| |
Boekbespreking
Godsdienst
Dr M.M.J. SMITS VAN WAESBERGHE S.J. Katholieke Nederlandse mystiek. - H. Meulenhoff, Amsterdam, 1947, 406 pp., geb. f 16,75.
Ds D.A. VORSTER. Protestantse Nederlandse Mystiek, Deel II. - H. Meulenhoff, Amsterdam, 296 pp., geb. f 12,75.
Dit tweedelige werk over De Nederlandse Mystiek, waarvan het ene de Katholieke Mystiek, het andere de Protestantse Mystiek in de Nederlanden behandelt - al kunnen we het met de uitgever niet zonder meer als een standaardwerk beschouwen - zal om zijn zeer verdienstelijke kwaliteiten bij menigeen, die op dit gebied werkzaam is en belang stelt in de problemen van mystiek in onze Lage Landen, zeer welkom zijn. Elk op hun manier - want beide delen zijn nog al verschillend van conceptie - schenken ze ons leerzaam overzicht van en een verantwoord inzicht in de stof die ze behandelen.
Dr Smits van Waesberghe heeft om begrijpelijke redenen afgezien van enig historisch overzicht en van iedere geschiedkundige-vergelijkende behandeling, van de stof. Het is immers met de geschiedschrijving van de Nederlandse spiritualiteit nog zo gesteld dat een dergelijke synthetische bewerking van het materiaal niet doenlijk is, of althans slechts een voorlopig karakter kan hebben. Hij heeft dan ook de voorkeur gegeven aan een meer leerstellige uiteenzetting van de hoofdmomenten, die de spiritualiteit der Nederlanden kenmerken. En tot dit doel kon hij inderdaad geen betere keuze doen dan hij gedaan heeft, en als grondschema nemen de leer van Ruusbroec zoals hij deze het duidelijkst in zijn 'Gheestelike Brulocht' uiteen zet. Het geheel indelend volgens het werkende, het godbegerende en het godschouwende leven, beschrijft hij de ontwikkelingsgang van het mystieke leven in deze drie stadia en illustreert ze met 133 uitvoerige citaten uit Beatrijs van Nazareth. Hadewych, Ruusbroec, Hendrik Herp, Gerlach Peters, Suster Bertken, Frans Vervoort, die op zich zelf alleen reeds een kleine bloemlezing uit de Nederlandse mystiek vormen. Hierbij maakt de schrijver dan telkens bij ieder voornaam moment van het mystieke leven gebruik om er de eigen termen, begrippen, voorstellingswijze en onderlinge verhouding van te verklaren, en ze in het licht van mystiek-theologische beschouwingen te verhelderen, zodat we hierin samen met het inleidend hoofdstuk over katholieke mystiek
| |
| |
in het algemeen tevens een theologisch gefundeerd tractaat bezitten over de hoofdlijnen van de mystiek. Samen met het algemene hoofdstuk over de katholieke Nederlandse mystiek, de literaire notities en de verklarende woordenlijst van de voornaamste mystieke termen schenkt ons dit alles een rijk bezit, waarvoor we de schrijver van harte dankbaar mogen zijn. Wie evenwel een bredere belezenheid op dit gebied bezit zal het waarschijnlijk wel betreuren, dat door de wellicht onvermijdelijk gevolgde methode van bewerking en de nog al spaarzame keus van de geciteerd auteurs, het beeld van de Nederlandse mystiek zoals het hier getekend staat nog al zuinig en schematisch aandoet, dat het ieder historisch perspectief mist en de rijke gevarieerdheid van motieven en persoonlijkheden toch wel al te zeer uitvlakt. En ik stel me voor dat de vakman op dit terrein nog al eens de pen ter hand zal nemen om een bladzijde aan te tekenen waarin een interpretatie van een auteur of van een bepaald punt van hun leer, of een mystiek-theologische verklaring hem niet helemaal bevredigt. Doch laat de vakman dit doen, het zal hem niet beletten zich te verheugen dat we dank zij de arbeid van Dr Smits van Waesberghe een goed uiteenzetting van de hoofdmomenten van onze katholiek Nederlandse Mystieken rijker zijn geworden. En de niet vakman, en hier mede bedoel ik op de eerste plaats priesters, kloosterlingen en leken, die door hun studie of ambtsbezigheden of roeping met dit aspect van het geestesleven onzer vaderen in aanraking komen of hoorden te komen, late dit boek niet ongelezen. Hij zal verbaasd staan over de rijkdom die het biedt en die we in ons verleden bezitten. Het werk is verlucht met enkele mooie reproducties van El Greco. Wat ze hier echter komen doen ontgaat ons.
Ds Vorster heeft zijn taak enigszins anders opgevat. Na eerst in drie hoofdstukken van algemene strekking de problemen van Protestantisme en mystiek - in het protestantisme is de mystiek inderdaad een probleem - van Luther en de mystiek en Calvijn en de mystiek zoals zijn modern vrijzinnig oog ze ziet te hebben besproken, volgt hij de historische lijn van de zestiende tot de twintigste eeuw, om dan te besluiten met een hoofdstuk Samenvatting en Inzichten. En de auteurs, de opvattingen en de feiten besprekend en interpreterend, toetst hij deze aan zijn inzichten, die een nogal persoonlijk karakter hebben, en die men moeilijk voor de algemeen geldende van het protestantisme of zelfs van het Calvinisme zou kunnen laten doorgaan. Aldus krijgen we een zeer lezenswaardig historisch overzicht over personen en gebeurtenissen, over opvattingen en religieuse vroomheidshoudingen en bewegingen, waarvoor we de schrijver dankbaar kunnen zijn. In het protestantisme is de mystiek, zoals Ds Vorster het ook weet, een precair geval. Zijn vrijzinnige opvattingen over wezen, zin en betekenis van de mystiek zijn niet de onze en worden misschien wel door het grootste gedeelte van zijn geloofsgenoten niet gedeeld. En als we het begrip 'mystiek' vergelijken met het scherp omschrevene begrip der katholieken mystiek, zoals het door Dr Smits van Waesberghe wordt gegeven, dan staan we wel enigszins verbaasd over wat het al niet bevatten en omvatten kan. Wij zijn niet gewoon om in alle religieuse vormen van vroomheid en innigheid direct mystiek in de eigenlijke zin te zien. Hiervan worden ons enkele oprechte en stichtelijke voorbeelden geboden, die we in hun eerlijkheid en gaafheid kunnen waarderen. Als we dan verder in de geschiedenis van de protestantse mystiek datgene wat men in afgeleide zin mystieke dichters pleegt te noemen opgenomen ziet, dan kunnen we toegeven, met het nodige onderscheid in de begrippen, dat ook dit met mystiek te maken heeft. Maar we moeten eerlijk
bekennen dat we met figuren als Jean de Labadie en zijn aanhang en meer andere 'mystieke' conventikels van die aard geen raad weten en we begrijpen de protestantse geloofsgenoten van de schrijver, dat ze deze niet wensen beschouwd te zien als hun mystieke vertegenwoordigers. Een katholieke auteur zou die zonder aarzelen onderbrengen onder het hoofdstuk: pseudo-mystiek en religieuse ontsporing. Wij betreuren dat in dezen geen onderscheid gemaakt is geworden, doch we geven geredelijk
| |
| |
toe, dat eenmaal aangenomen de opvatting over de mystiek van de schrijver er voor een dergelijk onderscheid geen plaats meer is. De Rembrandt-reprducties harmonieren beter met de tekst dan illustraties van het eerste deel, toch hadden we liever gezien dat er een inniger verband bestaan had tussen tekst en beeld.
U. Notebaert
Werken van de H. Teresia, uit het Spaans vertaald door Dr Titus Brandsma etc., Deel III, bevatten De Weg der Volmaaktheid, Het Kasteel der ziel, Beschouwingen over de liefde Gods, Verzuchtingen na de H. Communie, Mededelingen over haar geestelijk leven, Enige raadgevingen en losse gedachten, Het vejamen, Antwoord op een geestelijke uitdaging, Gedichten, Register van eigennamen, Overzicht van haar gebedsleer. - Uitgeverij Paul Brand, Bussum, 1949, 975 blz. f 15.
Met dit deel, dat naast twee klassieke tractaten enkele nog niet gepubliceerde werken bevat, heeft de prachtige, kostbare uitgave van P. Keulemans zijn voltooiing bereikt. Bewerker en uitgever verdienen hiervoor nogmaals onze hoge lof. Naast de vertaling b.v. van de verzuchtingen na de H. Communie valt de bewerking van de gedichten wel wat tegen. Hoe nauwkeurig en kundig het overzicht ook is, het lijkt ons tenslotte als samenvatting van alles wat Teresia op het gebied der mystiek te zeggen heeft, niet volledig. Zo blijven er enkele desiderata bestaan (spelling, algemene inleiding, afzonderlijke inleidingen). Maar dit doet aan onze dank en waardering geen afbreuk. Teresia kan te midden van ons haar lerende, bemoedigende en heiligende taak vervullen.
M. Smits v.W.S.J.
Jean VILNET, Bible et Mystique chez saint Jean de la Croix. Etudes Carmélitaines. - Desclée De Brouwer, Brugge, 1949, XII-260 pp., Fr. 85.
Deze studie onderzoekt de betekenis van de Bijbel in het werk van de mystieke Kerkleraar, de H. Joannes van het Kruis. Na een overzicht over het Bijbels milieu tijdens de Siglo de Oro, en in het raam der Karmelhervorming worden met pijnlijke nauwgezetheid de Bijbelcitaten onderzocht. De auteur komt tot de volgende conclusies: de Bijbelteksten, soms zeer vrij geïnterpreteerd (p. 45), steeds op een persoonlijke wijze geïncorporeerd (48), blijken de minst onvolmaakte uitdrukking te zijn van de onuitsprekelijke mystieke ervaring. Tot zover kan iedereen het eens zijn met M. Vilnet; doch zijn boek verdedigt een stelling die ons inziens niet kan aanvaard worden, als zou namelijk de H. Joannes van het Kruis in zijn gebruik van de H. Schrift, de 'exacte en diepe zin van de Bijbel ontdekt hebben' (175).
Het is hier niet de plaats de procédés van de Kerkleraar te beoordelen of te veroordelen. Enkel en alleen moet er op gewezen worden, dat het geen zin heeft die procédés voor te stellen als getrouwe ('sans fausser': pp. 170 en 173) benaderingswijzen ten aanzien van de geïnspireerde tekst. Deze beoordeling steunt niet op 'persoonlijke' (174) ideeën over de verklaring van de Bijbel, doch uitsluitend op de jongste kerkelijke leer over de 'sensus litteralis' (in technische zin, niet in de betekenis die voorkomt in Subida III, c. 19).
Dat het gebruik der H. Schrift bij de H. Joannes van het Kruis niet principieel 'getrouw' is, blijkt ten overvloede uit de vaak voorkomende allegorese: in het boek van M. Vilnet komen op zijn minst 65 teksten van de Bijbel voor, die door de mystieke Kerkleraar overdrachtelijk verklaard worden. Trouwens M. Vilnet spreekt zelf van 'ineonscients contresens' (78), van belangrijke teksten die bijna alle 'inexact' zijn (79): en daarenboven roept hij terecht een 'lange exegetische traditie' (88) in, die bepaalde teksten steeds allegorisch verklaard heeft. - Het beroep dat M. Vilnet maakt op de aanwezigheid van 'goddelijke gedragingen' in de H. Schrift, b.v. in verband met Gods liefde voor de mensen, is op zijn minst geforceerd, als men daarin 'de enige les' (113) wil zien van de gewijde teksten. In de allermeeste gevallen verschijnt Gods liefde, niet 'malgré les mots humains' (158) doch langs die menselijke vormge- | |
| |
ving, gebonden aan concrete objecten. Wie deze concrete teksten toepast op een ander concreet geval, b.v. op de mystieke ervaring van een enkeling, maakt gebruik van een 'transpositie' (170) die verder reikt dan de geïspireerde 'sensus litteralis'. Zelfs een heilige kan, 'hineininterpretieren'.
Ten slotte zoekt M. Vilnet vanuit het standpunt van hedendaagse leer der Kerk, de houding te rechtvaardigen van een 'heilige Doctor Ecclesiae' (194), die heel anders stond tegenover het gebruik der H. Schrift dan de huidige Katholieke Bijbelverklaring.
J. De Fraine S.J.
Schweizer Rundschau, Doppelsonder-nummer über die Bibel, 49. Jahrgang, Oktober-November 1949, Heft 7/8, pp., 425-583. - Verlag-anstalt Benziger & Co, Einsiedeln, Zürich, Keulen, Zw. Fr. 5,50.
Dit Zwitserse tijdschrift voor geestesleven en cultuur brengt in een afzonderlijk dubbelnummer 24 opstellen over de H. Schrift. Dit onderwerp wordt van alle zijden belicht: van speculatief dogmatisch standpunt uit door Hans Urs von Balthasar ('De H. Schrift als woord Gods') en door Oskar Bauhofer ('Jezus Christus belofte en vervulling'); van speciaal exegetisch oogpunt door F.M. Braun ('Hoe staat het met de studie van de Bijbel?'), door Peter Morant ('Exegese'), en door Gebhard Frei ('Zin voor symboliek en Bijbel'). Andere auteurs behandelen een of ander afzonderlijk punt: Eugenio Zolli bespreekt 'de profeten en het profetenambt', Wilhelm Vischer schrijft over de 'oorspronkelijke taal van de Bijbel', Benno Gut geeft een overzicht van 'de sociale verhoudingen in Israël ten tijde van Jezus'. Met een drietal artikelen wordt stelling genomen tegenover het vertaal-probleem: Arthur Allgeier raakt even het 'psalterium Pianum' (de nieuwe Romeinse psalmenvertaling) aan, Karl Thieme geeft enkel 'beginselen voor een bijbelvertaling' aan, Josef Könn ten slotte bespreekt zijn ervaringen in verband met 'bijbelavonden' voor katholieken in Zwitserland. Van aesthetisch standpunt uit geeft Martha Rohrbach beschouwingen te beste 'over illustratie van de Bijbel', en Wolfram von Steinen over 'de bijbel in de poëzie.
Het is onmogelijk op elk van deze studies in te gaan: enkele bezwaren kunnen en lijken ons te moeten naar voren gebracht worden. In de speculatieve studie van Urs von Balthasar mangelt het hier en daar aan de nauwkeurigheid, waarvan het belang in dogmatisch vastgelegde begrippen niet kan geloochend worden: zo b.v. ziet de auteur - in navolging trouwens van Origenes - in éénzelfde woord meerdere, toch scherp te onderscheiden begrippen: het 'woord' der Schrift is niet gelijk te stellen met het 'woord' der Openbaring, noch met het goddelijke 'Woord'; indien Jezus' Woord door de H. Geest 'geïnspireerd' is (p. 431), dan is deze 'inspiratie' niet gelijk te stellen met de technisch gedefiniëerde 'ingeving'; het heeft, dunkt ons, niet veel zin, over één kam te scheren het 'tradidit spiritum' bij Jezus' kruisdood en het mededelen van de 'Geest' in het Cenakel. Ten slotte raakt de auteur de grond zelf van zijn houding aan wanneer hij zijn gedachten ten beste geeft over de 'letterlijke' zin der H. Schrift (437): deze lijken moeilijk overeen te brengen met de lering van de laatste Pauselijke encycliek 'Divino afflante' (cfr wat Peter Morrant zeer juist zegt op p. 474).
Onjuist lijken ons de volgende meer technische beweringen: op p. 454 wordt gesproken van het louter 'physisch heiligheidsbegrip van het Oude Testament', terwijl dezelfde auteur op p. 458 in verband met de 'heiligheidswet' (Lev. 19, 2) zeer juist spreekt van het 'realiseren van zedelijke waarden'. - Op p. 483, n. 2 wordt geïnsinueerd dat de nieuw-ontdekte handschriften uit de woestijn van Juda zouden pleiten voor de Isaiaanse authenticiteit van het hele boek Isaias; nu is het duidelijk dat er minstens vijf eeuwen verliepen tussen de tijd van Isaias en de datum der handschriften; uit dezelfde tijd als de nieuwe documenten stamt trouwens het boek Ecclesiasticus dat reeds de eenheid van auteurschap schijnt te aanvaarden (48, 27). - Dat in de Apocalyps hoofdst. 12 'op de eerste plaats' Maria zou bedoeld zijn, wordt door heel de contekst tegengesproken (p. 522).
| |
| |
Storende drukfouten zijn o.m. de volgende: Wright voor Albricht (p. 483, n. 2): Theodosius voor Theodotion (p. 509). Onjuist is de toewijzing van P. Alexis Mallon S.J. aan de door Dominikanen bestuurde Ecole Biblique van Jerusalem (p. 481).
J. de Fraine S.J.
Het Avondmaal. Problemen rond de Avondmaalstheologie en de Intercommunie. - Van Gorcum en Comp., Assen, 1949, 82 pp.
Dit boekje wordt als geschenk gegeven aan de lezers van Vox Theologica, orgaan der (protestantse) Vereniging van Studenten aan de Theologische Faculteiten in Nederland. Deze vereniging heeft in Januari 1949 een congres gehouden waarvan hier de vier referaten zijn gebundeld. Prof. Dr J.N. BAKHUIZEN VAN DEN BRINK spreekt als eerste over Het Avondmaal in de jonge Christelijke Kerk, vooral uitgaande van de Mystagogische Catechesen van Cyrillus van Jeruzalem. Hij vindt in de jonge Kerk een traditie omtrent sacramentele tegenwoordigheid en offerkarakter, welke hij niet in de boeken van het Nieuwe Testament meent te kunnen aantreffen, maar wil daarbij tegelijk vasthouden 'aan de ene bron voor beide: de Openbaring Gods in de Menswording van de Zoon, wiens Lichaam de Kerk is' (blz. 20). Prof. Dr H.N. RIDDERBOS spreekt, in verband met het Avondmaal, over Woord en Sacrament, waarbij zijn, geheel en al protestantse, conclusie luidt: dat de heilsmededeling door het Sacrament in geen enkel opzicht boven die door het woord, de lezing en prediking van de Schrift, uitgaat. Prof. Dr G.C. VAN NIFTRIK houdt een referaat over Luther en Calvijn over het avondmaal, dat tevens een hoofdstuk vormt van een weldra te verschijnen boek over het Avondmaal. Als eigen synthese leert hij een pneumatisch-eschatologische tegenwoordigheid van Christus' Lichaam en Bloed, welke reëel is, maar toch weer niet zó werkelijk dat ook de onwaardigen 's Heren Vlees eten en zijn Bloed drinken. Tenslotte handelt de oud-katholieke Prof. Dr P.J. MAAN over Problemen rondom de Intercommunie, d.i. het wederkerig aan elkanders Avondmaal deelnemen, zoals het bijv. tussen Oud-Katholieken en Anglicanen bestaat.
Op de achtergrond van al deze referaten wordt steeds weer zichtbaar de katholieke leer over de H. Eucharistie, die door geen de sprekers ten volle aanvaard wordt. Prof. Ridderbos staat er het verst van af doordat hij onze sacramentenleer nog steeds ziet als een 'sacramentsautomatisme', waarvan 'de wortels tot in de heidense aardlagen van de geschiedenis der beschaving doordringen' (blz. 24). Meer gespreksmogelijkheden bieden de andere referenteri, aan wie met name de door Casel opgeroepen reflexies binnen de katholieke theologie (aan Prof. Bakhuizen van den Brink gedeeltelijk bekend) de katholieke leer over de eenheid van Kruisoffer en eucharistische viering zouden kunnen verduidelijken. De werkelijke tegenwoordigheid tenslotte zou ook in de kategorieën van Prof. van Niftrik zijn uit te drukken, daar zij hier reeds werkelijk is naar beide zijden: tot heil of 'ten oordeel', gelijk ook de tegenwoordigheid van de Wederkomende zijn zal.
P. Schoonenberg
Eduard EICHMANN. Lehrbuch des Kirchenrechts auf Grand des Codex Iuris canonici. Neu bearbeitet von Klaus MöRSDORF. II Band. Sachenrecht. - Verlag Ferdinand Schöningh, Paderborn, 1950, 6e Auflage, 504 pp., geb. 18 D.M.
Ofschoon Eichmann's leerling en opvolger van Mörsdorf veel aan de vorige uitgaven heeft veranderd, is het karakter en de bijzondere verdienste van dit Codex-commentaar er in het minst niet door verminderd, integendeel. De door Mörsdorf gevolgde streng juridische methode is ook in deze bladzijden weer onmiddellijk te herkennen. De omschrijving der begrippen, de systematische verwijzing naar de grondbeginselen van het kerkelijk recht, die in alle onderdelen weerkeren onderscheiden dit leerboek van elk ander. Men vindt elders misschien meer practische en positieve gegevens, zeker niet meer inzicht en verklaring. Voor juristen, die iets meer dan oppervlakkige kennismaking wensen met het kerkelijk recht, is dit wel het voor hen meest aangepaste werk.
P. Huizing
| |
| |
T.F. LINDSAY, Saint Benedict. His Life and Work. - Burns Oates, London, 1950, 198 pp., 10 sh. 6 d.
Wanneer het oordeel over dit boek, dat overal duidelijk sporen toont van veel liefde voor het onderwerp en de gelijke studie, minder gunstig uitvalt, dan ligt dat hieraan dat de auteur te veel historicus is en te weinig hagiograaf. Het schaarse feiten-materiaal van het leven van Sint Benedict zelf wordt aangevuld door gegevens betreffende de plaatsen waar hij vertoefde, de politieke en sociale achtergrond waartegen zijn leven zich afspeelde, enz. Dit alles is op zich voldoende interessant, maar het gevaar dat op deze wijze het boek zijn balans verliest ls hier niet voorkomen. Zoals het boek er ligt is het grotendeels een commentaar op de hoofdbron van onze kennis betreffende Sint Benedict, namelijk de Dialogen van St. Gregorius; doordat de auteur echter te veel zich geoccupeerd heeft met dit leven vast te leggen op een historisch verantwoord stramien van plaatsen en tijden, heeft hij het tijdeloze van deze ware 'man Gods', dat door al de wonderbare verhalen van Gregorius zo weldadig naar voren treedt, op zijn minst toch wel beschadigd. Men voelt het aan dat Sint Benedictus groter is dan hij in deze bladzijden verschijnt. noch als persoon, noch als heilige, noch eigenlijk ook als vader der monniken leeft hg hier.
W. Peters
Hubertus van GROESSEN O.F.M. Cap., De apostolische faculteiten voor missiegebieden. - J.J. Romen en Zonen, Roermond-Maaseik. 1949, 128 pp., f 2,95.
In 1941 heeft de Congregatie tot Voortplanting des Geloofs de formulieren van de faculteiten die aan de missie-Ordinarissen worden verleend iets gewijzigd. Pater van Groessen schreef hierop de eerste Nederlandse commentaar, waarbij hij zich veelal nauw aansluit bij het Latijnse van Vromant, Facultates apostolicae, ed. 3a 1947, maar met verschillende nuttige aanvullingen en wijzigingen. Ook door de grotere beknoptheid is dit commentaar voor de praktijk makkelijker te hanteren, en daarvoor ls het ook geschreven.
P. Huizing.
Dominicus M. PRüMMER, O.P., Vade mecum theologiae moralis, editio sexta. - Verlag Herder, Freiburg i. Br., 1947, XXIII-586 pp., geb. D.M. 5.80.
Het handige boekje is een herdruk van de vijfde uitgave welke in 1940 bezorgd werd door P.E.M. Münch O.P. Het bevatte toen reeds een kleine appendix met sommige kerkelijke verordeningen die moeilijk op de verschillende plaatsen van het boekje hadden kunnen ingelast worden. Sindsdien zijn er echter nieuwe uitspraken en verordeningen gekomen die, ofschoon ze belangrijk zijn, als bijvoorbeeld over de toediening van het H. Vormsel of over de vorm van het Priesterschap, geen plaats hebben gevonden. Dit belet niet dat men hier een helder en handig compendium heeft van het zo grondige en wijze handboek van wijlen P. Prümmer.
A. Snoeck
Pius PARSCH, Het Brevier, voor Nederland bewerkt en aangevuld door de bewerker van het Jaar des Heren. - Van Rossum, Utrecht, Kortrijk, Zonnewende, z.j., geb. f 7,90.
Reeds lang zagen priesters en koorbiddende religieuzen uit naar een boek, dat hen in de geest van het liturgisch gebed zou inwijden en dat hen op bevattelijke en bevoegde wijze zou leren brevieren. - Niemand beter dan Pius Parsch kon een dergelijke onderneming aan. Zijn naam alleen al zal de meesten geruststellen omtrent de degelijke uitvoering van deze opzet.
Drie delen behandelen achtereenvolgens de grondslagen, de elementen en de geest van het breviergebed. Dit werk is dan ook eerst en vooral een inleiding op het kerkelijk officie; het streeft naar een juist synthetisch inzicht, naar bezieling en begeestering, meer dan naar volledigheid in de analyse. De aangehaalde 'voorbeelden' van analyse vergemakkelijken de verdere persoonlijke studie of het overwegend gebed.
Thans verschijnt een voor het Noord-Nederlands publiek bijgewerkte vertaling. Op een enkele plaats (blz. 477 nota) werd een door enthousiasme verwarrende uitlating
| |
| |
van de Schr. eerbiedig maar zeer gepast recht gezet.
Met 'Het Jaar des Heren' en 'Het H. Misoffer' vormt 'Het Brevier' een bijzonder verdienstelijke trilogie. Veel zorg en veel ruimte - 60 blz. ongeveer - werden besteed aan practische registers die aanvullend verwijzen naar deze drie werken: ze verhogen nog de bruikbaarheid van deze boeken.
Een bijzondere vermelding verdient ten slotte het keurig voorkomen van deze Nederlandse uitgave, rijk geïllustreerd met allerhande motieven ontleend aan de liturgische symboliek
J. Hoing
Pius PARSCH, Het Jaar des Heren, bewerkt en aangevuld door de Rector van de Benedictinessen te Oldenzaal. Tweede deel: Paaskring. - Wed. J.R. van Rossum, Utrecht, 1950, 4e druk, 851 pp., f 6,90.
Van de vierde druk der Nederlandse bewerking van Parsch' meesterwerk kondigden wij reeds eerder met vreugde het eerste deel aan. Het tweede is geheel op dezelfde leest geschoeid. Het behandelt de tijd van Septuagesima tot 't Pinksteroctaaf. Met name de Vastenliturgie wordt ons bijzonder levendig voor ogen gesteld.
P. Schoonenberg
Zr Dr M. COSTANZA C.R.S.S., Het Kerstofficie in de Byzantijnse Kerk. Paramonie, Vespers, Vigilie, Metten en Lauden van eerste Kerstdag. Ingeleid en uit het Grieks vertaald. - Geert Groote Genootschap Den Bosch, (n. 645), 1949, 110 pp.
De meest markante eigen delen uit de Getijden van eerste Kerstdag en de dag daarvóór (die men grotendeels wachtend in de kerk doorbrengt in het Oosten: vandaar de naam 'paramonie') worden hier in vertaling geboden. Zij geven in schriftlezingen, psalmen en allerlei vormen van metrische poëzie een overstelpende lofzang op de Verlossing, tegenover de zondeval gesteld als bron van verlichting tegenover bron van duisternis. De lezing dezer teksten doet ons ook de meer sobere latijnse liturgie van Kerstmis beter begrijpen.
P. Sch.
| |
Wijsbegeerte en paedagogie
Ignace LEPP, Le Marxisme, philosophie ambigue et efficace. - Editions Labergerie, Parijs, 1949, .344 pp., Fr. fr. 390.
De schrijver beperkt zich tot de philosophie van het huidig communisme. Onder Philosophie verstaat hij feitelijk: levensvisie; het zou inderdaad een moeilijke opgave zijn, met de philosophie (strikt genomen) van het sovjetcommunisme een boek van ruim 300 blz. te vullen.
Op klassieke wijze wordt het communisme besproken als materialisme, als dialectiek, als zinduiding van de geschiedenis als humanisme. Rustig en klaar, bewust vulgariserend, behandelt de auteur zijn onderwerp. Hij toont aan hoe de contradicties, die de theorie insluit, de actie niet het minst belemmeren, maar haar 'efficiency' integendeel verhogen. Twee tekenende voorbeelden: 1e Het communisme is geen dialectisch materialisme, maar wel een materialisme én een dialectiek (die van nature op een geestelijk gebeuren wijst): volgens de opportuniteit toont men dan één zijde van het Janusgelaat. 2e Het communisme doet zich als een strikte wetenschap voor, doch eist anderzijds blind geloof; zowel de positivist als de mystiek kunnen er bijgevolg hun gading in vinden.
In zo'n uitgebreide stof is het verder normaal, dat we met sommige affirmaties en interpretaties van de schrijver niet akkoord gaan. Een punt kan de lezer echter niet ontgaan: de auteur, die dan toch vooral de philosophie van het communisme wil behandelen, schijnt amper Marx' 'Oekonomisch-philosophische Manuskripte' te kennen (een tekst eruit wordt zelfs aan H. Lefebvre toegeschreven). Dit werk is nochtans van overwegend belang voor het begrip van Marx' philosophie en dus ook van de communistische philosophie.
Deze kritiek cijfert evident de goede kanten van het boek niet weg, dat
| |
| |
in de eerste plaats aan niet-marxisten aan te bevelen is, die over het communisme wat meer wensen te vernemen dan enkele slagwoorden; en communisten, die alleen het onderwijs en de richtlijnen van hun partij kennen, zal het zeker geen kwaad doen eens een andere klok te horen.
P. Virenque
ROMBOUTS-nummer, Ons eigen blad, 1 Febr. 1950 (afzonderlijk verkrijgbaar à f 1,90).
Dit feestnummer van Ons eigen Blad is geheel gevuld met huldigings-artikelen, terwijl aan het slot een lijst afgedrukt is van boeken en brochures door Fr. S. Rombouts geschreven of vertaald. Vooral de laatste bladzijden, die de biographie bevatten, zullen hun waarde behouden, want het lijdt geen twijfel, dat de vurige emancipator op katholiek paedagogisch terrein geschiedenis zal maken. Wij wachten nu nog op een bibliographie van de door hem geschreven artikelen onder eigen naam en onder variërende pseudonymen.
Dr Nic. Perquin
P. Dr Mr ANGELINUS O.F.M. Cap. Wijsgerige gemeenschapsleer. - Dekker v.d. Vegt, Utrecht-Nijmegen, 1949, vijfde druk, 293 pp., f 5,90 en f 7,25.
Uit eerbied voor het gezag van P. Angelinus' woord heeft P. Paschasius geen veranderingen in de tekst zelf aangebracht, maar wel aan het einde enige verduidelijkende nota's eraan toegevoegd. Het feit alleen al van deze vijfde herdruk zegt voldoende hoezeer men behoefte heeft aan een wijsgerige gemeenschapsleer voor het nederlandse taalgebied. Toch vragen wij ons af, of deze herdrukken wel in alle opzichten de vooruitgang der wijsbegeerte zullen bevorderen. Sinds de eerste druk verscheen heeft het wijsgerig denken zich aanzienlijk gewijzigd en verdiept en daarmee zal ook een vernieuwing in de gemeenschapsleer gepaard moeten gaan, hoe dankbaar men P. Angelinus overigens ook voor zijn verworvenheden zijn moet.
J. Nota
Dr M.A. NAUWELAERTS, Simon Verepacus (1522-1598), Pedagoog der Contra Reformatie, Opvoedkundige Brochurenreeks, hr. 145, Tilburg 1950, 79 blz. prijs f 1,60.
Simon Verepacus, kanunnik van de Sint Janskerk te 's Hertogenbosch en rector van de Latijnse school aldaar, stierf 10 November 1598. Dit feit was voor Dr Nauwelaerts de aanleiding om in 1948 dit boekje over deze humanist te schrijven. Dat het eerst in het jaar 1950 verschijnt, doet aan de zinrijkheid der bedoeling natuurlijk enigszins afbreuk. Toch mogen wij Dr Nauwelaerts dankbaar zijn, dat hij deze wel niet oorspronkelijke, maar toch zeer degelijke paedagoog aan de vergetelheid ontrukt heeft.
Deze dankbaarheid zal zich uiteraard beperken tot degenen, die zich voor de geschiedenis der paedagogiek interesseren; deze geïnteresseerden vinden echter in dit kleine boekje een degelijke gids. Het is een oorspronkelijke studie, die zich direct op de bronnen baseert.
Dr Nic. Perquin
| |
Letterkunde
Religieuze Poëzie. Een keuze uit de Nederlandse Religieuze Lyriek van 1810 tot heden bijeengebracht door Dirk COSTER en Antoon DEERING. - De Tijdstroom, Lochem, 1949, 241 pp., geb. f 5,50.
Dirk Coster schrijft voor deze bloemlezing een inleiding, die als alle inleidingen van Coster het lezen overwaard is. Coster, als, naar ik meen, vrijzinnig Christen, neemt het woord religieus zeer, zeer ruim, waarin Katholieken en Orthodoxe Protestanten niet geheel met hem zullen instemmen. Als gevolg daarvan staan er vele gedichten in dit boek die een strenger selecterende niet zou hebben opgenomen en die eigenlijk weinig religieus in zich hebben. Toch was het een goede gedachte ook het religieuze aspect van de poëzie sinds '80 eens te belichten, al zal bijvoorbeeld Anthonie Donker zelf wellicht vreemd opzien dat hij in een
| |
| |
religieuze bloemlezing zo ampel vertegenwoordigd is. Een gemis lijkt mij dat bijvoorbeeld Chris de Graaf, die zeer mooie religieuze gedichten schreef, niet vertegenwoordigd is en dat van Gerard Wijdeveld zijn innigste godsdienstig vers niet werd opgenomen. Dit zijn werkelijk religieuze gedichten tegenover de vele, waarin toevallig de naam Gods voorkomt. Zo zal menigeen leemten weten aan te wijzen, die bij een heruitgave zijn aan te vullen.
J.v.H.
Jacq. SCHREURS M.S.C., Spolia Mundi. - Het Spectrum, Utrecht, Brussel, 1949, 120 pp.
Hoe komt het, dat ik soms in deze verzen de stem van anderen meen te herkennen? Soms heeft de dichter dat bedoeld; niet slechts waar hij voor ieder verstaanbaar Vondel citeert, of liever Vondels woorden in zijn verzen opneemt, maar ook waar bijvoorbeeld Van Schagens Rogiertje plotseling optreedt als symbool van de moderne mens. Soms echter schijnt de herinnering aan een andere stem maar toevallig door het vers te spelen: Kerstmis in Amsterdam I roept reminiscenties aan Hoornik's Amsterdam wakker; in Zwanen doen de volgende regels onvermijdelijk denken aan Vasalis' Fanfarecorps:
'En toen van de muziek, ontroerd tot tranen
De waldhoorn smeekte met gedempte keel,
Zag 'k plots het sneeuwwit slapen van twee zwanen....'
En ligt het nu alleen aan mij, dat 'Altijd dit heimwee naar u, grijze Kathedralen' mij aan het bekende vers van Marsman doet denken? Misschien zijn er nog meer van zulke overeenkomsten aan te wijzen. Maar of de dichter nu bewust dan wel onbewust woorden en wendingen van anderen overnam, hij behield zijn eigen toon. En die toon is het, waaraan deze bundel zijn eigen karakter ontleent, Schreurs is een zanger, die in de loop der jaren niet vergeten is dat dichten zingen is en dat kleur en klank niet in omgekeerde verhouding behoeven te staan tot de wijsheid van de dichter.
B.v.M.
J.A. RISPENS, De Geest over de Wateren. - J.H. Kok N.V. Kampen, 1950, 280 pp.,
Het is moeilijk in kort bestek de betekenis van deze bundel studies uiteen te zetten. Maar wie Rispens kent, weet dat hij degelijke en diepzinnige beschouwingen kan verwachten. Hij blijft niet aan de periferie en stelt zich niet tevreden met opsommingen en constateringen. Hij respecteert het mysterie der poëzie en pretendeert ook niet het te ontsluieren maar zijn scherpzinnige analyse doet ons wel dieper in de zin er van doordringen. Zijn gedrongen stijl, het, naar ons voorkomt al te veelvuldige, gebruik van vreemde woorden en vaktermen maakt de lezing van zijn opstellen niet gemakkelijk. Maar wie de moeite neemt zich in te werken in zijn gedachten, zal de arbeid van deze poëtische denker kunnen waarderen. En waar hij het niet met de schrijver eens kan zijn - en dat kan nog al eens voorkomen - daar zal hij geprikkeld worden tot eigen nadenken. Veeleisend tegenover de lezer geeft de auteur toch meer dan hij vraagt. Een prachtig boek, dat lezing en studie overwaard is.
B.v.M.
Garmt STUIVELING, Elementen. - N.V. Querido's Uitgeversmij, Amsterdam, 1949, 3e druk, 137 pp., geb. f 5,50.
Deze derde druk bevat ook verzen, die na het verschijnen van de eerste druk in het licht kwamen. De hier gepubliceerde gedichten werden geschreven in de jaren 1926-1934.
Evenals in zijn wetenschappelijk werk is Stuiveling ook in zijn poëzie degelijk. Zijn verzen over het Socialisme zijn soms oratorisch maar door die degelijkheid vervalt hij niet tot rhetoriek. Wel ontstaat dan het gevaar voor verstandelijkheid, waaraan de dichter dan ook niet geheel ontkomt. Eerlijk gezegd is hij ons het liefst als hij minder degelijk is. Dan toont hij zich een lyricus, die zich en ons los weet te zingen van onze dagelijkse zorgen. En in die verzen lijkt zijn dichterschap zich het zuiverst te openbaren.
B.v.M.
| |
| |
Jan de HARTOG, Gods Geuzen. IIIe deel. - Elsevier, Amsterdam, Brussel, 1949, 316 pp.
In dit derde deel van Gods Geuzen is de al te uitbundige schrijfdrift van Jan de Hartog enigszins gekalmeerd, wellicht in verband met het feit dat de inhoud van dit deel zich hoofdzakelijk in Holland afspeelt. De meeste hoofdfiguren vinden hier hun dood, dokter Brits Jansen door vergiftiging. Willem Waterreus, de heilssoldaat, door vergassing in een concentratiekamp en zijn dochter Bertie voor het peloton. Bij de meesten breekt hier ook het licht door dat dit leven niet iets zinloos en toevalligs is, maar dat het is ingeschakeld in een goddelijk bestel. Wel doet de Hartogs God erg pantheïstisch aan en kan zijn religieuze opvatting moeilijk door de christelijke beugel. In dit derde deel is alles minder geforceerd, minder opgeschroefd dan in de vorige en wint daardoor aan natuurlijkheid. Als geheel is Gods Geuzen een boek van grote kwaliteiten, een barok boek, dat eerder bij de grote massa dan bij de élite in de smaak zal vallen. Daarvoor is het te onevenwichtig, te grof en vaak te smakeloos. Hier en daar is het niet ver van pornografie, doordat de schrijver geen reserve of zelfbeperking kent. Het is een dier boeken, zoals ze om de tien jaar verschijnen, die een korten tijd inslaan en van zich doen spreken om dan na enkele jaren in volslagen vergetelheid weg te zinken. De eerste twee delen van deze trilogie werden besproken in het Aug.-Sept.- nummer van dit tijdschrift.
J.v.H.
Dichters over sterren. Een bloemlezing door Dr H.G.J. Hinnaert. - Van Loghum Slaterus, Arnhem, 1949, 218 pp.
De verzamelaar dezer gedichten is hoogleraar in de sterrenkunde te Utrecht en heeft in de loop der jaren als minnaar van poëzie een groot aantal verzen over firmament en sterren bijeengebracht. In deze bloemlezing staan Nederlandse, Engelse, Franse en Duitse gedichten (die uit vreemde talen soms erbij vertaald) en bovendien nog vele vertaalde uit andere idiomen. Dr Hinnaert heeft niet alleen het firmament maar ook de wereldliteratuur afgezocht. Uiteraard vindt men in een dergelijke verzameling veel gedichten die slechts als terloops of toevallig de sterren raken, maar als geheel is het een merkwaardige anthologie, die bewijst dat de verzamelaar een breder interesse dan enkel zijn weten schap heeft. Ten overvloede wordt aan het einde van het boek nog een lijst geboden van ster-gedichten, die niet in de bundel zijn opgenomen.
J.v.H.
C.S. ADAMA VAN SCHELTEMA, Verzamelde Gedichten. - W.L. en J. Brusse N.V., Rotterdam, 1949, 3e druk, 311 pp., f 6,50 en f 7,90.
Scheltema's gedichtenverzameling doet denken aan de muziek van Vasalis' 'Fanfarecorps':
voor elk verstaanbare muziek,
die aan het ademloos publiek
ieder gevoel met name noemde'.
Zo was het immers indertijd, toen zijn bundeltjes telkens als een nieuwe verrassing verschenen. Kritiek en publiek in het begin der eeuw zagen steeds verlangend uit naar nieuwe verzen van de populaire dichter, die het isolement van de tachtigers scheen te hebben doorbroken om 'Kunst dem Volke' te geven. En in hun vreugde over dit nieuw geluid merkten ze niet op, hoe cerebraal, hoe ouderwets, hoe rhetorisch, maar ook hoe weemoedig en sentimenteel deze schijnbaar zo frisse, originele poëzie eigenlijk was.
In 'Het tweede Plan' heeft Van Duinkerken op de tekorten van deze versen gewezen en terecht betoogd, dat de populariteit van de dichter dezelfde grond heeft als die van Tollens: hij sprak de gevoelens van de eerste twintigste-eeuwers even vriendelijk uit als Tollens het deed met die van de eerste negentiende-eeuwers.
Er ligt iets weemoedigs in dit te constateren voor iemand, die de kritiekloze bewondering voor Adama van Scheltema heeft mee-beleefd, die mee de bekoring van zijn simpele, melodieuze versjes heeft ondergaan. Dat was de romantiek zonder bloederigheid, dat leek een verrukkelijke
| |
| |
teerheid van gevoel zonder weekhartigheid, dat leek een waardering van het leven en zijn vreugden, die de tachtiger pessimisten niet konden opbrengen. En het publiek vloog er in.
Maar dat het publiek zich vergiste lag toch ook wel hier aan, dat er tussen die vele minder beduidende verzen, hier daar verspreid, gedichten voorkwamen, die wel niet monumentaal maar toch zuiver waren, niet diep maar eerlijk. En die verzen hebben de dichter populair gemaakt: De Dijk, De Keuterboer, de Wilgen, Holland, Kindergedachten en andere. Dat men, gecharmeerd door deze toch werkelijk verdienstelijke gedichtjes, de andere aanvaardde met een bereidvaardigheid, die slechts gedekt werd door de bekoring, die van de sympathieke dichter uitging, laat zich denken. Eerst een later geslacht zou in staat zijn Scheltema's verzen kritisch te bekijken.
Scheltema schreef zelden een gaaf gedicht, vaak echter fraaie regels. Soms lijkt zijn inspiratie van korte adem: er speelt hem een aardige versregel door het hoofd maar hij heeft niet het geduld verder naar de stem der Muze te luisteren en nu gaat hij zwoegen aan de voltooiing van het vers. En al te vaak bederft hij het het daarmee. Ik denk aan die aardige regels, waarmee 'Oude Verven' begint:
'De wei ligt als een oud palet:
Oud geel - oud groen - roest rood'
Maar als dan de oude avond en de oude hemel die kleuren beginnen te mengelen, dam verliest het vers zijn bekoring. Een gedicht als dit is typerend voor die kortademige inspiratie.
Dit geldt niet enkel voor de meeste van zijn natuurgedichten doch evengoed voor zijn 'strijd' liederen, die door de zelfde oorzaak dikwijls zo tam verlopen. Trouwens hij was een veel te vriendelijk dichter om krijgsmuziek te trompetten.
En zo zien we hem telkens streven naar een ideaal, dat hij net niet bereikt. Misschien is het daaruit te verklaren, dat hij ondanks zijn grote populairiteit klaagt over misverstand bij het publiek, dat tevreden was, met wat hij leverde. De pessimistische dichter zag wellicht te goed dat hetgeen ze begrepen niet was wat hij bedoeld had.
In later jaren taande zijn roem. En toch zien we nu de derde druk van zijn 'Verzamelde Gedichten verschijnen. Als we in deze bundel bladeren, ondervinden we wat de dichter uitdrukte in zijn 'Peinzerij bij een bloemetje':
Daar heb je weer dat bloempje staan
- Ik weet niet hoe ze 't noemen -
Dat trok me als kind nou 't meeste aan
Zijn het de oude getrouwen, die nog eens willen genieten van jeugdherinneringen, die deze bundel lezen? Of heeft hij ons nog werkelijk iets te zeggen? Dit laatste geloven we niet. Zijn ideeën zijn niet origineel, zijn poëzie is niet sterk. Maar de weinige verzen, waarin hij zich werkelijk de dichter toonde, die hij wilde zijn, zullen hem een blijvende plaats in onze letterkunde verzekeren.
Bern. van Meurs
| |
Geschiedenis
Dr J.S. BARTSTRA, Handboek tot de Staatkundige Geschiedenis der Landen van onze Beschavingskring van 1648 tot heden. Tweede Deel: van 1763-1815. - L.C.G. Malmberg, 's Hertogenbosch, 1949, 471 pp., bij int. f 17,50.
Met het initiatief te nemen tot het uitgeven van 'Handboeken' heeft de firma Malmberg een staaltje gegeven van haar ondernemingsgeest. Te beoordelen in hoeverre het handboek tot de geschiedenis der letterkunde geslaagd is, valt buiten onze competentie. Maar we mogen wel zeggen, dat de firma in Dr Bartstra een geschiedkundige heeft gevonden, die de uitgebreide stof meesterlijk beheerst. Het is geen geringe prestatie om in het revolutionaire en Napoleontische tijdvak, die de hoofdschotel van dit tweede deel uitmaakt, de draad vast te houden en tevens de lezer op heldere en beknopte wijze zijn eigen inzichten voor te houden. Over Napoleon als probleem zegt de
| |
| |
schrijver, dat deze 'figuur aanleiding zal geven tot een discussie, die voortduren zal zolang er menselijke cultuur bestaat'. En hij verheldert deze stelling met 'n pregnante uiteenzetting van de 'subjectieve oplossingen', die voor dit probleem gegeven worden. In zijn 'Conclusie', getrokken uit de resultaten van het Wener Congres, toont hij aan, hoe in de aanvang van de 19e eeuw, zowel op buitenlandse als de binnenlandse politiek nog grotendeels de geest van de 18e eeuw bleef doorspoken. Bij de keuze der illustraties heeft de schrijver een selectie van platen toegepast, die in het algemeen verrassend nieuw zijn.
Een aantal synchronistische en genealogische tabellen kunnen de studerenden in dit vak van veel dienst zijn. Daar de auteur zich heeft moeten beperken, zijn sommige zinnen historisch onjuist uitgevallen. Wij wijzen b.v. op: 'Inmiddels trokken de Jezuïten zich niet zoveel van de opheffing aan'. (blz. 24). De toegevoegde noot zal voor vele lezers de uitlating niet verzachten. Het officiële herstel der Societeit had niet plaats in April (blz. 443), maar op 7 Augustus 1814. Overigens is dit werk, zoals we reeds bij de bespreking van het eerste deel zeiden, sterk aan te bevelen.
K.J.D.
W. ANDERS, Een Leger in Ballingschap. - Uitgeverij Born, Assen, 1950, 281 pp., f 8,90.
Door de afgeslotenheid van ons land tijdens de Duitse overheersing zijn vele oorlogsbedrijven voor ons een gesloten boek gebleven. Ook na de bevrijding ging onze aandacht meer uit naar datgene wat zich in het westen afspeelde dan wat in het oosten was gebeurd. Het spannende boek van Luitenant-generaal W. Anders, opperbevelhebber van het strijdende Poolse leger, verdient daarom meer dan gewone belangstelling. Hoe dit Poolse leger, door de Sovjets in de rug aangevallen, ten onder ging en doelwit was van systematische uitroeiing in de beruchte concentratiekampen; hoe het, na de aanval van Hitler op Rusland, schoorvoetend door de Sovjets in vrijheid werd gesteld, omdat Stalin niet anders kon en daarna onder commando van Anders, de beroemde tocht der 10000 als herhalend, in Iran terecht kwam, is op zich zelf al een tragedie, die aangrijpend is. Het dappere Poolse leger moest overal, waar het kwam, de spits afbijten: in Italië bij de zware gevechten van Monte Cassino en Ancona; Poolse gesneuvelden bedekken de slagvelden van Azië, Afrika en zelfs van Nederland.
De tweede wereldoorlog was begonnen om de zelfstandigheid van Polen te handhaven. Daarvoor heeft al die jaren het Poolse leger met heldenmoed gestreden. Ofschoon de geallieerden de oorlog gewonnen hebben, is voor dit Poolse leger het resultaat, dat het nog steeds in ballingschap rondzwerft en dat hun vaderland onder de tyrannie van Stalin zucht. De tragiek van Polen schijnt zonder einde te zijn.
Anders beschrijft de militaire episoden met fierheid. Wat de zwakke houding van Roosevelt en Churchill ter bescherming van Polen tegen de heerszucht van Stalin betreft, toont hij, zonder bitterheid, begrip voor hun moeilijkheden, maar 'de schande van Teheran' en van Yalta heeft hg onverbiddelijk aangetoond.
Het boek van Anders is een document van historische betekenis. Het kan ook ons leren, voor zover we het niet ondervonden, dat op grote bondgenoten weinig of geen staat te maken is.
K.J.D.
Dr Jos. MARECHAL, Geschiedenis van de Brugse beurs. - De Anjelier, Brugge, 1949, 100 pp., 19 afbeeldingen.
In 1947 werd het oude gasthof Ter Buerse te Brugge gerestaureerd zoals het in de Middeleeuwen was. Dit huis vormde toen het middelpunt van het plein waar de oudste handelsbeurs van de wereld ontstond.
Achtereenvolgens handelt de auteur over het geslacht van der Buerse dat in dit huis woonde, over de drie gebouwen Ter Ouder Buerse, Ter Buerse en De Cleene Buerse, en ten slotte over het beursplein en de handelsbeurs. Deze uiterst gedegen studie is een rijke bijdrage tot de betere kennis van 'Brugge die Scone'.
M. Dierickx
| |
| |
Prof Dr P. GEYL, Geschiedenis van de Nederlandse stam. Deel II: 1648-1751. Herziene uitgaaf. - 'Wereldbibliotheek, Amsterdam-Antwerpen, 1949, 454 pp., vollinnen band Fr. 275, rijk geïll.
Dit standaard werk van Prof. Geyl, odie als Grootnederlandse geschiedschrijver meer verdiensten heeft dan wie ook, behoeft niet meer geïntroduceerd te worden. Het eerste deel van de herziene uitgaaf hebben wij vroeger uitvoerig besproken in een kroniek: 'Grootnederlandse geschiedschrijving' (K.C.T. Streven, Jrg. in, October 1949, pp. 79-88, vooral pp. 82-83). Ook dit tweede deel - beantwoordend aan de tweede helft van het II. Deel en het volle III. Deel van de eerste uitgave - heeft de auteur nauwkeurig nagezien. De structuur en de geest van het werk Wijven ongewijzigd, maar de schrijver heeft hier en daar een nieuwe alinea aan zijn tekst toegevoegd, enige nieuwe ondertitels ter verduidelijking ingelast en ook enkele nieuwe citaten van oude schrijvers aangehaald. Men mist node een lijst van de talrijke platen, die in deze groot-in-8o uitgaven goed tot hun recht komen.
Wij hopen dat Prof. Geyl, die met dit II. Deel de einddatum van zijn eerste uitgave bereikt, ons zeer binnenkort ook het vervolg en het slot van zijn groots oeuvre zal bezorgen.
M. Dierickx
Comte L. de LICHTERVELDE, Léopold II (Coll.: 'Présence de l'histoire'). - Les Presses de Belgique, Editions Universitaires Brussel, z.j. (1949), 36e duizend, 388 pp., Fr. 99.
Van deze biographie, die voor het eerst in 1926 verscheen, werden vóór de oorlog 35.000 exemplaren verspreid. Nu de monarchie in België gevaar loopt, hebben de schrijver en de uitgever het als hun plicht beschouwd, het leven en het levenswerk van België's grootste koning weer aan het lezend publiek voor te leggen.
In de regering van Leopold II (1865-1909) treffen vooral drie feiten. Binnen de perken van zijn constitutionele macht trachtte hij het belang van het land boven alle, vaak kleine, politiek der partijen te stelen, en hij aarzelde niet soms maatregelen te nemen die ons autoritair voorkomen. Zijn grootste zorg in de binnenlandse politiek was steeds te ijveren voor een sterk leger, en alle Franse annexatiepogingen te doen doodlopen. Maar zijn levenswerk was om, alléén tegen de wil van zijn kleine natie, met wonderen van diplomatieke vaardigheid tegenover de wantrouwende grote staten, ten koste van zware financiële offers, in Midden-Afrika een koloniale staat van ongemene rijkdom op te richten, die hij op de avond van zijn leven aan België overmaakte.
Deze uitstekende biographie kunnen wij slechts de ruimste verspreiding toewensen.
M. Dierickx
H. RAUSCHNING, Tijd van delirium. - H.P. Leopolds Uitg. Mij, Den Haag, 1949, 344 pp., f 7,15 en f 8,90.
De gewezen nationaal-socialistische president van de senaat van Danzig, die al spoedig in zijn ideaal bedrogen - de partij in 1935 verliet en uit het land vluchtte, noemt zijn in 1946 voor het eerst verschenen boek: 'Time of delirium'. Hij wil hierin de romeinse dichter Horatius navolgen, die het chaotische tijdperk vóór de augustijnse vrede zo kenschetste, door zich af te vragen of de crisistijd die wij nu meemaken niet soortgelijke deliriumeigenschappen vertoont.
In knappe politieke en cultuurphilosophische beschouwingen stelt R. de diagnose van deze tijd, wijst op de vele therapieën die half werk leveren en daarmee juist meer tot de ondergang van de zieke meewerken, o.a. het humanisme zonder God, en geeft dan zijn 'oplossing'. Door deze wereldcrisis heen, zo meent de S., kán de mens een wereldeenheid vinden. Maar deze zal slechts menselijk zijn, indien men de menselijke persoonlijkheid in haar volle waarde eerbiedigt en ervan overtuigd is, dat dit alleen gebeurt, indien deze eerbied berust op bovenmenselijke princiepen, op de God van het christendom.
Ongetwijfeld zal R. hier of daar tot tegenspraak prikkelen, ook zijn uiteindelijke oplossing blijft nog vaag, maar als geheel: een belangrijk boek.
J. Nota
| |
| |
| |
Kunst en cultuurleven
Eug. De BOCK, De Nederlanden. Overzicht van de geschiedenis, de beeldende kunsten, de bouwkunst en de letterkunde. - De Sikkel, Antwerpen, 1949, XV-543 pp., 24 buitentekstplaten, ing. Fr. 240, geb. Fr. 280.
Een mooi boek! Samen met de politieke geschiedenis behandelt de auteur de schilderkunst en aanverwante kunsten, de bouwkunst en de letterkunde. Zo lezen wij over Hooft en Vondel, over Rubens als diplomaat en schilder, over Rembrandt en Van Dijck, over toneel en glasschilderkunst, over de Hervorming en de Jezuïeten, en zeer uitvoerig over de opstand tegen Spanje in de XVIe eeuw. Al is de auteur geen eerste rangs stylist toch weet hij de lezer door de grote afwisseling en de krachtige typering van personen en toestanden voortdurend te boeien.
De periode vóór 1400 krijgt maar vijftig bladzijden en die na 1800 slechts vijf, terwijl de XVIe en de XVIIe eeuw met het leeuwenaandeel gaan strijken (pp. 138-448). Een gelukkige idee was de hele Nederlanden te behandelen, al legt de schrijver lichtelijk het accent op het Zuiden.
Men kan onmogelijk verwachten dat één auteur tegelijk die verscheidene aspecten van de geschiedenis totaal beheerst. Wel wordt men getroffen door de verbazende kennis en de bijgehouden documentatie.
Op de tamelijk lange uiteenzetting van wat men ten onrechte 'het voorspel van de Opstand' genoemd heeft, is zowel voor de geest die er uit spreekt, als voor tal van feiten veel af te dingen. Het is onjuist dat Philips II bij zijn vertrek naar Spanje hier Spaanse vertrouwensmannen achterliet, en onder de Nederlanders niets dan vijanden kende (p. 193). De Consulta was geen 'Geheime Raad' (ibidem). Granvelle wordt bijna een caricatuur en ook over Oranje staan er enkele onjuistheden. In 1566 werden Bergen en Montigny niet door het Eedverbond (p. 208) naar Spanje gestuurd maar door de Nederlandse regering. Eerst horen wij dat Oranje voor de raad van beroerte gedaagd wordt en veroordeeld, en pas daarna dat Alva, de oprichter van die raad, in de Nederlanden aankomt (p. 211). Wij konden deze lijst nog heel wat verlengen.
In zijn geheel genomen is het boek echter geslaagd en wij bevelen de lezing warm aan.
M. Dierickx
Christopher DAWSON, Religion and the Rise of Western Culture. (The Gifford Lectures of 1948). - Sheed & Ward' London, 1950, 286 pp., 15 sh.
Wanneer men de auteur op zijn tocht van de vijfde naar de veertiende eeuw gevolgd heeft, weet men dat een betiteling als 'donkere middeleeuwen' ons juister inlicht omtrent hen die deze naam uitvonden en haar willen sauveren dan omtrent het tijdperk dat ze daarmede willen typeren. Het is ook zeer moeilijk om na het even rustige als overtuigende betoog van autoriteit als Dawson niet een beangstigend gevoel te kragen omtrent de westerse beschaving in de moderne tijd: toen na veel moeite en talloze conflicten de lampen eindelijk aan waren - een werk van eeuwen - hebben ze de olie weggeworpen, met het gevolg van onvermijdelijke duisternis in het verschiet; een duisternis waarvan we helaas kunnen meepraten. Zoals in zijn andere werken - The Making of Europe, Progres and Religion, Religion and Culture - toont Dawson ons opnieuw de weg om door het dorre levenloze materiaal van jaartallen en feiten etc. heen te zien en oog te krijgen voor die andere veel belangrijker factoren in het leven van iedere mens en ieder volk, voornamelijk van geestelijk-godsdienstige aard, die meer dan verloren of gewonnen veldslagen zijn toekomst bepalen. Hoe meeslepend ook geschreven, is het geen gemakkelijk boek. Dit schrikke geen ontwikkelde mens af: wie aan dit boek zijn tijd en energie geeft, wordt beloond voor het leven. Dit is hoge lof voor dit boek: inderdaad en verdiend ook.
W. Peters
| |
| |
| |
Varia
J.W. HOFWIJK, Rome roept. - De Koepel, Nijmegen-Antwerpen, 251 pp., geïll.
De bekende Nederlandse reporter van de Maasbode, J.W. Hofwijk, geeft ons in dit boek een boeiende reportage van zijn Romereis in de lente van 1949. Hij weet een massa dingen, hij heeft heel wat meegemaakt en vertelt hierover op een kleurige, soms humoristische, soms ontroerende manier. Zijn audiëntie bij Pius XII en het bijwonen van een Pausmis in de Sixtijnse Kapel zijn wel hoogtepunten van het boek. Wie in Rome heeft geleefd, proeft hier het Romeinse klimaat in en... krijgt een beetje heimwee naar de Eeuwige Stad; wie gedurende hot Heilig Jaar op bedevaart gaat naar Rome heeft aan dit boek geen reisgids, maar een uitstekende inleiding en voorbereiding op de grote tocht.
M. Dierickx
Leo GESSI, Gids van Rome en Italië met een woord vooraf van Mgr K. Cruysberghs. - Reisbureau 'Ultra Montes', Antwerpen, 304 pp., rijk geïll., geplooid plan van Rome.
Deze 'Gids van Rome' is de enige geautoriseerde Nederlandse vertaling van de 'Guida di Rome' van Leo Gessi. In negen 'wandelingen' leidt ons de auteur door de stad en toont alle merkwaardigheden met een kort commentaar; bij elke 'wandeling' is er een korte schets van de te volgen weg met de namen van de straten, pleinen en monumenten. Aldus bezoeken wij de voornaamste kerken en katakomben, het Vatikaan, de forums en al wat er bezienswaardig is in de stad. Ook is er een tiende wandeling of, beter, rondreis door de omstreken: Ostia, Frascati, Castelgandolfo, Tivoli, enz.
Een eerste bijvoegsel (pp. 256-260) handelt over alles wat de Vlamingen als Vlamingen te Rome interesseert. - Waarom heeft men niet enkele bladzijden besteed aan Nederland te Rome? - Een tweede bijvoegsel (pp. 261-304) geeft telkens een kort commentaar met het stadsplan en de voornaamste gebouwen van Genua, Turijn, Milaan, Stresa, Padua, Venetië, Florence, Assisi en Napels.
De keur der talrijke reproducties is goed. Toch hadden wij graag de voorgevel van de Gesu afgebeeld gezien, het model van alle barokkerken, en het St. Ignatius-altaar in die kerk, dat als het mooiste van heel Rome geroemd wordt. Een paar taalvlekjes had men kunnen vermijden: aldus 'kruisafdoening' (p. 188) voor kruisafneming, en de grote doopkapel van Florence wordt hier 'doopvont' (p. 290) gedoopt! Maar dit zijn kleinigheden.
Een keuriger, prettiger, beter ingelichte 'Gids van Rome' zullen de Nederlands-sprekende bedevaartgangers tevergeefs zoeken.
M. Dierickx
M. VANHAEGENDOREN, Voortrekkersleven. Levensproblemen van jonge mannen. Deel I: Ons persoonlijk leven. - De Pijl, Brussel, 1949, 232 blz.
Hoe men er theoretisch ook tegenover mogen ingesteld zijn, het is een feit dat naast school en familiekring ook een derde milieu, het milieu van de vrije tijd, een aandeel, en in menig geval een leeuwenaandeel, heeft in de vorming, eventueel misvorming, van onze jeugd. En voor de reeds werkenden geldt hetzelfde wellicht nog in grotere mate, door werkplaats te zetten i.p.v. school. Zo was het dan al zeer natuurlijk dat degenen, die verantwoordelijkheid dragen inzake opvoeding, gepoogd hebben om op de jeugd vat te krijgen ook in haar vrije tijd, in de z.g. jeugdwerken. Maar de jeugd voelt steeds minder en minder voor jeugdzorg door volwassenen, ook waar deze, zoals bij het Verkennen, volgens de authentieke spelregels althans, ruim beroep doet op de jongen zelf en diens drang om eigen zaken zelf te beredderen een heel eind tegemoet treedt. Voor de ouderen onder hen is niet langer het jeugdwerk maar enkel nog een spontane jeugdbeweging de aangepaste organisatievorm. Zij zoeken immers 'n aan eigen mentaliteit beantwoordende vereniging, liefst onder de vorm van een jonge broederschap, waarin met verenigde krach- | |
| |
ten gestreefd wordt naar het verwezenlijken van een zelf opgevat ideaal naar eigen levensvisie. Het merkwaardige van het geval is nu echter dat deze oudere jeugd dan toch weer naar richtinggevende leiding uitziet en zeer bereid is ze te aanvaarden, als deze haar maar niet wordt opgedrongen, en zij de gelegenheid krijgt om datgene, wat haar aangeboden wordt, zo te verwerken en te assi mileren dat datgene, wat eerst afschrok als uiterlijke dwang nu wordt aangevoeld als zelf verworven inzicht en zelf veroverde levenswijsheid.
Het is voor deze ouderen, dat Dr Vanhaegendoren, die ook ver buiten de scoutsmiddens als jeugdleider faam bezit, zijn boek geschreven heeft, niet enkel voor diegenen onder hen die in de Katholieke, Vlaamse Voortrekkerij zo'n soort type van jeugdbeweging hebben ontdekt maar voor alle anderen die in deze geest met hen meegaan. In dit werk worden dan ook niet zozeer de specifieke activiteiten van een Voortrekkersstam besproken, dan wel - en zo beantwoordt het dan toch aan zijn titel - het specifiek Voortrekkersantwoord op de talrijke levensproblemen, welke aan een Katholieke, wereld worden gesteld.
Deze problemen worden door de schr. onder zeven hoofdpunten gegroepeerd, die samen de inhoud vormen van de ideale jeugdbeweging: Persoonlijkheid en karakter; Lichamelijk welzijn; Gehechtheid aan de bodem en opmerkzaamheid door buitenleven; Arbeidsgeest en vaardigheid tot arbeiden; Cultuur en schoonheid; Gemeenschapsdienst, volksverbondenheid en staatsburgerschap; Godsdienst.
'Gemeenschapsdienst, volksverbondenheid en staatsburgerschap' zullen ex professo behandeld worden in een tweede nog te verschijnen deel. De zeer gewaardeerde spreekbeurt, die schr. over dit onderwerp hield op het Paas-congres der jongeren in 1948, en datgene wat incidenteel reeds hier en daar in dit eerste deel te lezen is, staan borg voor het hoog gehalte van wat hg hierover zal te zeggen hebben.
De uiteenzetting van het punt 'Godsdienst' is van de hand van Pater J. Burvenich S.J. Deze geeft in een dertigtal bladzijden een rake schets van een jong-durvende mannelijk-veroverende christelijke geloofsbeleving.
De vijf overblijvende punten vormen dan de eigenlijke inhoud. Na een zeer lezenwaardige inleidende beschouwing over de jeugdbeweging in het algemeen en een eerste hoofdstuk over Voortrekkers en voortrekkerij, wordt voor ieder van de punten aangegeven, de kwalen, die het gevolg zijn van het verkeerde antwoord, dat alleen bij machte is het geluk van enkeling en gemeenschap te verzekeren. Dit alles echter niet dor schematisch maar, zonder dat dit aan de degelijkheid afdoet, in losse betoogtrant, zoals we die kennen uit de werken van Baden Powell, humoristisch, waar het te pas komt, gekruid met anecdoten, citaten, practische détailtoepassingen, als in een vertrouwelijk gesprek van een oudere, ervaren vriend. Het treft ons hoe natuurlijk gezond, hoe begrijpend en toch principieel verantwoord, hoe breed uitlopend en toch penetrant, hoe modem en toch traditioneel, hoe algemeen menselijk en toch steeds zuiver katholiek het geheel geworden is.
Het is het werk van een idealist, die echter steeds practisch realist bleef. Zo beantwoordt dit boek aan het doel, dat schr. ergens formuleerde voor de jeugdbeweging a.z.: 'jonge mensen helpen opgroeien tot persoonlijkheden en gemeenschapsmensen die zelf gelukkig zijn en de gemeenschap dienen'.
J. van Torre
|
|