijn wij zulke machtswellustelingen? Het herderlijk schrijven geeft in de inleiding toe dat het 'uit de praktijk der vaderen verklaarbaar is', (p. 2) dat de Katholieken in Nederland zich lang als tweederangs burgers hebben gevoeld. Is het dan machtswellust wanneer de Katholieken thans opkomen voor datgene waarop zij recht hebben als gelijkberechtigde burgers? Is het machtswellust wanneer de getalsterkte der Katholieken en ook hun culturele betekenis toeneemt? Is het machtswellust, wanneer wij, zonder enige dwang uit te oefenen, opkomen voor de uitbreiding van het rijk van Christus? Is het wel allemaal juist wat in het herderlijk schrijven zo terloops beweerd wordt over de intolerantie van katholieke machtshebbers in den loop der historie? Er zijn van weerszijden in de vorige eeuwen betreurenswaardige dingen gedaan. Het zou hoogst onbillijk zijn de machtswellust en intolerantie van katholieke vorsten en overheden in het verleden op het conto te plaatsen van de katholieke geloofsleer en godsdienst. Wij, Katholieken, houden nu eenmaal principieel aan de integriteit van onze geloofsleer vast en wij moeten dat doen, willen wij aan Christus getrouw blijven; wij kunnen niet toelaten dat er getornd wordt aan de Openbaring die Christus aan zijn Kerk heeft toevertrouwd. Maar dat is geen onverdraagzaamheid. Voor alle mensen, tot welke natie of godsdienst zij ook behoren, moeten wij verdraagzaam zijn, welwillend, goed en liefdevol; dit is de leer en wil van Christus, dit is de leer en wil van de R.K. Kerk. Daaraan wordt niets afgedaan, door het feit dat sommige Katholieken die leer en wil van Christus en van zijn Kerk niet altijd in praktijk brengen. En daarom begint het ons wel een weinig te vervelen, dat men van protestantse zijde altijd maar weer komt aandragen met die spookbeelden van intolerantie en machtswellust. Het wordt een beetje beledigend. Het wordt een beetje...... intolerant aan de andere zijde. Maar de Katholieken kunnen over het algemeen tegen een stootje en worden niet zo gauw boos. Beaucoup comprendre c'est beaucoup pardonner. Na al het voorafgaande zal het wel duidelijk zijn dat wij de publicatie van dit herderlijk schrijven, dat met de beste bedoelingen door hoogstaande mannen werd opgesteld, betreuren. Wat wil men eigenlijk met dat herderlijk schrijven? Het heeft in ieder geval aan de zaak der oecumenische beweging geen goed gedaan. Het kan welwillende en eerlijk naar de vereniging der Christenheid strevende Hervormden slechts verwarren, omdat het hun een vertekend beeld geeft van het Katholicisme en hen stijft in allerlei overgeleverde veroordelen tegen de R.K. Kerk. De Generale Synode - die zonder de minste twijfel | |
[pagina 347]
| |
vrij is van en ver verheven boven elke verdenking van anti-papisme - mag niet onderschatten hoezeer haar oordeel, dat ongetwijfeld grote waarde heeft voor de Hervormden, en vooral haar mening over machtsstreven en intolerantie der R.K. Kerk, bij vele Protestanten het anti-papistisch gevoel weer zal wekken en versterken. Daarom moeten wij, tot onze spijt, dit herderlijk schrijven bestempelen als een in feite anti-papistisch geschrift, maar dan van een irenisch anti-papisme, dat echter, vrezen wij, alle vulgaire, domme en klein-burgerlijke anti-papistische tendenzen zal condenseren. Dat was toch zeker niet de bedoeling van de Generale Synode. En wat ons Katholieken betreft, daar wij in het eindoordeel van het herderlijk schrijven en in de motiveringen waarop het berust, niets anders kunnen zien dan de persoonlijke meningen van een aantal hoogstaande mensen, kan men niet van ons verwachten dat wij daarvoor ontrouw zouden worden aan het Goddelijk gezag der Katholieke Kerk. De Generale Synode moge het betreuren en moge er zich zelfs over ergeren, 'dat de R.K. Kerk weigert om deel te nemen aan de Wereldraad der Kerken', (p. 5) zij zal toch wel niet de illusie koesteren, dat haar herderlijk schrijven het standpunt, dat de R.K. Kerk in deze moet innemen, zal wijzigen. Wij zijn overtuigd, dat er in de latere Middeleeuwen grote misbruiken in de Kerk waren binnengeslopen. Maar de geloofsleer teruggaande tot de Kerkvaders, tot de Apostolische tijden, tot de H. Schrift, was ongerept gebleven. Onze vaderen in het geloof hebben dan ook de Kerk niet verlaten, maar hebben getracht binnen de Kerk een heilzame hervorming van hoofd en leden door te voeren. De reformatoren hebben de Kerk echter verlaten en hebben getracht, met verwerping van de overlevering, een eigen Christendom op te bouwen, enkel steunend op de H. Schrift, maar op de Schrift zoals elk hunner meende die te moeten verstaan en zonder enig authentiek leergezag. Dit heeft al direct verdeeldheid gebracht onder de Hervormers, een verdeeldheid die steeds toenam in de volgende eeuwen, tot eindelijk in onze dagen bij de Hervormden het bewustzijn doorbrak, dat het toch zo niet langer ging en dat die verbrokkeling in talloze kerken en kerkjes niet in overeenstemming kan zijn met de bede van Christus: dat allen EEN zouden zijn. Zo ontstond de oecumenische beweging, zo ontstond de Wereldraad der Kerken. De R.K. Kerk heeft die beweging met belangstelling en sympathie gadegeslagen, de Katholieken hebben zeer veel gebeden en velen bidden nog dagelijks dat die beweging door Gods genade een middel moge zijn voor het herstel van een ware eenheid onder de Christenen. Maar men kan van de oude, apostolische Moederkerk, die haar depositum fidei de | |
[pagina 348]
| |
eeuwen door ongerept heeft bewaard, toch niet verlangen dat zij aan de zending en opdracht van Christus, dus aan de 'gehoorzaamheid aan God' zoals haar geweten haar voorschrijft, ontrouw zou worden en zich zelf zal verloochenen. Deze 'bekering' is van de R.K. Kerk niet te verwachten. Hierin is de Kerk inderdaad onbekeerbaar. En men kan toch ook van ons, Katholieken, niet verlangen, dat wij op onze beurt uit de oude Moederkerk zullen weglopen om plaats te gaan nemen in de Wereldraad der Kerken en mee te zoeken naar een grootste gemene deler. * * * 'Ook zij die reeds lang tot de gelovigen behoren moeten naar mijn woorden luisteren. Hij, die tot de graankorrels behoort, moet zich - zij het ook bevend - verheugen, hij moet blijven wat hij is en niet weggaan van de dorsvloer. Hij moet zich niet naar eigen oordeel van het kaf willen ontdoen. Want als hij zich nu van het kaf wil afscheiden kan hij niet op de dorsvloer blijven. En als Hij, die onfeilbaar zal scheiden, zal komen, zal Hij dat wat Hij niet op de dorsvloer vindt niet naar de schuur brengen. Tevergeefs zullen dan de graankorrels die nu van de dorsvloer zijn weggegaan er zich op beroepen dat zij tot de aren behoord hebben' (cursivering van ons). Augustinus, sermo 123, 2. Vertaling van Dr Christine Mohrmann, 'Augustinus' Preken voor het Volk', blz. 338 - Utrecht, uitgave het Spectrum, 1948. |
|