Streven. Jaargang 3
(1949-1950)– [tijdschrift] Streven [1947-1978]– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
ForumBella matribus detestata (Horatius)Onder de reeds talrijke werken van Walschap neemt Moeder, zo pas verschenenGa naar voetnoot1), wel een uitzonderlijke plaats in. Het is geen grote roman, eerder een betrekkelijk korte novelle, met zelfs de omvang niet van Tor of De Consul. Het zou onder de oorlog ontstaan zijn; de uitgave, nu, komt op het goede moment. Want, al mag het verschijnen wellicht geen literaire gebeurtenis heten, goede boeken zijn thans zo zeldzaam dat we, met een nieuw, ons des te méér verheugen. Het verhaalt van een moeder die in de eerste wereldoorlog haar man verliest en in de tweede haar zes zonen. Van haar negen kinderen blijft één dochter over. Reeds bemerken we de grote spanning: de auteur wil een sterk geval; alles en allen wil hij overtreffen. En reeds herkennen we de schrijver van Houtekiet: voortvarend en onvervaard, met een zwak voor verbazende effecten en geslaagde performances. Nimmer had een beginneling zulk een onderwerp zonder overdrijving kunnen behandelen: de begaafde en bedreven oudere heeft het gekund, en reeds vermoeden we de bijzondere waarde van dit werkje. Waar ligt die waarde? Weer zou men, naar oude gewoonte, eerst van de stijl willen spreken; doch daar ligt de kern niet. Walschap heeft zijn stijl weliswaar, met deze novelle, gedeeltelijk vernieuwd. Vanaf zijn eerste grote roem schreef hij in de taal en de trant van het volksvertellen: hij hoorde een volksmens praten en alles zegde hij na, grof en geestig, brutaal en romantisch, met overgangen en syncopes gelijk ze nimmer in voege waren geweest. Evenals Gezelle, vanaf 1856, met te luisteren naar de volksmond de dichtkunst vernieuwde; evenzo deed het Walschap, rond 1930, voor het proza. Gezelle werkte fijner, veel meer als humanist en met boven-literaire doeleinden; zijn resultaten waren dan ook veelvuldiger en, vormelijk, meer waardevol. Maar Walschap, evenals Gezelle, putte weer uit de volks-bron; uit en door het volk kwam, eens te meer, de vernieuwing. Doch de vraag komt weer: heeft de kunstenaar dit bijzonder slagen aan zijn verhaaltrant vooreerst te danken? Zijn stijl hier verschilt merkbaar van zijn gewone wijze: hij is veel soberder en, zo mogelijk, nog directer. Langzaam was, bij hem, het procédé gekomen: een licht oratorische overtolligheid van gedachten en opmerkingen, een bewust vocaliseren met volle woorden en pakkende details. Hier kastijdde hij zichzelf. Doelbewust streefde hij de oude soberheid na, en deze werd zoveel machtiger, daar de jaren van oefening en vaardigheid nu eenmaal meewerkten. Hij stond niet meer aan zijn begin. Dank zij de stijl, de oude stijl doch soberder en machtiger, heeft het onderwerp iets patriarchaals, stellig iets symbolisch. Het verhaalt van een moeder, een boerin gelijk wij er vele kennen. Het stelt ons een extreem geval voor; maar soortgelijke dingen liggen voor het grijpen. Alles geschiedt op een onbepaalde plaats, nergens in België en toch overal; alles in een nauwelijks aangegeven tijd, behalve dat we de twee oorlogen spontaan tussen jaartallen vastleggen. Buiten | |
[pagina 206]
| |
de veelvuldige rampen zijn er geen ongewone feiten; toch staat het gezin met veel eigenaardigheden getekend. En het korte verhaal begint met het eerste, het vroege verkeren der latere moeder; het eindigt met de dood der laatste twee zonen, wanneer de diepbedroefde nog niet alles weet. Op de allereenvoudigste wijze vloeit heel veel samen. Het geheel zou een half-eeuwse familie-kroniek mogen heten; alles heeft het daarvan, behalve de breedvoerige eentonigheid. Waar ligt de waarde? De stijl geeft het laatste antwoord niet; ze ligt in de werkelijkheid, gelijk Walschap ze doorleeft. Jaren geleden reageerde hij tegen het onwerkelijke verhaal; zo vond hij zichzelf. Zijn stijl, die het brutale beleven onmiddellijk vatte en onverbloemd weergaf, dreef en hield hem in het concrete; met deze bijzonderheid dat hij, die nochtans veel details opmerkte en gebruikte, er nimmer aan verslaafd werd. Niets remde zijn vaart! Hij zocht dieper, hij greep machtiger; hij typeerde en vertoonde de mysterieuze werkelijkheid van liefde en van oer-gevoelens. En dit geeft nu aan dit verhaal een bijzondere waarde; dat het, uit de ervaring zo maar gegrepen en toch van alle plaatsen en tijden, de grote menselijke verhoudingen treffend naar voren haalt. Mensen leven onder elkaar; diep in de auteur brandt deze overtuiging: er is voor allen één bestaan; de mensen zijn er om broeders te zijn. Werkte die overtuiging, in bijna al de werken aanwezig, soms niet te simplistisch? Werd ze niet aangewend tegen bepaalde instellingen? Domineerde soms niet, op grond van die geest, het harde nonconformisme? Wij menen van ja; maar in deze novelle bespeuren we van een nonconformisme zo goed als niets: de mystiek van het onderwerp sleept alles mee.
Als we over Moeder nadenken: waar ligt het zwaartepunt? Ligt het in het moederschap? Of in het pacifisme? Eigenlijk in het pacifisme en dit zit het diepst: de oorlog vernietigt mensdom en mensen. Daarvan uitgaande, koos Walschap zijn extreem geval: een moeder met zes volwassen zonen, tegelijk weduwe door de eerste wereldoorlog. Maar dan heeft die moedergestalte hem toch aangegrepen. Hij tekende het trouwlustig meisje dat haar zin kreeg, de jonge moeder met haar levenslust en nog verrast door de vreugde, de eerste zware pijn en dan, reeds voorbereid doch geenszins verwacht, haar grootste beproeving. Weer schijnt alles te luwen; - neen toch! de tweede oorlog voltooit, menigvuldig nu, moord en beroving. Met recht draagt het werk dus zijn titel. Nergens worden moedersmart en moederhart uitgerafeld of sentimenteel beschreven. Maar niemand kan lijden; niemand kan, ook in het grootste leed, taai en goed zijn gelijk een moeder. En dat heeft Walschap willen voorstellen. Enkele rauwe woorden en zinnen kunnen hinderen; ze horen bij de doen- en schrijfwijze van de auteur. Soms vervangt enig schijn-realisme, simplistisch en overdreven, de werkelijke ervaring; doch dat is eveneens een geringe vlek. Het werk, stoer en zuiver, behoudt zijn waarde.
Is dat dan de echte Walschap? Die van Celibaat, Houtekiet, Het Kind en Sybille? Ja, de echte. Dezelfde die Wit en zwart schreef. Altijd komt bij hem hetzelfde mensentype weer: een goed mens, bijna onwerkelijk en dwaas in zijn goedheid, met iets van een held en wat meer van een sukkelaar. En altijd krijgt die goedheid een nogal evangelische betekenis. De heroïsch-romantische overdrijving valt, naar onze smaak, te weinig weg; doch dat weerkerend type duidt het best aan hoezeer Walschap, van nature een religieus en profetisch temperament, geen groter behoefte kent dan dat hij de blijde tijding zou verkondigen. | |
[pagina 207]
| |
Maar op zijn weg heeft hij veel waargenomen. Veel verstond hij verkeerd; soms werd hij verkeerd verstaan. Daarbij was hij vulkanisch van natuur, uit één stuk, onbarmhartig pamfletair. De atmosfeer zelf, in de tijd tussen de twee oorlogen, deed de rest. Veel wilde haren moesten geplukt, veel wilde driften ook uitgeschreven; nu lijkt langzaam de rust in te treden, en langzaam komt het beste zuiver boven.... Doch de eigenlijke motieven van deze kleine novelle - een breedmenselijk pacifisme en de grote natuurverhoudingen in het gezamenlijk bestaan -: het zijn, doorheen geheel zijn oeuvre, de enige constanten. En zij maken dat deze novelle, tenslotte dan een levenswerk, zo aangrijpend kon worden, terwijl de fouten grotendeels werden overwonnen. Sommigen merken wel op, dat het godsdienstig motief nergens meespeelt. Neen, doch evenmin wordt het geloochend. Wij weten heel goed - en Walschap niet minder - dat, zonder een ware vroomheid, zulke edele sterkte bij onze landelijke bevolking nimmer bestaat. Daartegenover kon ook een gelovig romancier een boek als dit schrijven, zonder van de godsdienst méér melding te maken. De auteur zelf zou, dunkt ons, een kruisje achter de quotering (christelijke inspiratie) beslist negeren; alles zou hij herleiden tot 'menselijke meewarigheid'. Toch menen wij, dat, dank zij het godsdienstige die meewarigheid in hem gegroeid is, en dat iets van de oude godsdienstigheid is blijven doorwerken. EM. JANSSEN S.J. | |
Het onderwijs in de constitutie van IndiaIn de grondwet van India, welke onlangs in werking is getreden (26 Januari 1950), heeft men angstvallig vermeden ook maar één artikel op te nemen, dat aan de grote democratische beginselen van het Westen afbreuk zou kunnen doen. Op elk gebied wordt aldus volledige gelijkheid aan al de burgers van de staat gewaarborgd; gelijke politieke rechten (algemeen stemrecht), afschaffing van elke discriminatie tussen standen (geen untouchables meer!), rassen en godsdiensten. Het ideaal van de 'rechten van de mens' blijkt dus wel diep te zijn doorgedrongen in het land van Gandhi. Op onderwijsgebied heeft deze strekking van de nieuwe grondwet belangrijke en gelukkige gevolgen. Wellicht is het de nieuwe grondwet van India, die de noodzakelijke consequenties van de ware democratie op dat terrein het verst heeft doorgevoerd. T.N. Sequiera S.J., een Indiër, verstrekt hierover bijzonder interessante gegevens in het tijdschrift America (28 Januari 1950), die we hier samenvatten. De vrijheid van onderwijs wordt in de nieuwe constitutie omstandiger dan waar ook verkondigd: 'alle minderheden, gebaseerd hetzij op godsdienstige, ethnische of linguïstische verschillen, bezitten het recht opvoedingsinstituten (educational institutions) op te richten en te beheren' (Deel III, nr 23, 3, a). Hierdoor wordt aan alle ouders het recht verzekerd, om aan hun kinderen de opvoeding te laten geven, die met hun godsdienstige overtuiging overeenstemt. We kennen in het Westen vele Constituties, waarin dezelfde natuurlijke rechten aan de ouders worden gewaarborgd, maar waarin geen voorzieningen zijn getroffen, opdat die rechten ook in werkelijkheid kunnen worden uitgeoefend. In niet weinige landen wordt deze uitoefening belemmerd of verhinderd door het onthouden van finantiële steun aan de 'vrije' scholen, welke hierdoor | |
[pagina 208]
| |
moeilijk of onmogelijk met de kosteloze staatsscholen kunnen concurreren. De Indische wetgeving heeft deze sabotage van het recht van de ouders onmogelijk gemaakt door de paragraaf b van hetzelfde nr 23: 'Bij de subsidiëring van onderwijsinrichtingen, zal de staat geen discriminerend onderscheid maken ten nadele van opvoedingsinstituten die onder het beheer staan van minderheden gebaseerd op godsdienstige, of ethnische of linguistische verschillen'. Ik meen, dat nimmer een dergelijk artikel in enige Constitutie werd opgenomen. Wel zijn er landen - al te weinig helaas! -, die uit het beginsel van de vrijheid van onderwijs ook de conclusie trekken van gelijke subsidiëring van openbaar en bijzonder onderwijs; maar nergens werd, naar ons weten, deze gelijkstelling in de Constitutie zelf opgenomen. Het bovenvermeld grondwetsartikel bevat nog een andere belangrijke bepaling, op grond waarvan het aan het staatsgezag verboden is iemand de toegang te ontzeggen tot enige officiële onderwijsinrichting, omdat hij behoort tot een godsdienstige, ethnische of linguistische minderheid. Hierdoor is ieder in staat, ook wanneer zijn minderheidsgroep geen hogere onderwijsinstelling bezit, zich via het staatsonderwijs tot de vrije beroepen voor te bereiden: aan niemand kunnen omwille van zijn geloof, ras of taal de voordelen van een volledig onderwijs ontzegd worden. Het staat buiten twijfel, dat de drie hier aangehaalde paragrafen voor de katholieke Missies zeer belangrijk zijn, hoewel deze bepalingen toch eigenlijk niet als privilegies zijn te beschouwen daar ze eenvoudig een natuurlijk recht sanctionneren. Wat betreft het godsdienstonderwijs in de staatsscholen vinden we in de Constitutie van India de volgende bepalingen. De staat zelf zal geen enkel godsdienstig onderwijs verstrekken in geen zijner scholen. De officiële school in India is dus neutraal, hetgeen overeenstemt met de neutrale staatsopvatting welke in deze Constitutie wordt gehuldigd. In het officieel schoolprogramma is bijgevolg geen enkel uur voor het godsdienstonderricht opgenomen in geen enkele graad van het onderwijs. Daarom is de staatsschool nog niet noodzakelijkerwijs een totaal niet-godsdienstige instelling, want het is mogelijk dat in India, zoals in Engeland, de lessen zullen worden voorafgegaan door een of andere 'godsdienstoefening', waaraan iedereen kan deelnemen. Ook is het door de Constitutie niet verboden, dat in de staatsscholen buiten de klasuren godsdienstonderricht zou gegeven worden. Alhoewel dit geen ideale regeling is, en de godsdienstzin van de Indische jeugd door de officiële neutraliteit niet zal worden gediend, toch staan we hier zeer ver van de anticlericale 'neutraliteit' die op de staatsscholen van vele landen van het Westen bewust of onbewust in de hand wordt gewerkt. De Constitutie wil, dat in geen enkele staatsschool en ook in geen enkele door de staat gesubsidiëerde vrije school een leerling kan verplicht worden het godsdienstonderricht te ontvangen, tenzij de leerling zelf, of, indien hij minderjarig is, zijn ouders of zijn voogd hun toestemming gegeven hebben. In India met zijn vele godsdienstige groepen en zijn betrekkelijk klein getal scholen, voornamelijk van middelbaar en hoger onderwijs, is de schoolbevolking veel meer gemengd dan in onze landen. De Constitutie sanctionneert hier een toestand zoals die bij de katholieke Missies van de beginne af bestond. Vooral de katholieke middelbare- en hogere scholen worden bezocht door een groot aantal heidense leerlingen en studenten. Geen hunner is verplicht het katholiek godsdienstonderwijs te volgen. Deze bepaling van de Grondwet zou weliswaar volgens T.N. Sequiera tot sommige moeilijkheden kunnen leiden, indien ze op een enge en hinderlijke wijze wordt geïnterpreteerd. | |
[pagina 209]
| |
De nieuwe Grondwet van India kan over het algemeen aan iedereen voldoening geven, en niet het minst aan de katholieke Missies. T.N. Sequiera waarschuwt nochtans tegen een al te uitbundig optimisme. Wat in Delhi wordt voorgeschreven, wordt daarom nog niet door de provincies, die de uitvoering in handen hebben, in dezelfde geest tot werkelijkheid omgezet. De reële toestanden zullen verschillen van provincie tot provincie en de Constitutie zal niet beletten, dat hier of daar een provincie, door het stellen van al te hoge of zelfs buitensporige eisen betreffende waarborggelden, gebouwen, onderwijzend personeel, de vrije uitoefening van de rechten van de ouders zal belemmeren of zelfs geheel verhinderen. Van een beroep op Delhi zal er in dergelijke gevallen niet veel te verwachten zijn. 'Het is de plicht van de katholieken in India, zo besluit de schrijver, met het vertrouwen dat zij schenken aan de meerderheid die hen bestuurt, tevens de waakzaamheid te verbinden en het is de taak van de katholieken van heel de wereld, ons te helpen met hun begrijpende sympathie'. F. |
|